ECLI:NL:RBASS:2012:BW0711

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91373 - HA RK 12-15
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2012 ter zitting een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter in een lopende procedure. De verzoeker stelt dat de rechter bij haar benoeming een leugen heeft uitgesproken en dat zij gedwongen is te liegen bij de aflegging van de eed. Tevens verwijst hij naar een eerdere wraking van een collega van de rechter, die betrokken zou zijn geweest bij een moordaanslag op verzoeker. De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid rechtvaardigen. De rechtbank heeft vervolgens de wrakingsgrond beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker in eerdere procedures al meerdere keren op dezelfde gronden een wrakingsverzoek heeft ingediend, wat leidt tot de conclusie dat hij het wrakingsinstrument misbruikt. De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalt dat een volgend verzoek op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer op 16 maart 2012, waarbij de griffier onverwijld mededeling van deze beslissing doet aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ASSEN
zaaknummer / rekestnummer: 91373 / HA RK 12-15
Beschikking van de meervoudige kamer op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht van 16 maart 2012
in de zaak van
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. De procedure
Verzoeker heeft ter zitting d.d. 14 februari 2012 de wraking verzocht van
[de rechter], kantonrechter, in de zaak met nummer 333183 \ MV VERZ 11-18. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De rechter heeft bij brief d.d. 15 februari 2012 laten weten niet in de wraking te berusten en geen behoefte te hebben te worden gehoord.
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag - samengevat - dat [de rechter] bij de benoeming als rechter een leugen heeft uitgesproken om rechter te kunnen worden en dat zij is gedwongen te liegen bij de aflegging van de eed. Verzoeker geeft aan de gronden nog nader te willen onderbouwen en toelichten bij de behandeling van het wrakingsverzoek. Hij wenst gehoord te worden voor die behandeling, hetgeen bij de wraking van een collega van [de rechter] niet is gebeurd. Tevens is het zo dat [collega van rechter] aan die wraking heeft deelgenomen, terwijl hij betrokken is geweest bij een moordaanslag op verzoeker verricht door een familielid van hem op 22 december 2002.
3. Het standpunt van de rechter
De rechter merkt op dat zij in het verzoek geen (concrete) feiten en/of omstandigheden heeft aangetroffen waaruit (objectief bezien) de (schijn van) partijdigheid en/of vooringenomenheid kan worden afgeleid.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van art. 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. In de dossiers met zaaknummers 322767 MV VERZ 11-13 en 325589 MV VERZ 11-18 heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat “de rechters in Nederland geen geldige eed of belofte afleggen, omdat wijlen koningin Juliana illegaal geadopteerd is, zodat er geen bloedlijn is en het Koninkrijk der Nederlanden opgehouden is te bestaan”. Verzoeker legt kennelijk dezelfde gronden aan zijn huidige verzoek ten grondslag. De wrakingskamer heeft het verzoek van [verzoeker] toen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zijn stellingen - wat daar ook van zij - geen wrakingsgrond opleveren. Datzelfde geldt in de onderhavige zaak, zodat verzoeker wederom niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan een behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek achterwege blijven, nu een zitting is bedoeld voor een debat over de gegrondheid van het verzoek. Het wrakingsverzoek blijft hier al steken in de fase van de ontvankelijkheidsvraag. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, is een debat over de gegrondheid van het verzoek niet aan de orde. (vgl. concl. AG in NJ 1999, 271).
4.4. Verzoeker heeft in genoemde zaken (en in de wraking met nr. 82492) wrakingsverzoeken ingediend, steeds met min of meer dezelfde wrakingsgronden als onder 4.2 beschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze aangevoerde wrakingsgrond niet gericht tegen de persoon van de rechters, maar kan deze niet anders worden opgevat dan te zijn gericht tegen elk lid van de rechtbank en elke kamer in welke samenstelling dan ook, derhalve tegen de rechtbank als zodanig. De rechtbank stelt tevens vast dat verzoeker thans in verschillende procedures een niet geslaagd verzoek tot wraking heeft gedaan op telkens dezelfde grond en dat het onderhavige wrakingsverzoek eveneens niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit rechtvaardigt de conclusie dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De rechtbank bepaalt dan ook, gebruikmakend van de hem in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, dat een volgend verzoek om wraking van een of meer van de behandelende rechters op deze grond(en) niet in behandeling wordt genomen.
5. De beslissing
De rechtbank
- verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de leden van de rechtbank op dezelfde grond(en) niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoeker, de rechter [de rechter] en het CJIB.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Läkamp, mr. H. Wolthuis en mr. K. Wentholt, bijgestaan door mr. A.J. Wassenburg-Hazelhoff, griffier, op 16 maart 2012 en door
mr. Läkamp en de griffier voornoemd ondertekend.