ECLI:NL:RBASS:2012:BW8812

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91374 / HA RK 12-6
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan aanwijzingen voor partijdigheid van de rechter

In deze zaak hebben verzoekers op 14 februari 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter in een civiele procedure. Verzoekers stellen dat er sprake is van partijdigheid, omdat zij moeilijk kunnen communiceren met de rechter en hun verzoeken vaak ongemotiveerd worden genegeerd. De rechter heeft in haar standpunt aangegeven dat het tussenvonnis, dat aanleiding gaf tot het wrakingsverzoek, is gewezen na een geheel schriftelijke procedure zonder mondelinge behandeling. Er is geen persoonlijk contact geweest tussen de rechter en de verzoekers, en de rechter heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangetroffen die wijzen op partijdigheid of vooringenomenheid.

De rechtbank benadrukt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beoordeling van de wraking is gebaseerd op zowel subjectieve als objectieve criteria. De rechtbank concludeert dat de door verzoekers aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat de rechter partijdig was. De enkele stelling dat communicatie moeilijk is, biedt geen voldoende aanknopingspunten voor partijdigheid.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het wrakingsverzoek af en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is genomen op 22 mei 2012 door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters E. Läkamp, H. Wolthuis en K. Wentholt, bijgestaan door griffier A.J. Wassenburg-Hazelhoff.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 91374 / HA RK 12-16
Beschikking van de meervoudige kamer op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 22 mei 2012
in de zaak van
1. [VERZOEKER SUB 1],
2. [VERZOEKSTER SUB 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
1. De procedure
1.1. Verzoekers hebben bij faxbericht d.d. 14 februari 2012 de wraking verzocht van [de rechter], kantonrechter, in de zaak met zaaknummer 313017 CV EXPL 11-2218.
1.2. De rechter heeft bij brief d.d. 15 februari 2012 laten weten niet in de wraking te berusten en niet de behoefte te hebben daarover te worden gehoord.
1.3. Bij brief d.d. 6 april 2012 van mr. H.E.M. Dijkstra heeft Altera Vastgoed B.V. meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en zich te refereren aan het oordeel van de wrakingskamer.
1.4. Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 8 mei 2012. [Verzoeker sub 1] is ter zitting verschenen en heeft het standpunt van verzoekers nader toegelicht.
2. Het standpunt van verzoekers
2.1. Verzoekers leggen aan hun verzoek - samengevat - ten grondslag dat het met deze rechter moeilijk communiceren is, dat verzoeken van verzoekers ongemotiveerd genegeerd worden en dat zaken waartegen verweer is gevoerd worden afgedaan als geen verweer gevoerd dan wel onvoldoende verweer gevoerd. Klachten die al op 16 oktober 2009 zijn ingediend bij de eisende partij worden afgedaan als dat niet eerder een beklag is ingediend dan tijdens het geding.
3. Het standpunt van de rechter
De rechter merkt op dat het tussenvonnis van 3 januari 2012 dat aanleiding geeft tot de wraking is gewezen na een tot op heden geheel schriftelijk gevoerde procedure. Er is geen mondelinge behandeling of ander zitting geweest waarbij partijen in persoon voor haar zijn verschenen. Ook anderszins is er geen enkel persoonlijk contact tussen haar en verzoekers geweest, evenmin heeft zij gesproken met (gemachtigden) van Altera Vastgoed BV. De rechter geeft aan dat zij in het verzoek geen (concrete) feiten en/of omstandigheden heeft aangetroffen waaruit (objectief bezien) de (schijn van) partijdigheid en/of vooringenomenheid kan worden afgeleid. Dat zij in het tussenvonnis bepaalde beslissingen heeft genomen waar verzoekers - kennelijk - onvrede over hebben, maakt haar nog niet partijdig.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat dat niet het geval is, objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal het verzoek worden beoordeeld.
4.2. De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is.
Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechter –subjectief – partijdig was. De enkele niet nader onderbouwde stelling van verzoeker “dat het met deze rechter moeilijk communiceren is” biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dit klemt te meer nu, zoals de kantonrechter heeft opgemerkt, het tussenvonnis is gewezen na een tot dan toe geheel schriftelijk gevoerde procedure en van een mondelinge behandeling waarbij partijen in persoonlijk contact zijn geweest met de kantonrechter, in het geheel geen sprake is geweest. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden.
4.4. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
Verzoeker heeft aangevoerd dat:
- verzoeken van [verzoekers] ongemotiveerd genegeerd worden en dat over zaken waartegen verweer is gevoerd worden afgedaan als geen verweer gevoerd dan wel onvoldoende verweer gevoerd, en
- klachten die al op 16 oktober 2009 zijn ingediend bij de eisende partij worden afgedaan als niet eerder een beklag ingediend dan tijdens dit geding.
De rechtbank begrijpt de stellingen van verzoeker aldus dat hij het niet eens is met het tussenvonnis van 3 januari 2012, waarbij partijen over en weer op onderdelen in staat worden gesteld hun standpunten nader te onderbouwen.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat het niet de taak van de wrakingskamer is om te beoordelen of rechterlijke beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen omstandigheden opleveren op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is van belang dat slechts dan aanleiding kan bestaan een vooringenomenheid te vermoeden indien de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid.
Nog daargelaten de vraag of de door verzoeker gemaakte opmerkingen voldoende concrete feiten en/of omstandigheden opleveren, getuigt het uitvoerig gemotiveerde tussenvonnis daarvan niet. Dat op het verzoek van [verzoeker] tot het bepalen van een mondelinge behandeling niet is ingegaan maakt dit niet anders.
4.6. Vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de rechter geen blijk geeft van vooringenomenheid. Evenmin kan daaruit de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker zijn gerezen dat het de kantonrechter aan de benodigde onpartijdigheid ontbreekt.
4.7. Op grond van het voorgaande dient het verzoek tot wraking van de kantonrechter te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
1. wijst het verzoek tot wraking af;
2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
3. beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoekers, de rechter [de rechter] en aan Altera Vastgoed B.V.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Läkamp, mr. H. Wolthuis en mr. K. Wentholt, bijgestaan door mr. A.J. Wassenburg-Hazelhoff, griffier, op 22 mei 2012 en door
mr. Läkamp en de griffier ondertekend.