ECLI:NL:RBASS:2012:BW6533

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/774
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake kindgebonden budget voor ouder zonder verblijfstitel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Assen, gedateerd 10 april 2012, wordt de weigering van de Belastingdienst Toeslagen om eiseres, een ouder zonder geldige verblijfsvergunning, een kindgebonden budget te verstrekken, onder de loep genomen. De rechtbank stelt vast dat de motivering van de weigering ontoereikend is, omdat verweerder enkel heeft verwezen naar informatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zonder de specifieke omstandigheden van eiseres te onderzoeken. Dit is in strijd met het verbod op ongerechtvaardigd onderscheid, zoals voortvloeiend uit het internationale recht.

De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat onder bijzondere omstandigheden de weigering om een kindgebonden budget te verstrekken in strijd kan zijn met internationale verdragen. Eiseres heeft aangevoerd dat de beslissing van verweerder in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de artikelen 2 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en geeft verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek binnen zes weken te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat er een einduitspraak in de zaak is gedaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2012, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 11/774 BESLU
Tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2012 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te Hoogeveen, eiseres
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
de Belastingdienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: N. Marienus).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een kindgebonden budget over 2010.
Bij besluit van 28 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er blijkens informatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vanaf het eerste kwartaal van 2010 geen recht op kinderbijslag bestond in verband met het ontbreken van een geldige verblijfs-vergunning. Om deze reden heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) bepaald dat eiseres over 2010 geen recht heeft op een kindgebonden budget.
2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wkb heeft de ouder aanspraak op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien de artikelen 7, tweede lid, en 7a van die wet niet van toepassing zouden zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
3. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AKW is niet verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW bepaalt dat de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag heeft voor een kind dat jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres tijdens de in geding zijnde periode - het jaar 2010 - geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 en dat de SVB om die reden over de betreffende periode geen kinderbijslag aan eiseres heeft betaald. Dit brengt met zich dat eiseres op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wkb geen aanspraak kan maken op een kindgebonden budget.
6. Eiseres voert in beroep aan - samengevat weergegeven - dat een aanspraak op een kindgebonden budget niet kan worden ontzegd op de enkele grond dat sprake is van een gebrekkige verblijfsstatus. Volgens eiseres is dit in strijd met de rechten neergelegd in de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet klakkeloos had mogen verwijzen naar de van de SVB verkregen informatie, maar had moeten toetsen of de weigering eiseres een kindgebonden budget te verstrekken in strijd is met het internationale recht. Daarbij wijst eiseres naast de genoemde artikelen van het EVRM ook op de artikelen 2 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
7. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), onder meer AbRS 23 november 2011, LJN: BU5435, volgt dat de weigering om aan een ouder zonder verblijfstitel een kindgebonden budget te verstrekken onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval in strijd kan zijn met het verbod op het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid zoals dat uit het internationale recht voortvloeit. In een dergelijk geval moet artikel 2, eerste lid, van de Wkb buiten toepassing worden gelaten. In de onderhavige zaak betekent dit, zoals eiseres heeft aangevoerd en verweerder ter zitting heeft onderkend, dat verweerder in het bestreden besluit ter motivering van de weigering om eiseres een kindgebonden budget te verstrekken ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de van de SVB verkregen informatie.
8. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit voorzien is van een ontoereikende grondslag. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de aard van het gebrek kan van het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit geen sprake zijn. Evenmin zijn er voldoende aanknopings-punten voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien. Omdat het gebrek zich daarvoor leent, zal de rechtbank met het oog op een zo definitief mogelijke beslechting van het geschil, verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven bereid te zijn tot herstel over te gaan.
9. Concreet betekent dit dat verweerder zal moeten onderzoeken of de omstandigheden waarin eiseres zich bevindt met zich brengen dat de weigering om een kindgebonden budget te verstrekken in strijd is met het uit het internationale recht voortvloeiende verbod op het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid. Verweerder zal daarbij ook in moeten gaan op hetgeen door eiseres in deze procedure naar voren is gebracht. De rechtbank acht het aangewezen dat verweerder het resultaat van het onderzoek neerlegt in een nieuw besluit op bezwaar, onder intrekking van het thans bestreden besluit. Dit besluit zal binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak moeten worden genomen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan totdat in het beroep einduitspraak wordt gedaan. De rechtbank is voornemens de behandeling van de zaak ter zitting voort te zetten op 12 juli 2012.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. K. Wentholt en
mr. H. Pieffers, leden, in aanwezigheid van mr. E. Hoekstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.
mr. E. Hoekstra mr. M.B.W. Venema
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.