RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830076-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende [adres],
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 03 juli 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. R.J de Boer, advocaat te Coevorden.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 22 maart 2012, te Eext, in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) en/of (langdurig) de keel en/of neus en/of mond van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. G. Souër, acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: acht maanden gevangenisstraf waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede een meldingsgebod, een contactverbod en een COVA-training kan inhouden. Voorts integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tevens in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Bijzondere bewijsoverweging
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de officier van justitie, poging tot doodslag bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De gedragingen die verdachte heeft verricht - het met kracht en langdurig dichtknijpen of dichtdrukken van keel, neus en mond van het slachtoffer als gevolg waarvan het slachtoffer bloeduitstortingen in haar nek, puntvormige bloedingen op en onder de oogleden en bloedingen in het oog heeft opgelopen - kunnen naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een voltooide poging tot doodslag omdat zij zo zeer gericht waren op het gevolg van het intreden van de dood dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Daaraan doet niet af dat verdachte op enig moment uit eigen wil zijn handelingen heeft gestaakt. De dood had immers, gelet ook op het letsel van het slachtoffer, daarvoor reeds kunnen zijn ingetreden.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 22 maart 2012, te Eext, in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht en langdurig de keel en neus en mond van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
Het bewezen geachte levert op:
strafbaar gesteld bij artikel 287 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het onderhavige feit omdat het slachtoffer verdachte, die lag te slapen, in het gezicht heeft geslagen, waarop verdachte uit noodweer of excessief noodweer heeft gehandeld en haar de kamer heeft uitgewerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Er was voor verdachte geen enkele noodzaak dermate disproportioneel te reageren op de - door verdachte gestelde - door het slachtoffer gepleegde mishandeling.
De rechtbank acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat verdachte door de mishandeling zo kwaad is geworden dat hij niet meer wist wat hij deed. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de opmerking die hij maakte, toen hij het slachtoffer verwurgde. Verdachte zei volgens het slachtoffer: zie je nou wel dat ik je kan vermoorden? Een dergelijke opmerking past niet bij een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht de verdachte dan ook strafbaar.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 7 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van mishandeling van [slachtoffer] is veroordeeld.
de eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting met betrekking tot de op te leggen straf onder meer gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede een meldingsgebod, een contactverbod en een COVA-training kan inhouden.
het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte acht primair het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Subsidiair bepleit hij, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, rekening te houden met de omstandigheden van het geval, meer in het bijzonder de persoon van verdachte, die nog steeds een baan heeft, zijn loonsituatie nog steeds op orde heeft en niet of nauwelijks met justitie in aanraking is geweest.
de overwegingen van de rechtbank
In de nacht of vroege ochtend van 22 maart 2012 heeft verdachte getracht zijn vriendin [slachtoffer] van het leven te beroven door haar bij de keel te grijpen en een deken over haar hoofd te doen. Hierna heeft hij haar keel dichtgeknepen en een hand voor haar mond en neus gehouden. Hierdoor is zij buiten bewust zijn geraakt. Aangeefster - zo heeft zij verklaard - dacht dat verdachte haar op dat moment zou vermoorden. Ze heeft zich hevig verzet.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft getracht haar te doden. Een heftige en traumatische gebeurtenis. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. Het slachtoffer heeft langere tijd nadien nog hinder van de psychische gevolgen van het incident ondervonden. De rechtbank zal dit gegeven - dat verdachte direct valt aan te rekenen - verdisconteren in de op te leggen straf.
De rechtbank heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 7 juni 2012. Hieruit blijkt dat verdachte eerder wegens mishandeling van het onderhavige slachtoffer is veroordeeld.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte het samen-leven met het slachtoffer, mede door haar afwijkend dag- en nachtritme en haar drugsgebruik als bijzonder zwaar heeft ervaren, waarbij ook chronisch slaapgebrek van verdachte tengevolge van de levenswijze van het slachtoffer een rol lijkt te hebben gespeeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en noodzakelijke bestraffing is.
In het kader van het voorwaardelijk op te leggen strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht met meldingsgebod, een verbod om op enigerlei wijze contact op te nemen met het slachtoffer [slachtoffer] en deelneming aan gedrags-interventie (behandelverplichting), aan verdachte opleggen.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan een gedeelte, groot twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van niet naleving binnen voormelde proeftijd van drie jaren van na te melden algemene of bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarden, dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De rechtbank stelt daarnaast als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat verdachte zich binnen veertien dagen na een in vrijheidstelling of het onherroepelijk worden van het vonnis, zal melden bij de Reclassering Nederland aan de Nijlandstraat 147 te Assen en zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, dat hij noch schriftelijk, noch telefonisch, noch mondeling, noch anderszins contact zal opnemen met [slachtoffer] en dat hij zal deelnemen aan een Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa)*, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 750,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag van € 750,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door vijftien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 17 juli 2012.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.