RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810361-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 03 juli 2012.
De verdachte is verschenen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 2 oktober 2010 te Klazienaveen, althans in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 200, althans een grote hoeveelheid, XTC pillen, bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis onder aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 1 oktober 2009 tot 2 oktober 2010 te Klazienaveen opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd een grote hoeveelheid XTC pillen, bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij wel XTC in bezit heeft gehad maar er nooit in heeft gehandeld. Hij kocht, nadat ze geld bij elkaar hadden gedaan, pillen voor zichzelf en voor kennissen en verdeelde die onder hen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte 200 pillen heeft afgeleverd en vervoerd. Uit de opgenomen telefoongesprekken blijkt immers dat verdachte op zaterdag 2 oktober 2010 200 XTC pillen geleverd zou krijgen. Verdachte ontkent dat hij die 200 pillen uiteindelijk heeft ontvangen. Verdachte is die dag aangehouden en bij de doorzoeking in zijn woning is geen hoeveelheid van 200 pillen aangetroffen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte een grote hoeveelheid XTC pillen heeft afgeleverd en vervoerd. Hij heeft immers meermalen voor kennissen pillen (steeds ongeveer 100 stuks) gehaald bij een dealer en deze pillen vervolgens naar zijn kennissen gebracht.
Nu de officier van justitie heeft tenlastegelegd dat verdachte éénmaal opzettelijk 200 XTC pillen heeft afgeleverd en vervoerd, kan de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogenene, slechts bewijzen dat verdachte eenmalig een grote hoeveelheid XTC pillen heeft afgeleverd en vervoerd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
Het bewezen geachte levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van genoemde wet.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 7juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijf is veroordeeld en de ter zitting gedane erkenning door de verdachte dat hij zich aan de op de dagvaarding ad-informandum gevoegde feiten onder de nummers 1. tot en met 3. heeft schuldig gemaakt, welke feiten hiermee zijn afgedaan.
de eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting met betrekking tot de op te leggen straf onder meer gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis onder aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
de overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich eenmalig heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk afleveren en vervoeren van een grote hoeveelheid XTC pillen voor een kennissengroep.
Verdachte lijkt zich er inmiddels van bewust te zijn dat harddrugs als de onderhavige grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers en dat de consequenties voor de gezondheid onder omstandigheden ernstig kunnen zijn en op langere termijn niet te overzien. Hij is er dan ook mee gestopt en heeft gebroken met zijn vriendenkring.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met die omstandigheden.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat verdachte volgens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht derhalve een aanmerkelijk kortere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd aangewezen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is, om verdachte een steun in de rug te geven opdat hij de door hem ingeslagen weg voortzet en hem ervan te weerhouden dat hij terugvalt in het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden maar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf bestaande uit honderd uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 17 juli 2012.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.