RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830310-11
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 27 maart 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2012 en 13 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 4 november 2011, te [plaats delict], op de openbare weg, te weten de [straatnaam], met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “Dit is een overval” en/of (daarbij/vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 1] heeft getoond;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 4 november 2011, te [plaats delict], op de openbare weg, te weten [straatnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “Dit is een overval” en/of (daarbij/vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 1] heeft getoond;
2.
hij op of omstreeks 4 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer pakje(s) sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 3 november 2011 te [plaats delict], in elk geval in Nederland, opzettelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als toestemmingsgerechtigde op basis van een proefritovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 3 november 2011 te [plaats delict], in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid motorbrandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer pakje(s) sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 aan de verdachte is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie vordert ten aanzien van deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van 329 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht hetgeen mede inhoudt dat verdachte zich laat opnemen en (klinisch) laat behandelen in FPK Assen of een soortgelijke instelling voor een maximale periode van 12 maanden.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen vordert de officier van justitie het volgende. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], dient door de rechtbank te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.865,- minus de BTW, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige vordert de officier van justitie de niet-ontvankelijkverklaring van deze benadeelde partij.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], vordert de officier van justitie dat de rechtbank deze vordering deels zal toewijzen en wel tot een bedrag van € 54,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht gedurende de periode van 2 november 2011 tot en met 4 november 2011 een vijftal strafbare feiten te hebben gepleegd. Dit betreft in de eerste plaats een afpersing, dan wel diefstal met geweld van een auto door de bestuurder van die auto te overvallen en daarbij een mes te tonen (feit 1). Daarnaast zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan drie diefstallen uit een supermarkt, dan wel een tankstation (feiten 2, 4 en 5). Tot slot wordt verdachte verweten dat hij een auto heeft gestolen, verduisterd, dan wel vernield (feit 3).
Verdachte heeft ten aanzien van alle feiten zijn betrokkenheid zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank bekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie nog het volgende aangevoerd. Uit de verklaring van verdachte en het gedrag van verdachte met betrekking tot de auto leidt de officier van justitie af dat het nimmer verdachtes bedoeling is geweest om de auto die hij op enig moment onder het voorwendsel van het maken van een proefrit meekreeg, naar het autobedrijf terug te brengen. Gelet hierop dient volgens de officier van justitie een bewezenverklaring te volgen voor de verdachte onder 3 primair ten laste gelegde diefstal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5 kan volgens de verdediging een bewezenverklaring volgen op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de afzonderlijke aangiftes. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde diefstal en dat er een bewezenverklaring dient te volgen voor de subsidiair ten laste gelegde verduistering. Verdachte zou bij het meenemen van de auto voor een proefrit niet het oogmerk hebben gehad van wederrechtelijke toe-eigening, gelet ook op het feit dat verdachte zijn rijbewijs heeft overhandigd en zijn persoonsgegevens heeft bekend gemaakt bij het betreffende autobedrijf. Verdachte zou zich de auto pas op een later moment hebben toegeëigend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsvrouw het verdachte onder 1 primair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Nu verdachte hetgeen de rechtbank ten aanzien van deze feiten bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen :
Ten aanzien van feit 1 primair:
1. Een schriftelijk stuk, te weten een niet door de verbalisant ondertekend proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1], met bijlagen, pagina’s 116 tot en met 123, in het bijzonder pagina 117 en 118;
2. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 14 februari 2012.
Ten aanzien van feit 2:
3. Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], met bijlagen, pagina’s 105 tot en met 109, in het bijzonder pagina 106;
4. Een schriftelijk stuk, te weten een niet door de verbalisant ondertekend proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige 2], pagina’s 110 en 111, in het bijzonder pagina 110;
5. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 14 februari 2012.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5:
6. Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4 en 5], met bijlagen, pagina’s 76 tot en met 84, in het bijzonder pagina 77;
7. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 14 februari 2012.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt ten aanzien van het verdachte onder 3 ten laste gelegde het volgende.
Op 2 november 2011 omstreeks 13.00 uur brengt verdachte een bezoek aan autobedrijf [slachtoffer 3]. Hij laat de op dat moment aanwezige medewerker weten dat hij belangstelling heeft voor een bepaalde auto, een Renault Clio. Verdachte uit hierbij de wens om eerst een proefrit te maken met de auto voordat hij tot aanschaf hiervan wil overgaan. De medewerker stemt hiermee in en maakt hiertoe een zogenoemd proefritformulier op, dat verdachte, na overlegging van zijn rijbewijs, invult en ondertekent. Vervolgens verlaat verdachte met de auto het bedrijf. Hij brengt de auto echter niet op het afgesproken tijdstip terug naar het bedrijf. Op 3 november 2011 blijkt dat de auto betrokken is geweest bij een eenzijdig ongeval. De auto is ten gevolge hiervan (ernstig) beschadigd.
Onder 3 is verdachte primair de diefstal, subsidiair de verduistering en meer subsidiair de vernieling van de auto ten laste gelegd. De rechtbank is – evenals de officier van justitie – van oordeel dat verdachte bij het meenemen van de auto van het autobedrijf reeds het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. De rechtbank baseert dit oordeel op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte inhoudende dat (a) hij geenszins van plan is geweest de auto te kopen, (b) hij bij het verkrijgen van de auto al had bedacht de auto voor zichzelf te gebruiken door ermee te vluchten of ermee zichzelf iets aan te doen en (c) hij zich op een later moment had kunnen bedenken en de auto had kunnen terugbrengen, maar dit niet heeft gedaan blijkens ook het feit dat verdachte – en de door hem bestuurde en eerder weggenomen auto – door zijn handelen betrokken is/zijn geraakt bij een eenzijdig ongeval. Dat verdachte zijn rijbewijs heeft overhandigd en zijn persoonsgegevens heeft gegeven aan de medewerker van het autobedrijf doet hieraan niets af.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 november 2011, te [plaats delict], op de openbare weg, te weten de [straatnaam], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “Dit is een overval” en daarbij een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond;
2.
hij op 4 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pakjes sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 2];
3.
hij op 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, toebehorende aan [slachtoffer 3];
4.
hij op 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid motorbrandstof, toebehorende aan [slachtoffer 4];
5.
hij op 2 november 2011, te [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pakjes sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 5].
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaringen.
De verdachte zal van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Afpersing,
strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde levert telkens op:
Diefstal,
strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 24 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder ter zake van een misdrijf (rijden onder invloed) is veroordeeld, alsmede de over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages d.d. 7 februari 2012, 29 februari 2012 en 9 maart 2012 van Verslavingszorg Noord Nederland en de psychiatrische rapportage van R.R. Sisal, arts in opleiding tot psychiater en T.S. van der Veer, psychiater. Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (een gemengde persoonlijkheidsstoornis) met dominante narcistische en borderline, maar ook antisociale en theatrale trekken. Daarnaast is sprake van dominante verslavingsproblematiek (afhankelijkheid en misbruik van diverse roesmiddelen). Bijkomend speelt een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type. De deskundigen concluderen op grond hiervan dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Voornoemde deskundigen en de reclasseringsmedewerkers adviseren een behandeling, met bij voorkeur een klinische start in een kliniek met behandeling van de verslavingen als hoofddoelstelling en bijkomende problematiek (dubbeldiagnose), bij voorkeur in de GGZ, om erna te vervolgen met een (langdurig) ambulant traject, dit alles onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige feiten (met name de afpersing van een auto onder bedreiging met geweld), waarvan bekend is dat dit de direct betrokken slachtoffers grote angst aanjaagt en voorts in breder verband veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank kan zich voorts verenigen met voornoemde conclusies en adviezen van de deskundigen en de reclassering en komt op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, tot het volgende.
Ondanks het feit dat het ernstige feiten betreft die een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen, is de rechtbank met de officier van justitie van mening dat de detentie van verdachte, gelet op zijn problematiek, lang genoeg heeft geduurd en dat zo snel mogelijk met de geadviseerde opname en behandeling moet worden gestart en dat die behandeling langdurig moet zijn. Om een zorgvuldige overgang te waarborgen van verdachtes verblijf in de Penitentiaire Inrichting naar de FPK zal de rechtbank een iets ruimere marge nemen dan door de officier van justitie is voorgesteld en de detentie tot 10 april 2012 laten voortduren. Voorts zal zij, gelet op het belang van een langdurige behandeling, de proeftijd bepalen op 3 jaren.
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafgeding gevoegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft [slachtoffer 3], zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.865,00 wegens materiële schade, zijnde de waarde van de auto minus de door het bedrijf verkregen restwaarde, inclusief de BTW.
Ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde diefstallen heeft [slachtoffer 4 en 5], zich als benadeelde partij gevoegd. Deze benadeelde partij vordert eveneens een schadevergoeding wegens materiële schade door de benadeelde partij begroot op € 120,-, zijnde de kosten van de door verdachte weggenomen brandstof en pakjes sigaretten, alsmede de kosten voor het inschakelen van een deurwaarder.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] gevorderd dat de rechtbank deze vordering zal toewijzen verminderd met de BTW over dit bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 4 en 5] is de officier van justitie van mening dat deze vordering deels dient te worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 54,-, zijnde de waarde van de weggenomen brandstof en pakjes sigaretten, en dat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te verklaren in verband met het ontbreken van een onderbouwing van de opgegeven deurwaarderskosten.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] bepleit dat de vordering moet worden afgewezen. De verzekeringsmaatschappij heeft slechts een deel van de schade en niet de gehele schade aan de auto vergoed omdat [slachtoffer 3] heeft gehandeld in strijd met de verzekeringsvoorwaarden en heeft verzuimd om een rijbewijscontrole uit te voeren voordat tot afgifte van de auto werd over gegaan.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4 en 5] is de raadsvrouw – evenals de officier van justitie – van mening dat deze vordering slechts kan worden toegewezen tot een bedrag van € 54,-. Nu de onderbouwing van de opgegeven deurwaarderskosten ontbreekt, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging dat de schade aan [slachtoffer 3] zelf te wijten is omdat de verzekeringsmaatschappij niet volledig heeft uitgekeerd wegens een fout in de bedrijfsvoering. De polisvoorwaarden die gelden tussen een verzekerde en de verzekeringsmaatschappij zijn niet bepalend voor de aansprakelijkheid van verdachte voor de schade. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat [vertegenwoordiger slachtoffer 3] ter terechtzitting van 14 februari 2012 heeft aangegeven dat in verband met de BPM de BTW niet over het gehele schadebedrag kan worden berekend. De benadeelde partij is naar aanleiding hiervan in de gelegenheid gesteld de vordering op dit punt aan te vullen vóór de terechtzitting van 13 maart 2012. Nu de rechtbank geen nadere aanvulling met betrekking tot de te verrekenen BTW heeft ontvangen zal zij de BTW over het gehele schadebedrag (te weten € 1.304,35) aftrekken en komt dan op een bedrag van € 5.560,65. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Het overige deel van de vordering wordt afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4 en 5] is de rechtbank – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat slechts een deel van de door de benadeelde partij opgegeven schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betreft de waarde van de weggenomen brandstof en pakjes sigaretten, door de benadeelde partij begroot op € 54,-. In zoverre dient de vordering van deze benadeelde partij te worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen, nu niet aannemelijk is geworden dat de opgegeven deurwaarderskosten in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt.
De rechtbank acht voornoemde bedragen gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht tot na te noemen bedragen aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd die bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het hem onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 338 dagen waarvan een gedeelte groot 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen mede inhoudt:
- een meldingsgebod: verdachte dient zich direct nadat hij is vrijgekomen te melden bij de Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering (GGZ VNN Assen, Overcingellaan 19, 9401 LA Assen);
- verdachte dient mee te werken aan een onmiddellijke opname en behandeling in FPK Assen of een soortgelijke instelling voor de maximale termijn van 12 maanden, welke opname en behandeling zullen bestaan uit een periode van observatie en diagnostiek gedurende de eerste drie maanden van zijn verblijf en de daarop volgende vervolgbehandeling;
- verdachte dient mee te werken aan een ambulante vervolgbehandeling.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 april 2012.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen:
1. [slachtoffer 3], van de som van € 5.560,65 aan materiële schade, en wijst de vordering voor het overige af;
2. [slachtoffer 4 en 5], van de som van € 54,- aan materiële schade, en wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers:
1. [slachtoffer 3], een bedrag van € 5.560,65 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 57 dagen vervangende hechtenis; en
2. [slachtoffer 4 en 5], een bedrag van € 54,- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag vervangende hechtenis;
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichtingen niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, rechters in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 maart 2012, zijnde mr. Van der Veen, voornoemd, buiten staat dit vonnis binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.