ECLI:NL:RBASS:2012:BW0266

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830344-11
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging en vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De feiten dateren van 7 december 2011, toen de verdachte samen met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer [s1] ging. Tijdens dit bezoek werd [s1] bedreigd met een bedrag van 20.000 euro, dat hij moest betalen om te voorkomen dat hij zou worden gedood of verminkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen over de aanwezigheid van een vuurwapen niet consistent waren. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was dat de verdachten een vuurwapen bij zich hadden, en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot afpersing, maar niet aan het tonen van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij [s2] werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder een meldingsgebod bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830344-11
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 27 maart 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. G. van der Zee, advocaat te Groningen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 07 december 2011 te [plaats delict], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1, hierna s1] en/of [partner slachtoffer 1, hierna s2] te dwingen tot de afgifte van 20.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [s1] en/of [s2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar de woning van [s1] en/of [s2] is gegaan en/of [s1] en/of [s2] heeft gezegd dat 20.000 euro voorkomt dat [s1] wordt gedood of verminkt en/of aan [s1] en/of [s2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 07 december 2011 te [plaats delict], [s1] en/ [s2] tezamen en in vereniging, althans alleen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) opzettelijk
voornoemde [s1] en/of [s2] dreigend de woorden toegevoegd dat een 20.000 euro betaald moet worden om te voorkomen dat [s1] gedood of verminkt zal worden en/of daarbij een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De vordering van de benadeelde partij [s2] dient (hoofdelijk) te worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsmotivering
De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
- de aangifte van [s1], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Op woensdag 7 december 2011 kwam ik omstreeks 21.30 uur thuis. Kort daar voor was ik gebeld door mijn vriend [s2] dat er twee mannen waren die mij wilden spreken. Toen ik thuis kwam trof ik twee mannen in de keuken; één van de mannen zei dat hij was ingehuurd door [medeverdachte 1, hierna m1] uit [woonplaats m1]. [m1] wilde foto’s zien van een dood of verminkt iemand. Ik kon dit voorkomen door geld te betalen: er moest een bedrag van 20.000 euro betaald worden. Ik zei dat ik niet zoveel geld had en dat ik hooguit 8.000 euro kon betalen. Uiteindelijk gingen zij daarmee akkoord. De mannen zouden het geld donderdag 8 december 2011 om 20.00 uur op komen halen. Ik moest in het bijzijn van de mannen met [m1] bellen op nummer [telefoonnummer]. [m1] nam op en zei dat de berichten in het gastenboek op mijn website moesten worden verwijderd. Verder zei [m1] niets. De mannen zeiden dat de politie niet mocht worden ingelicht, anders kwamen zij op een ander moment terug of zij zouden [s2] ontvoeren.
- de aanvullende verklaring van [s1]: Ik kende deze mannen niet. [verdachte, hierna v] is niet eerder bij mij aan de deur geweest en ik heb ook niet eerder zaken met [v] gedaan.
- de aanvullende verklaring van [s1]: Nadat de mannen weg waren gegaan heb ik een van mijn medewerkers -[getuige 1]- gebeld en verteld wat er gebeurd was. [getuige 1] is direct gekomen en heeft met [m1] gebeld.
- de verklaring van de getuige [getuige 1] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Op woensdagavond 7 december 2011werd ik gebeld door [s1] die vertelde dat hij was bedreigd en dat hij 8.000 euro moest betalen en dat hij negatieve berichten over [m1] van zijn website moest verwijderen. Ik heb vervolgens contact gezocht met [m1]. [m1] zei dat hij wel afspraken wilde maken maar dat als in de toekomst afspraken weer niet nageleefd zouden worden, hij de jongens weer langs zou sturen.
- de verklaring van de getuige [s2] , inhoudende kort en zakelijk weergegeven: Op 7 december 2011 omstreeks 21:30 uur stonden er twee jongens voor de deur, zij wilden [s1] spreken. Ik heb de mannen binnen gelaten in de keuken. Om 21.30 uur kwam [s1] binnen. Op een gegeven moment hoorde ik de jongste man tegen [s1] zeggen “hoeveel vind jij jezelf waard?’ [s1] kwam in de benen en riep “ik laat mij niet bedreigen in mijn eigen huis”. Ik zag dat [s1] hysterisch werd en riep “schiet mij maar dood”. Het gesprek ging verder over geld dat betaald moest worden. Ik hoorde een bedrag noemen van 20.000 euro. [s1] zei dat hij niet meer had dan 8.000 euro. Er werd toen gezegd dat zij donderdag om 20.00 uur die 8.000 euro in huis moesten hebben en dat de politie niet mocht worden gewaarschuwd.
- de verklaring van de getuige [getuige 2] , echtgenote van [m1], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: [s1] had berichten op zijn website gezet die nadelig waren voor het bedrijf van mijn man. Mijn man kent [v] van het kantoor in [plaatsnaam]. [v] zou met [s1] gaan ‘babbelen’. De bedoeling was dat [s1] de negatieve berichten van het internet af zou halen. Die eerste keer dat [v] naar [s1] ging was afgesproken, die tweede keer niet. Er is 500 of 600 euro voor betaald.
- het proces-verbaal van de spoedtap op de telefoon van [m1] : [m1] belt met zijn vrouw over het geld (300 euro) dat hij naar [de vriendin van v] gaat brengen en de andere 3(00) die hij nog even vast houdt tot die eh collega ook weer daar is.
- het proces-verbaal van bevindingen van het sms verkeer tussen [s1] en [m1].
- het proces-verbaal van het tapgesprek tussen [v] en [m1] op 8 december 15.25 uur : [v] en [m1] praten over wat er die avond ervoor is gebeurd bij [s1]; [v] vertelt over de vriend van [s1] ([s2]) dat deze een glas liet vallen van schrik; dat [s1] liep te hyperventileren; dat [s1] zei “nou schiet me maar dood dan”; dat [v] gezegd heeft dat zij tegen niemand mochten zeggen dat zij geweest waren; dat [s1] dat dus wel gedaan heeft want “die bedrijfsleider” ([getuige 1]) weet ervan; en dat zij misschien wel aangifte gaan doen; [v] zegt dan dat zij misschien nog maar een keertje langs moeten gaan.
- het proces-verbaal van bevindingen van de verwerking van verkeersgegevens telecommunicatie : Op 7 december omstreeks 21.30 uur als [s2] belt met [s1] en vertelt dat er twee mannen voor hem aan de deur staan, straalt de telefoon van [medeverdachte 2, hierna m2] aan op de mast [plaats mast]. Op 8 december omstreeks 20.00 uur zouden de afpersers het geld op komen halen bij aangever [s1]. In de histo van [m2] is te zien dat het toestel van [m2] op 8 december om 19.32.56 uur voor de eerste keer aanstraalt op de mast [plaats mast] en om 20.33.08 uur voor de laatste keer. [m2] is op 8 december om 20.25 uur aangehouden in de buurt van de woning van [s1]. Zijn telefoon straalt dan aan op de mast [plaats mast]. Dit is dezelfde mast als op 7 december.
- de videoconfrontatie van verdachte [m2] met [s1] en [s2]: [s1] en [s2] herkenen [m2] als één van de afpersers.
- de verklaring van medeverdachte [m1] bij de politie [250]: Ik heb een payroll bedrijf en een website voor erotische artikelen. Op mijn website werd ik geconfronteerd met antireclame voor mijn bedrijf, deze antireclame was afkomstig van [s1]. [s1] heeft eenzelfde soort internet bedrijf. Toen ik erachter kwam dat [s1] antireclame voor mij maakte heb ik hem ge-sms’t dat het eraf moest. Ik sms’te hem dat als hij dat niet deed ik een paar mannetjes langs zou sturen. [s1] deed daar wat lacherig over en ik heb toen ge-sms’t dat ik serieus was en zou doen wat ik zei. Ik sms’te dat hij er dan ook niet mooier op zou worden. Ik heb mijn problemen met [s1] met [v] besproken. [v] zei toen dat hij het wel zou regelen, hij zou wel even langs gaan en [s1] op andere gedachten brengen. [v] heeft een grote bek en hij heeft aan kickboksen gedaan dus ik dacht dat [s1] wel van hem onder de indruk zou zijn. [v] zou [s1] onder druk zetten om de antireclame van zijn gastenboek af te halen, dat was de opdracht die [v] van mij meekreeg.
- de verklaring van verdachte [m1] tijdens het tweede verhoor bij de politie : [v] had de opdracht om te zorgen dat die twee verhalen die [s1] in zijn gastenboek had geschreven van internet werden gehaald omdat [s1] zelf niet bereid was om dat te doen. [v] heeft er 300 euro voor gekregen. Hij zou iemand meenemen dus voor diegene was die andere 300 euro. Ik weet niet wie die andere persoon was. De negatieve reclame is diezelfde avond 7 december 2011 van de website gehaald. Toen ik [s1] aan de telefoon had die woensdagavond zei hij dat hij twee mannen bij hem had staan. [v] heeft mij gebeld toen hij daar weg ging of toen hij weer thuis was. Ik had wel verwacht dat [v] [s1] fysiek zou bedreigen. Ik heb tegen [v] gezegd: er wordt niets gebroken en ook niets doodgemaakt. Er wordt alleen maar zoveel druk uitgeoefend dat [s1] dat van internet afhaalt. Hoe je dat verder doet moet je zelf weten.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachten [v] en [m2] en daarmee staat tevens vast dat sprake is van medeplegen. Verdachte [v] is derhalve ook voor die daden die niet feitelijk door hemzelf, maar die door zijn medeverdachte zijn verricht, aansprakelijk.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het ten laste gelegde tonen van een vuurwapen het volgende. In het dossier bevindt zich de aangifte van [s1] dat één van de mannen een vuurwapen had en hem en [s2] met dat vuurwapen bedreigde. Naast de aangifte bevindt zich in het dossier een verklaring van [s2] die ook verklaart dat één van de mannen een vuurwapen toonde.
Ter terechtzitting heeft de verdachte, evenals bij zijn eerdere verhoren bij de politie, het hem ten laste gelegde met betrekking tot het vuurwapen stellig ontkend.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [s1] en [s2] waar het betreft de aanwezigheid van het wapen niet gelijkluidend zijn. Uit de aangifte van [s1] volgt dat de man die naast hem aan de keukentafel zat het woord deed en dat de andere man bleef staan. De man die bleef staan omschrijft hij als een sportschooltype met een gebruinde huid en deze man had het vuurwapen. Hij hield het wapen afwisselend op [s1] en [s2] gericht, zo verklaart [s1]. [s2] heeft verklaard dat de donkere man, die aan de keukentafel zat, een klein zilverkleurig pistool in zijn hand had. Hij zag dat de man het pistool naar beneden gericht hield.
Voorts is er de verklaring van de buurman van [s1] en [s2] ([getuige 3]) die gezien heeft dat [s1] en [s2] twee mannen op bezoek hadden op 7 december 2011. Hij kon goed naar binnen kijken in de woning want de gordijnen waren open en er was veel licht aan. Deze getuige heeft niets verklaard over een wapen. Bij de aanhouding van [v] en [m2] de volgende dag, toen zij opnieuw bij [s1] langs zouden gaan, is vervolgens geen wapen of een op een wapen gelijkend voorwerp in de auto aangetroffen.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging is kunnen komen dat de verdachten een vuurwapen bij zich hadden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 december 2011 te [plaats delict], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [s1] te dwingen tot de afgifte van 20.000 euro, toebehorende aan [s1], naar de woning van [s1] en [s2] is gegaan en [s1] heeft gezegd dat 20.000 euro voorkomt dat [s1] wordt gedood of verminkt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het primair bewezen geachte levert op:
Poging tot afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank gaat bij de straftoemeting uit van het volgende.
[m1] had een conflict met aangever [s1] in verband met uitlatingen op het internet over [m1]. [m1] beschuldigde [s1] hiervan. [m1] heeft daarover sms-contact gehad met [s1] en vervolgens [v] verzocht om [s1] te bedreigen, waarbij tevens aan de orde was dat [v] iemand mee zou nemen. [m1] zou zowel aan [v] als aan de andere man daarvoor een geldbedrag betalen. De bedoeling van deze bedreiging was dat [s1] de gewraakte teksten van het internet zou verwijderen.
[v] heeft vervolgens zijn zwager [m2] gevraagd mee te gaan naar [s1]. [v] en [m2] zijn op 7 december 2011 naar de woning van [s1] gegaan. [v] heeft met [s1] gesproken in aanwezigheid van diens partner [s2]. In dat gesprek werden door [v] dreigementen geuit richting [s1] waarbij niet alleen van [s1] werd geëist dat hij de eerdergenoemde uitlatingen op internet zou verwijderen, maar ook dat hij een geldbedrag aan [v] zou betalen. Niet bewezen is dat er bij deze bedreiging een wapen is gebruikt. Er is met geweld gedreigd, er is geen concreet geweld toegepast.
[s1] zegde toe de volgende dag een deel van het bedrag te betalen en verwijderde de uitlatingen van het internet. De volgende dag zijn [v] en [m2] weer naar de woning van [s1] gegaan. Zij troffen daar niemand aan, [s1] had intussen de politie ingeschakeld en [v] en [m2] werden kort daarna aangehouden.
De rechtbank ziet [m1] als initiator van de bedreiging, [m1] wilde dat [v] met een ander naar [s1] zouden gaan om hem te bedreigen en hij zou hen daarvoor betalen. Niet is gebleken dat [m1] tevoren op de hoogte was van de poging tot afpersing van geld door [v]. [m1] had niet op deze wijze het recht in eigen hand mogen nemen. Door anderen voor hem op pad te sturen riep hij bovendien het risico in het leven dat de door hem in gang gezette bedreiging zou escaleren.
[v] heeft gesteld dat hij nog geld tegoed zou hebben van [s1] in verband met eerdere transacties. Nog afgezien van het feit dat de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk acht, zou dit [v] niet het recht hebben gegeven het geld onder bedreiging met geweld te gaan halen.
[m2] is door [v] meegevraagd en heeft bij de bedreiging een zijdelingse rol gespeeld. Het door de afpersing te verkrijgen geld was bestemd voor [v]. Van afspraken over verdeling daarvan of van andere door [v] aan [m2] gedane toezeggingen voor een vergoeding voor diens bijdrage aan de poging afpersing is niet gebleken. De rechtbank heeft voorts de aanwezigheid van een wapen bij [m2] niet bewezen verklaard. Wel heeft [m2] met zijn aanwezigheid de bedreigende sfeer die [v] in het leven riep ondersteund en versterkt.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan,
hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld, alsmede de over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages d.d. 29 februari 2012 en 9 maart 2012.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing door het slachtoffer in zijn eigen huis te bedreigen. Dit is een ernstig feit, waarvan bekend is dat dit de direct betrokken slachtoffers grote angst aanjaagt en voorts in breder verband veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Gelet op verdachtes leidende rol tijdens de afpersing en zijn justitiële documentatie (ook wegens geweldsdelicten) acht de rechtbank een forse vrijheidsstraf passend en geboden. Deze straf komt lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd. Een belangrijke factor hierin speelt het feit dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte bij de afpersing met een vuurwapen heeft gedreigd.
Benadeelde partij [s2]
Door [s2] is een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van € 800,00.
De rechtbank heeft bewezen verklaard de poging tot afpersing gepleegd jegens [s1]. De vraag of verdachte daarmee ook jegens een derde, i.c. [s2], onrechtmatig heeft gehandeld, valt buiten de reikwijdte van de in het strafgeding gevoegde civiele procedure. De benadeelde partij kan daarom niet in zijn vordering worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 47, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen mede inhoudt
- een meldingsgebod: verdachte dient zich binnen 14 dagen na invrijheidsstelling te melden bij Reclassering Nederland (RN Adviesunit Groningen, Leonard Springerlaan 21 te 9727 KB Groningen, telefoonnummer 050-3188188);
- verdachte dient mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en een eventuele vervolgbehandeling, zo de reclassering dit aangewezen acht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 8 april 2012.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [s2] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter en mrs. E.C.M. Wolfert en M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 maart 2012, zijnde mr. Van der Veen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.