Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven.
3.2 De raad van de gemeente Borger-Odoorn heeft op 10 december 2009 de Verordening toeristenbelasting gemeente Borger-Odoorn 2010 (hierna de Verordening) vastgesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de Verordening niet op de juiste wijze heeft gepubliceerd en bekendgemaakt.
3.3 Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt onder de naam "toeristenbelasting" een directe belasting gegeven terzake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente op vaartuigen en in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.
3.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening is belastingplichtige degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten of vaartuigen dan wel op een hem ter beschikking staand terrein. Weliswaar is [Y] eigenaar van het recreatieterrein en draagt zorg voor de verhuur aan toeristen, maar omdat eiser de gelegenheid heeft geboden tot verblijf in door hem als eigenaar beschikbaar gestelde vakantiewoningen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht als belastingplichtige heeft aangemerkt voor de aanslag toeristenbelasting 2010.
3.5 Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden oordeelt de rechtbank dat eiser dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de Verordening volgens de geldende regels is vastgesteld en bekendgemaakt. Dat eiser hiervan niet op de hoogte was, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt en kan verweerder niet worden tegengeworpen.
3.6 Ten aanzien van de stelling van eiser dat de opgelegde aanslag in strijd is met het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank dat aan de enkele omstandigheid dat verweerder voor de voorgaande jaren de aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd aan de hand van een forfait, eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat verweerder de onderhavige aanslag toeristenbelasting wederom aan de hand van een forfait zou opleggen. Ingevolge artikel 4 van de Verordening wordt de belasting geheven aan de hand van het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Bij de openbare behandeling van de Verordening is naar voren gebracht dat de gemeente voor de toeristenbelasting zoveel als mogelijk wil aansluiten bij het werkelijke aantal overnachtingen. Eiser heeft ook overigens geen omstandigheden naar voren gebracht die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat van de zijde van verweerder sprake is van een bewuste standpuntbepaling op grond waarvan eiser er voor het onderhavige jaar op mocht vertrouwen dat aan hem een forfaitair bepaalde aanslag zou worden opgelegd.
3.7 Ten aanzien van de stelling van eiser het gelijkheidsbeginsel is geschonden oordeelt de rechtbank dat eiser niet voldaan heeft aan zijn stelplicht nu eiser niet nader heeft onderbouwd welk gelijk geval, ongelijk wordt behandeld. Niet gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden dat in casu sprake is van een door de gemeente gevoerd beleid of een door hem met het oogmerk van begunstiging gedane bevoordeling als gevolge waarvan een of meer belastingplichtigen niet op correcte wijze in de heffing voor de toeristenbelasting zijn betrokken. Evenmin is gesteld of aannemelijk geworden dat zich in dezen een situatie voordoet waarin –anders dan op grond van een gevoerd beleid– in een meerderheid van met eisers vergelijkbare gevallen een juiste rechtstoepassing achterwege is gebleven.
3.8 Ten aanzien van de stelling van eiser dat de opgelegde aanslag toeristenbelasting in strijd is met de beginselen inzake proportionaliteit oordeelt de rechtbank dat ook deze beroepsgrond onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat het feitelijke aantal overnachtingen hoger lag dan het aantal overnachtingen waar de oude forfaitaire regeling vanuit ging. Om deze reden is het forfait aangepast. De rechtbank heeft geen reden dit in twijfel te trekken. Verweerder heeft de onderhavige aanslag opgelegd naar het werkelijke aantal overnachtingen in eisers recreatiewoningen. De rechtbank oordeelt dat eiser er niet in slaagt om aannemelijk te maken waarom een heffing naar het werkelijke aantal overnachtingen disproportioneel zou zijn. Dat in eerdere jaren een heffing plaatsvond op basis van een voor eiser gunstiger forfait brengt niet mee dat beginselen van proportionaliteit -wat daar overigens ook van zij- zouden zijn geschonden.
3.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.