ECLI:NL:RBASS:2012:BX3507

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830137-12
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor brandstichting in Assen met medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 7 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Voor medeplichtigheid was eveneens onvoldoende bewijs aanwezig. Echter, de rechtbank achtte het onder 2 tenlastegelegde, namelijk medeplegen van opzettelijk brand stichten, bewezen. De verdachte had samen met zijn medeverdachte een afvalcontainer in de wijk Marsdijk in Assen in brand gestoken, wat een groot gevaar voor de omgeving met zich meebracht, gezien de locatie in een woonwijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte op de hoogte was van de brandstichtingen die in de omgeving plaatsvonden en dat zijn handelen bijdroeg aan de angst en onrust onder de bewoners. De rechtbank nam de verdachte dit zeer kwalijk, maar hield ook rekening met het feit dat hij niet de initiator was en zich had laten meeslepen door de medeverdachte.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 160 uren geëist. De rechtbank oordeelde dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend waren, maar legde geen verplicht toezicht van de reclassering op. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen en deels afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij in het eerste feit niet-ontvankelijk was in zijn vordering en dat de vordering van de tweede benadeelde partij werd afgewezen omdat de schade volledig was vergoed door de verzekering. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 160 uren, met de bepaling dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830137-12
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 7 augustus 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 juli 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. Th. Martens, advocaat te Assen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2012 te Assen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij een
of meer schutting(en) bij een of meer woning(en) aan/nabij de [adres 1], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) toen aldaar opzettelijk die schutting(en) in brand gestoken, in
elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met
enig aan/bij die schutting(en) aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge
waarvan die schutting(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer andere schutting(en) en/of
voor een of meer op korte afstand van die schutting(en) staande woning(en)
en/of voor de inboedel daarvan en/of voor tuinbeplanting, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
in die woning(en) aanwezige persoon/personen, in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 21 januari 2012 te Assen opzettelijk brand heeft
gesticht aan/bij een of meer schutting(en) bij een of meer woning(en)
aan/nabij de [adres 1], immers heeft die [medeverdachte] toen
aldaar opzettelijk die schutting(en) in brand gestoken, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig
aan/bij die schutting(en) aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan
die schutting(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer andere schutting(en) en/of
voor een of meer op korte afstand van die schutting(en) staande woning(en)
en/of voor de inboedel daarvan en/of voor tuinbeplanting, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
in die woning(en) aanwezige persoon/personen, in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21
januari 2012 te Assen opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door in de directe
omgeving van die schutting(en)/woning(en) op de uitkijk te gaan staan
teneinde die [medeverdachte] bij (mogelijk) onraad tijdig te kunnen waarschuwen;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 december 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een
of meer afvalcontainer(s), staande bij/tegen een of meer (houten) schu(u)r(en)
bij een of meer woning(en) aan/nabij de [adres 2], immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (meermalen)
opzettelijk die container(s) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in en/of aan die
container(s) en/of die schu(u)r(en) aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge
waarvan die container(s) en/of die schu(u)r(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schu(u)r(en) en/of voor in die
schu(u)r(en) aanwezige goederen en/of voor bovengenoemde woning(en) en/of de
inboedel daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in
die woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, alsmede
- een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis;
en op de vorderingen van de benadeelde partij aldus zal beslissen dat de vordering van de benadeelde partij [BP 1] (feit 1) wordt toegewezen tot een bedrag van 76 euro, hoofdelijk en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De verdachte dient van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte
[ ], zoals voor medeplegen vereist. Voor medeplichtigheid is evenmin voldoende bewijs aanwezig in het dossier.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman op deze punten vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van brandstichting/vernieling van schuur en garage,
BVH 2011091423, Aangever en benadeelde [aangever 1a] .
- het proces-verbaal van aangifte van brandstichting / vernieling van schuur en garage,
BVH 2011091469, aangeefster [aangever 1b] .
- het Forensisch Onderzoek :
Door medewerkers van de Forensische Opsporing werd een sporenonderzoek verricht. Hun bevindingen zijn vastgelegd in het proces-verbaal, BVH 2011091423-2.
Uit het onderzoek is gebleken dat vermoedelijk één of meerdere vuilniscontainers, die tegen de garages waren geplaatst, in brand zijn gestoken. De brand is overgeslagen naar de garages van de percelen 58 en 60 en heeft ook daaraan veel schade toegebracht. De ernst van de brand wordt aangetoond door de fotobijlage bij dat proces-verbaal.
- de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting:
[verdachte] verklaart dat hij heeft gezien dat door medeverdachte [ ] aan [adres 2] een container tegen een schuurtje werd gezet en dat hij met behulp van een aansteker vuur in de container had gemaakt en daarna snel was weggevlucht. Verdachte moest vervolgens van [medeverdachte] gaan kijken of er inderdaad brand was ontstaan en als dit niet zo zou zijn alsnog de container in brand steken. [verdachte] is terug gegaan, zag dat er geen vuur was en is teruggefietst. Daarna is verdachte [medeverdachte] weer naar de containers gegaan en heeft deze (nogmaals) in brand gestoken.
Gelet op voornoemde verklaring van verdachte gaat de rechtbank uit van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] om de container in brand te stichten en daarmee van medeplegen van brandstichting.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde dat de rechtbank op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen acht dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen maar dat er onvoldoende bewijs is voor het aannemen van gemeen gevaar voor personen.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 26 december 2011 te Assen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een afvalcontainer, staande bij (houten) schuren bij een woning aan de [adres 2], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar (meermalen)
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die container ten gevolge waarvan die container is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuren en voor in die
schuren aanwezige goederen, te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen geachte levert op:
onder 2: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte in de wijk Marsdijk in Assen een afvalcontainer in brand gestoken. Dat dit een groot gevaar voor de omgeving met zich meebracht spreekt voor zich, nu deze container zich in de bebouwde kom bevond, in een woonwijk. Op het moment dat verdachte dit feit (mede)pleegde werden verschillende woonwijken van Assen geteisterd door een groot aantal brandstichtingen. Verdachte was hiervan op de hoogte. Hij heeft door aldus te handelen bijgedragen aan de angst en onrust die hierdoor bij de bewoners van Assen heerste. Temeer omdat hij wist dat zijn medeverdachte foto’s van branden op een nieuwssite plaatste. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Anderzijds is verdachte niet de initiator geweest en heeft hij zich mee laten slepen door de medeverdachte.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een werkstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is. Nu reclasseringsadvies ontbreekt ziet de rechtbank geen aanleiding verplicht toezicht van de reclassering op te leggen.
Benadeelde partij [BP 1] (feit 1)
De rechtbank acht de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen en hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [BP 2] (feit 2)
Uit het door de benadeelde partij overgelegde voegingsformulier blijkt dat de door haar geleden schade (volledig) is vergoed door de verzekering. De rechtbank stelt vast dat er derhalve geen schade meer is en zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- een taakstraf bestaande uit 160 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [BP 1] (feit 1) niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [BP 2] (feit 2) wordt afgewezen.
De benadeelde partijen en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mrs. B.I. Klaassens en E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 7 augustus 2012.