ECLI:NL:RBASS:2012:BW5487

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91669 / KG ZA 12-47
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot nakoming van VUT-regeling en beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], nakoming van de toezegging om hem toe te laten tot de VUT-regeling van AAF-International. De werknemer was sinds 2 september 1974 in dienst en had op 1 maart 2011 zijn VUT-rechten aangevraagd, welke aanvankelijk waren goedgekeurd. Echter, AAF-International en de Stichting Vrijwillige Vervroegde Uittreding AAF International stelden dat de VUT-rechten van [eiser] waren vervallen omdat hij geen gebruik had gemaakt van de regeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn stilzwijgen en dat hij nooit expliciet afstand had gedaan van zijn VUT-rechten. De rechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was voor [eiser] om zijn VUT-uitkeringen te ontvangen, vooral gezien zijn leeftijd van 63 jaar. De vordering werd toegewezen, met de bepaling dat AAF c.s. binnen twee weken na betekening van het vonnis moest zorgen voor de uitbetaling van de VUT-uitkeringen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.173,64, die AAF c.s. ook moest vergoeden. Het vonnis werd uitgesproken op 4 april 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 91669 / KG ZA 12-47
Vonnis in kort geding van 4 april 2012
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.M.J. van den Hurk te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AAF-INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Emmen,
2. de stichting
STICHTING VRIJWILLIGE VERVROEGDE UITTREDING AAF INTERNATIONAL,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.M. Frons te Assen.
Partijen zullen hierna [eiser] en AAF c.s., onderscheidenlijk AAF International en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 maart 2012,
- de mondelinge behandeling op 21 maart 2012,
- de pleitnota van [eiser],
- de pleitnota van AAF c.s..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1. [eiser], geboren op [geboortedatum] is op 2 september 1974 in dienst getreden bij AAF-International. Hij bekleedt nu de functie van afdelingschef tegen een brutosalaris van € 2.595,15 per maand (exclusief vakantietoeslag). Hij is thans 63 jaar.
2.2. AAF-International kent een VUT-regeling voor haar personeelsleden. In de voorwaarden is vastgelegd dat de uitkering 70% van het bruto jaarsalaris bedraagt. De VUT-gerechtigde mag gedeeltelijk bij AAF International blijven werken om zo zijn VUT-uitkering aan te vullen tot maximaal 100% van het laatstverdiende salaris. Dit kan alleen als er passend werk (lees: uitzendkrachten) beschikbaar is. De vutter zal dan voorrang krijgen op uitzendkrachten. Eén en ander zal op basis van een 0-uren contract (uurloon) vastgelegd worden.
2.3. De Stichting voert de VUT-regeling uit. In artikel 1.7 van het VUT-reglement staat - voor zover hier relevant - dat uittreding uitsluitend mogelijk is op de eerste dag van de maand waarop de VUT-gerechtigde leeftijd van 62 jaar wordt bereikt.
2.4. In artikel 1.8 van het VUT-reglement staat dat de dienstbetrekking van de deelnemer die vervroegd uittreedt met AAF International eindigt ingaande de dag waarop de vervroegde uittreding plaatsvindt.
2.5. [eiser] heeft bij brief gedateerd 1 december 2010 om toetreding tot de VUT verzocht. Het verzoek is gehonoreerd en bevestigd bij brief van 3 januari 2011 met toetreding tot de VUT van [eiser] per 1 maart 2011.
2.6. Na de ontvangen toezegging heeft [eiser] aangegeven, dat hij, nadat de VUT zal zijn ingegaan, bij AAF International voor maximaal 30% wilde blijven werken. In februari, maart en april 2011 hebben hierover diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de betrokkenen.
2.7. Vanaf 1 maart 2011 is [eiser] op zijn werk verschenen, heeft (tot op heden) werkzaamheden verricht en daarvoor zijn reguliere salaris ontvangen.
2.8. Bij brief van 18 april 2011 aan [eiser] deelt de heer [[X]], secretaris van de Stichting, namens AAF c.s. mee dat diens VUT-rechten zijn komen te vervallen. Hij schrijft - voor zover van belang:
"Na ons laatste gesprek van dinsdag 5 april jl. hebben wij niets meer van je vernomen. Wij gaan er derhalve vanuit dat jij geen gebruik wenst te maken van onze VUT regeling. Conform het regelement komen hierbij je VUT rechten te vervallen."
2.9. Bij brief van 26 april 2011 tekent [eiser] hiertegen bezwaar aan. Hij schrijft - voor zover van belang:
"Aangezien ik in afwachting was van uw reactie op de door mij aan u overhandigde bescheiden inzake het amendement van Dhr. [W]: VUT-rechten vervallen niet, heeft u, zoals u het noemt, "niets meer van mij vernomen".
Tegen uw mededeling:"Conform het reglement komen hierbij je Vut-rechten te vervallen". maak ik ernstig bezwaar met verwijzing naar de opmerkingen in het amendement betreffende de wet gelijke behandeling. Hierbij sluit aan de regeling die AAF Int. BV heeft getroffen met wijlen de heer [Z] Na aanleiding van het schrijven van Mr. Theo Gommer, MPLA, pensioenadvocaat, deel ik u mede gebruik te willen maken van mijn VUT-rechten per 1 januari 2012."
2.10. Bij brief van 7 juni 2011 wijst AAF c.s. het bezwaar van [eiser] af.
2.11. Bij brief van 14 december 2011 schrijft de advocaat van [eiser] AAF International aan en stelt dat [eiser] zijn werkgever houdt aan de beslissing om hem tot de VUT toe te laten. AAF c.s. heeft hieraan geen gevolg gegeven.
2.12. [eiser] heeft tot op heden geen VUT-uitkering ontvangen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat -
I: AAF c.s. te veroordelen te bewerkstelligen dat [eiser] in de positie wordt gebracht waarin hij had behoren te verkeren, indien hij wel daadwerkelijk vanaf 1 maart 2011 VUT-uitkeringen zou hebben ontvangen, in die zin, dat alsnog aan [eiser] de achterstallige VUT-uitkeringen worden voldaan vanaf 1 maart 2011, vermeerderd met wettelijke rente en de wettelijke verhoging, alsmede dat [eiser] gedurende de in de toekomst resterende VUT-periode tot aan de pensioengerechtigde leeftijd de VUT-uitkeringstermijnen blijft ontvangen, en zonder dat het door hem in de periode vanaf 1 maart 2011 ontvangen loon en overige emolumenten daarop in mindering worden gebracht, en te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats gesteld wordt en kan treden van die medewerking, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(-deel) dat AAF c.s. in gebreke is te voldoen aan hun veroordeling;
II: AAF c.s. te veroordelen tot volledige vergoeding van de door [eiser] noodzakelijk gemaakte kosten van juridische bijstand, tot op heden groot € 10.975,00;
III: AAF c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] stelt ter onderbouwing daarvan dat hij is toegelaten tot de VUT en dat hij nimmer afstand heeft gedaan van zijn rechten daarop en zijn verzoek om toegelaten te worden tot de VUT niet heeft ingetrokken. Op 5 april 2011, of kort daarna, heeft hij aan [[X]] de regeling betreffende het zogenoemde Amendement [W] overhandigd, waarmee hij wilde aangeven, dat zijn VUT-uitkering kon ingaan op een moment gelegen na 1 maart 2011. Reeds vervallen uitkeringstermijnen zijn op grond van het amendement niet vervallen.
3.3. AAF c.s. voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of [eiser] met zijn vordering een - door de wet vereist - spoedeisend belang heeft. Het antwoord daarop moet worden gevonden in een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat [eiser] lang heeft stilgezeten, zoals door AAF c.s. als verweer is aangevoerd, kan bij de afweging een rol spelen, maar is op zich zelf niet doorslaggevend.
4.2. Uit de aard van de vordering - vrij vertaald: toetreden tot en genieten van een VUT-uitkering, volgt dat het belang voor [eiser] daarbij verstrijkt met het verloop van de jaren, en geheel is teniet gegaan op het moment dat hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. Het wachten op een uitspraak in een bodemzaak maakt, gelet op het tijdsverloop dat daarmee in de regel gemoeid is, de VUT-aanspraken illusoir. [eiser] heeft onverwijld geprotesteerd tegen de beslissing van AAF c.s. om de VUT-aanspraken vervallen te verklaren. Ter zitting heeft hij zijn protest tegen het vervallen van de VUT-aanspraken duidelijk en kernachtig bevestigd:"Ik wil morgen met de VUT." Tegen het spoedeisend belang heeft AAF c.s. - naast het verweer dat [eiser] lang heeft gewacht - geen eigen, ander belang opgeworpen. In het kader van een belangenafweging is het belang van [eiser] zwaarder gebleken en daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.3. De vordering van [eiser] om uitvoering te geven aan de VUT-regeling houdt tevens een einde van de arbeidsovereenkomst tussen hem en AAF International in. In zoverre heeft de vordering een onherstelbaar karakter. De voorzieningenrechter overweegt dat hij in kort geding ook een voorziening kan treffen waarvan de gevolgen in feite niet meer herstelbaar zijn, indien het spoedeisend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er op dat het ten uitvoer leggen van een kort gedingvonnis in de risicosfeer ligt van de partij die het vonnis ten uitvoer legt.
4.4. In het kader van deze belangenafweging heeft AAF c.s. aangevoerd dat zij vreest dat van de toewijzing van de vordering een precedentwerking uitgaat jegens de overige (ex-)werknemers die bewust voor de VUT-regeling hebben gekozen of bewust van de VUT-regeling hebben afgezien. De voorzieningenrechter passeert dit verweer nu naar zijn voorlopig oordeel de huidige situatie waarin partijen tegenover elkaar staan in overwegende mate is toe te schrijven aan een schending van de zorgvuldigheidsplicht die op de werkgever rust. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.5. [[X]] heeft namens AAF c.s. ter zitting erkend dat [eiser] niet expliciet afstand heeft gedaan van zijn reeds toegekende VUT-rechten. Hij heeft de wens van [eiser] om naast de VUT ten minste voor 30% te blijven doorwerken geïnterpreteerd als een kennelijk ontbindende voorwaarde voor [eiser] om toetreding tot de VUT te effectueren. [[X]] heeft dat afgeleid uit de diverse gesprekken en hij heeft dat toegelicht met verwijzing naar zijn verslag van een gesprek tussen beiden op 5 april 2011. Blijkens dat verslag heeft hij, naar zijn zeggen, [eiser] voorgehouden dat [eiser] na aanvang van de VUT geen recht of garantie had dat hij daadwerkelijk aan het werk kon blijven. [[X]] zou [eiser] drie opties hebben voorgelegd: ofwel met de VUT, ofwel met de VUT en daarbij een 0-urencontract ofwel niet met de VUT en doorwerken tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Nu [eiser] niet van zich liet horen, is hij er van uit gegaan dat [eiser] zijn aanspraken op VUT liet varen, aldus [[X]].
4.6. Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat genoemd verslag, dat pas is opgemaakt op 19 januari 2012, door [eiser] is tegengesproken. Verder overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had AAF c.s. uit het enkel stilzwijgen van [eiser] niet voetstoots mogen aannemen dat deze zijn al toegekende VUT-rechten prijsgaf. Het betreft aan [eiser] toekomende rechten en de gevolgen van het eenzijdig vervallen verklaren daarvan vormen een ingrijpende inbreuk daarop. Om afstand van aanspraken door [eiser] aan te kunnen nemen, moet sprake zijn van een expliciete en ondubbelzinnige wilsverklaring. Deze ontbreekt. Van AAF c.s. als werkgever dan wel VUT-instantie mag worden verwacht dat zij onderzoekt of de door AAF c.s. aangenomen stilzwijgende verklaring van [eiser] in overeenstemming is met diens werkelijke wil. Dit had op eenvoudige wijze kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door aan [eiser] een ultimatum te stellen om zijn keuze kenbaar te maken; door [[X]] is ter zitting ook toegegeven dat dit - achteraf bezien - verstandiger was geweest. Hiermee staat vast dat aan [eiser] geen duidelijke termijn is gegeven waarbinnen hij zijn standpunt kenbaar moest maken. Dit klemt te meer omdat uit de reactie van [eiser] blijkt dat hij nog in afwachting was van een nadere toelichting van [[X]]. Daarbij komt dat [eiser] binnen bekwame tijd bezwaar heeft gemaakt tegen deze beslissing van AAF c.s.. Dat had reden moeten zijn voor AAF c.s. om te onderzoeken of [eiser] afstand had gedaan of wenste te doen van zijn VUT-uitkering. Dat dit onderzoek niet heeft plaats gehad, dient aan AAF c.s. te worden toegerekend. Dit nalaten van AAF c.s. klemt eens te meer nu de onderhavige VUT-regeling op grond van het reglement slechts op één moment kan ingaan.
4.7. De omstandigheid dat [eiser] sinds 1 maart 2011 is blijven werken baat, anders dan AAF c.s. aanvoert, haar niet. Vast staat immers dat partijen, althans [eiser] op 1 maart 2011 geen duidelijkheid had over de wijze waarop invulling werd gegeven aan het werken bij AAF International naast de VUT-regeling, zodat [eiser] zich genoopt zag zijn werkzaamheden voort te zetten teneinde inkomsten te behouden. Van beide zijden zijn die gesprekken voortgezet om die duidelijkheid te verkrijgen. De verklaring van de financieel directeur van AAF International, [Y], waarin wordt gesteld dat in diens bijzijn [eiser] afstand heeft gedaan van zijn VUT-rechten, baat AAF c.s. evenmin. Ten eerste is deze verklaring door [eiser] ter zitting gemotiveerd weersproken. Ten tweede moet hetgeen waarop de verklaring ziet, gelet op de inhoud daarvan, zich hebben afgespeeld vóór 5 april 2011. De voorzieningenrechter kan de inhoud van deze verklaring dan ook niet rijmen met de (ter zitting door [[X]] toegelichte) verklaring van [[X]] over het gesprek op 5 april 2011, toen blijkbaar alle opties nog open stonden.
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de bodemrechter, later oordelende, tot het oordeel zal komen dat [eiser] geen afstand heeft gedaan van zijn VUT-aanspraken. Weliswaar schrijft [eiser] in zijn brief van 26 april 2011 dat hij met ingang van 1 januari 2012 gebruik wil maken van zijn VUT-rechten, maar ook dit houdt geen afstand in door [eiser] van zijn VUT-aanspraken. Voorts acht de voorzieningen-rechter het voorshands van belang dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat het AAF c.s. niets extra kost als (alsnog) uitvoering wordt gegeven aan de VUT-aanspraken van [eiser]. Een gerechtvaardigd belang van AAF c.s. om [eiser] diens vordering te ontzeggen is onvoldoende aannemelijk geworden. In zoverre ligt de vordering voor toewijzing gereed.
4.9. De voorzieningenrechter wijst af de vordering voor zover die ziet op de VUT-uitkeringen vanaf 1 maart 2011 tot heden. [eiser] stelt met een beroep op het zogenoemde Amendement [W] dat hij hierop aanspraak maakt. Door AAF c.s. is dit gemotiveerd betwist. Gelet op die betwisting heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het Amendement [W] de eigen VUT-regeling van AAF c.s. opzij zet. Daaruit volgt dat ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden afgewezen. Voorts staat vast dat [eiser] sinds 1 maart 2011 zijn werkzaamheden heeft verricht en daarvoor zijn reguliere salaris heeft ontvangen. Niet gezegd kan worden dat [eiser] door de huidige gang van zaken inkomensschade heeft geleden en dat hij bij deze gevraagde voorziening een spoedeisend belang heeft. Toekenning met terugwerkende kracht van de uitkering over de periode waarover hij ook zijn reguliere salaris heeft ontvangen leidt tot dubbele inkomsten. De vraag of [eiser] hierop aanspraak heeft, vergt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een nader onderzoek waarvoor, als overwogen, het spoedeisende karakter ontbreekt.
4.10. De gevorderde dwangsom wijst de voorzieningenrechter toe. Anders dan AAF c.s. heeft aangevoerd, betreft de vordering niet de betaling van een geldsom. Het betreft de nakoming tot toetreding van een VUT-regeling. De voorzieningenrechter zal de dwangsom toewijzen zoals hierna in de beslissing is bepaald.
4.11. De voorzieningenrechter wijst af de gevorderde in de plaatsstelling van het vonnis. Van de toegewezen dwangsom wordt geacht een voldoende prikkel uit te gaan voor AAF c.s. om aan de veroordeling te voldoen.
4.12. De kosten voor juridische bijstand wijst de voorzieningenrechter af. Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en het gebruikelijke liquidatietarief kennen een proceskostenveroordeling welke hier wordt gevolgd. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er op dat blijkens de onderbouwing van deze kosten [eiser] is verzekerd voor rechtsbijstand, zodat niet kan worden volgehouden dat hij juridische kosten heeft moeten maken.
4.13. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen nu [eiser], voor wie meteen na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft.
4.14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor de uitvoering van de vordering zowel AAF International als de Stichting nodig is. De Stichting dient de VUT-uitkering te verzorgen en AAF International dient mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aangezien strikt genomen niet aan de voorwaarde van 1.7 van het reglement is voldaan. [eiser] heeft op terechte gronden beide partijen in rechte betrokken. Het verweer van AAF c.s., dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten opzichte van de vordering op AAF International wordt dan ook verworpen.
4.15. AAF c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan de zijde van [eiser] worden deze begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht € 267,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.173,64
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. veroordeelt AAF c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis te bewerkstelligen dat en al het nodige daarvoor te doen en in werking te zetten zodat [eiser] gedurende de in de toekomst resterende VUT-periode vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot aan de pensioengerechtigde leeftijd de VUT-uitkeringstermijnen ontvangt en blijft ontvangen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat AAF c.s. in gebreke zullen zijn om aan deze veroordeling te voldoen;
2. maximeert de te verbeuren dwangsommen als genoemd onder 1. tot € 70.000,00;
3. veroordeelt AAF c.s. hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot op heden begroot aan de zijde van [eiser] op € 1.173,64;
4. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits en in tegenwoordigheid van mr. E.W. Jeuring, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 april 2012.?