ECLI:NL:RBASS:2012:BW6511

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830265-11
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na mishandeling van verpleegkundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht aan een verpleegkundige. De verdachte, geboren in 1981 en verblijvende in de Valeriuskliniek te Amsterdam, heeft op 25 september 2011 in Beilen de verpleegkundige mishandeld, wat resulteerde in breuken in het gezicht van het slachtoffer. De officier van justitie vorderde ontslag van rechtsvervolging, omdat de verdachte als ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd, en vroeg om plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De deskundigen concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat leidde tot de beslissing om hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.

De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op voor de duur van één jaar, en oordeelde dat de verdachte gevaarlijk was voor de algemene veiligheid van personen. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan het slachtoffer, en werd een schadevergoeding van € 1250,- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de overige vorderingen afgewezen. De uitspraak benadrukt de rol van geestelijke gezondheid in strafzaken en de mogelijkheid van maatregeloplegging in plaats van strafvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830265-11
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 08 mei 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1981,
verblijvende in de Valeriuskliniek te Amsterdam.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2012 en na heropening van dat onderzoek op 24 april 2012.
De verdachte is niet verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F.M.M.M. Vogels, advocaat te Amsterdam. Deze is telkens door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 25 september 2011 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, aan
een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (breuken in het gezicht) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen/slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 25 september 2011 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer], met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen subsidiair aan de verdachte is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie vordert ten aanzien van dit feit dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu hij ter zake hiervan als ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar zal opleggen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij vordert de officier van justitie dat de rechtbank deze in haar geheel zal toewijzen.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij gedurende zijn opname in een instelling van de GGZ te Beilen een behandelaar zodanig heeft mishandeld dat deze persoon breuken in het gezicht heeft opgelopen. Dit feit is aan verdachte in twee varianten ten laste gelegd, namelijk primair als poging tot zware mishandeling en subsidiair als mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer], de getuigenverklaring van [getuige] en de bekennende verklaring van verdachte. Nu uit de inhoud van het procesdossier niet kan volgen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever, [slachtoffer], dient verdachte van het hem primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft eveneens vrijspraak bepleit ten aanzien van het aan verdachte onder primair ten laste gelegde, nu er bij verdachte geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Naar de mening van de raadsman kan op basis van de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen een bewezenverklaring volgen ter zake van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer één keer in het gezicht heeft gestompt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet worden afgeleid dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde.
Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft voor het bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de navolgende bewijsmiddelen gehanteerd1:
1. Een proces-verbaal van verhoor aangever, inhoudende een verklaring van [slachtoffer], pagina's 38 tot en met 40, in het bijzonder pagina 38 en 39.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende een verklaring van verdachte, pagina's 63 tot en met 66, in het bijzonder pagina 65.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring omtrent [slachtoffer], d.d. 27 september 2011 opgemaakt door N.M. Timmenga, pagina 44.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2011 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer], met kracht in het gezicht heeft gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
strafbaar gesteld in artikel 300, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
Door E.A.M. Schouten, psychiater, en I.J.G.P. Neissen, GZ-psycholoog, zijn op 18 januari 2012 respectievelijk 21 december 2011 omtrent verdachte Pro Justitia rapporten uitgebracht.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hiervoor bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, in die zin dat verdachte lijdende was aan schizofrenie van het paranoïde type en dat er sprake was van cannabisafhankelijkheid, alcoholmisbruik en misbruik van verschillende drugs. Beide deskundigen concluderen dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt ten tijde van het begaan van het hem bewezen verklaarde feit.
Schouten overweegt hieromtrent, zakelijk weergegeven:
"Betrokkene was gedestabiliseerd door zijn alcohol- en druggebruik, onregelmatige medicatie-inname en instabiele leefpatroon in de maanden in het Fokke Simonsz Huis. Het verblijf daar was voor hem duidelijk te hoog gegrepen. Stress en instabiliteit veroorzaken bij betrokkene paranoïde wanen. De terugplaatsing naar Beilen zal dit nog hebben versterkt. Betrokkene ontwikkelde een paranoïde waan over [slachtoffer], het latere slachtoffer. Vanuit die paranoïde waan heeft betrokkene [slachtoffer] aangevallen."
In het rapport van Neissen is hieromtrent opgenomen, zakelijk weergegeven:
"Er is een causaal verband tussen de diagnose van betrokkene en het delict. Vanwege zijn verblijf in het Fokke Simonsz Huis, voorafgaande aan het ten laste gelegde, ontstond er een onstabiele situatie voor betrokkene. De vrijheid aldaar bleek te hoog gegrepen waardoor betrokkene schulden maakte, zijn medicatie niet of onregelmatig innam, middelen gebruikte en hij vanwege de mindere structuur, steeds stuurlozer werd. Vanwege deze combinatie van factoren raakte betrokkene de grip op de realiteit steeds meer kwijt en ontstond er een waanachtig beeld hetgeen evolueerde in ernst. De overplaatsing terug naar Beilen leek, in plaats van stabiliserend, stresserend te werken voor betrokkene. Betrokkene bleef psychotisch waarbij hij de verpleegkundige (slachtoffer) opnam in zijn (paranoïde) waansysteem van waaruit hij hem heeft aangevallen. Dit bleek tevens uit de uitspraken eerder die dag ten opzichte van deze verpleegkundige."
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en maakt die tot de hare.
Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit is verdachte derhalve niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen ten aanzien van het opleggen van een maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd, gelet op de conclusies in de Pro Justitia rapporten ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar op te leggen, overeenkomstig het advies van de deskundigen in de Pro Justitia rapporten.
De raadsman van verdachte heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar (vervolgens) af te zien van het opleggen van de geadviseerde maatregel aan verdachte. Verdachte is namelijk op dit moment in het kader van een rechterlijke machtiging opgenomen (in de Valeriuskliniek te Amsterdam). Een opname in een voor verdachte geschikte instelling krachtens de Wet BOPZ kan verdachte voldoende ondersteuning en structuur bieden, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte kent een langdurige psychiatrische en forensisch-psychiatrische voorgeschiedenis, die begint als hij 16 jaren is. Verdachte is hiervoor verschillende malen met politie en justitie in aanraking geweest, hetgeen (onder meer) heeft geleid tot de oplegging van een PIJ-maatregel (1998) en de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (2009). Ook in het civielrechtelijke kader is verdachte bijna doorlopend opgenomen geweest in de psychiatrie. Op dit moment is verdachte in het kader van de wet BOPZ opgenomen in de Valeriuskliniek te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van de adviezen van de deskundigen in voornoemde Pro Justitia rapporten. Beide deskundigen adviseren voor verdachte plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De psychiater noemt in dit verband een opname bij de FPK te Amsterdam of een soortgelijke instelling. Daarna zou behandeling binnen langdurige zorgafdelingen van een psychiatrisch ziekenhuis moeten worden voortgezet krachtens de wet BOPZ.
Voornoemde deskundigen Schouten en Neissen hebben -na een door de rechtbank gewezen tussenvonnis- in hun nadere rapportages van respectievelijk 21 maart 2012 en 20 maart 2012 aangegeven dat zij blijven bij hun adviezen dat het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar is aangewezen, gelet op de structuur, veiligheid en adequate behandeling welke in het kader van deze maatregel kunnen worden gegeven. De Valeriuskliniek, alwaar verdachte thans verblijft in het kader van de wet BOPZ, biedt onvoldoende structuur en toezicht.
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies van de deskundigen Schouten en Neissen en maakt die tot de hare. Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
De rechtbank is, mede gelet op die conclusies, van oordeel dat het bewezen geachte aan de verdachte niet kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en acht de verdachte gevaarlijk voor de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Benadeelde partij
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde partij [slachtoffer] zich middels een voegingsformulier in het strafgeding gevoegd. Hij vordert wegens immateriële schade een schadevergoeding van € 1.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vordering zal voor dit deel worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 24c, 36f en37 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld, verklaart de verdachte deswege echter niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
De rechtbank gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 1250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Wijst af het meer gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 1250,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011, bij gebreke van betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en
mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 08 mei 2012.
1 Wanneer hierna een proces-verbaal wordt aangehaald, betreft dit een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, tenzij anders vermeld. De aangehaalde bewijsmiddelen maken, tenzij anders vermeld, alle deel uit van een dossier, d.d. 28 september 2011 op ambtsbelofte opgemaakt door [naam], hoofdagent, BE Midden-Drenthe/Hoogeveen Oost, politie Drenthe.
??
??
??
??
Parketnummer: 19.830265-11
Uitspraak d.d.: 08 mei 2012 6
vonnis