RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830307-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
DG,
geboren te Emmen op 4 oktober 1993,
wonende te E.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. Y, advocaat te Assen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2011 tot en met 25 oktober 2011, te Emmer-Compascuum, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf, om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan (een) perso(o)n(en) (te weten H.M. B en/of K. S en/of H.S. S en/of M. B), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze/die opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een luchtbuks, althans een soortgelijk wapen, heeft beschoten, terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks 24 oktober 2011 tot en met 25 oktober 2011 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, (een) pers(o)on(en), K. S en/of H.S. S, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een luchtbuks, althans met een soortgelijk wapen heeft/hebben beschoten, tengevolge waarvan K. S en/of H.S. S enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij in of omstreeks 24 oktober 2011 tot en met 25 oktober 2011, te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, H.M. B en/of K. S en/of H.S. S en/of M. B, heeft bedreigd met zware mishandeling en/of openlijk geweld in vereniging, immers heeft/ hebben verdacht en/of zijn mededader, een vuurwapen, althans een vuurwapengelijkend voorwerp, gericht op voornoemde personen en/of in die richting geschoten;
2. hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2011, te Emmer-Compascuum, in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een of meer auto('s) en/of lamp(en) en/of een spiegel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan S. S en/of P. O en/of A. O en/of M.J.M. H en/of A.S. de V en/of K. H, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3. hij op of omstreeks 24 oktober 2011 tot en met 25 oktober 2011 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, (een) luchtdrukgeweer, merk Gamo type Deltafox, zijnde een wapen van de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen op/in de openbare weg;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Stahlmecke-Mook acht ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad de in de dagvaarding genoemde vier personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij stelt dat het schieten met 4,5 mm kogeltjes op voorwerpen met een luchtbuks op een afstand van 30 tot 50 meter geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd bij de in de dagvaarding genoemde personen.
Wel heeft verdachte door zo te handelen op de koop toegenomen dat voorbijgangers konden worden geraakt. Derhalve acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen het medeplegen van mishandeling met voorbedachte raad van aangevers S en S en de bedreiging met zware mishandeling van de aangeefsters B en B.
Ook acht zij wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte voor de feiten 1 en 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering welk toezicht tevens zal inhouden deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), voorts dat het toezicht ook zal inhouden een ambulante behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling in het kader van de ADHD- en ODD-problematiek.
Voor feit 3 (overtreding) vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan verdachte geen extra straf zal opleggen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen S, S, S, O, H, De V en H hoofdelijk zullen worden toegewezen, met telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte dient van het hem onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank deze feiten telkens niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad de in de dagvaarding genoemde vier personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er evenmin sprake is van medeplegen bij het mishandelen dan wel het bedreigen van die personen.
Medeplegers treden op als min of meer gelijkwaardige participanten, wier aandeel in het delict van gelijkwaardige betekenis kan worden geacht. Verder is voor het medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Verdachten, die elkaar nauwelijks kenden maar kennelijk wel de zelfde interesses in wapens hebben, kwamen elkaar die 24e oktober 2011 tegen bij het fonteintje te Emmer-Compascuum. S was degene die een luchtbuks bij zich had. Verdachten S en G hebben om de beurt met de luchtbuks van S op objecten geschoten. Beide verdachten hebben bij hun beurt steeds weer opnieuw zelf afzonderlijk van elkaar de keuze gemaakt waarop werd geschoten. Verdachte G zegt niet op personen te hebben gericht en geschoten. Ook uit de inhoud van het onderliggende dossier kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte G op personen heeft gericht of geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van gelijkwaardige deelnemers en van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat bij feit 2 de vernieling van de auto van De V niet bewezen kan worden omdat de schade niet overeenkomt met de inslag van een kogeltje, en dat bovendien valt te constateren dat het oudere schade betreft gezien de roestvorming die te zien is op de bij de aangifte overgelegde foto.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouw niet. De rechtbank acht ook de vernieling van de auto van De V wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de bij de aangifte overgelegde foto komt de rechtbank tot de conclusie dat de schade is veroorzaakt door de inslag van een kogeltje, zulks gelet op de vorm van de schade, dat het hier gaat om verse schade en dat naar de mening van de rechtbank van roestvorming geen sprake is.
Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2012.
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, registratienummer PL032V 2011081823 d.d. 21 november, met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011076145-1 d.d. 26 oktober 2011, houdende de aangifte van S S, wonende te Emmer-Compascuum (pagina’s 31 en 32);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011076610-1 d.d. 28 oktober 2011, houdende de aangifte van P O, wonende te Emmer-Compascuum (pagina’s 59 en 60);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011076585-1 d.d. 28 oktober 2011, houdende de aangifte van A O, wonende te Emmer-Compascuum (pagina’s 51 en 52);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011076621-1 d.d. 28 oktober 2011, houdende de aangifte van M J M H, wonende te Klazienaveen (pagina’s 65 en 66);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011076829-1 d.d. 29 oktober 2011, houdende de aangifte van A S de V, wonende te Emmer-Compascuum (pagina’s 73 en 74);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, proces-verbaalnummer PL032V 2011078199-1 d.d. 3 november 2011, houdende de aangifte van K H, wonende te Emmer-Compascuum (pagina’s 83 en 84);
Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
5. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2012.
6. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen, registratienummer PL032V 2011081823 d.d. 21 november, met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Drenthe, district Zuidoost, Basiseenheid Emmen Centrum / Borger-Odoorn, proces-verbaalnummer PL032V 2011075713-17 d.d. 28 oktober 2011, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisante E. van Veenen (pagina 174);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek van politie Drenthe, Divisie Recherche Ondersteuning, Unit Tactische Expertise, Afdeling Thematische Expertise, Team Vuurwapens, proces-verbaalnummer 2011075713 d.d. 17 november 2011, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisant A. Benne (pagina 195 t/m 197);
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2. hij in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2011, te Emmer-Compascuum, in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk en wederrechtelijk auto's en lampen en een spiegel, toebehorende aan S. S en/of P. O en/of A. O en/of M.J.M. H en/of A.S. de V en/of K. H, heeft vernield en/of beschadigd;
3. hij in de periode van 24 oktober 2011 tot en met 25 oktober 2011 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, een luchtdrukgeweer, merk Gamo type Deltafox, zijnde een wapen van de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen op de openbare weg;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 2 en onder 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 2 en onder 3 bewezen geachte respectievelijk op:
Ad 2:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 350 juncto artikel 47 van het Wetboek Sr.
Ad 3:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De officier van justitie heeft voor de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering en dat het toezicht tevens zal inhouden deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), voorts dat het toezicht ook zal inhouden een ambulante behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling in het kader van de ADHD- en ODD-problematiek.
Voor feit 3 (overtreding) vorderde de officier van justitie een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf.
De raadsvrouw heeft voor feit 1 vrijspraak bepleit en heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De door de verdachte gepleegde feiten zijn ernstige delicten. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen met name voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde veel schade en overlast heeft veroorzaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de omstandigheden en achtergronden van de verdachte zoals omschreven in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, Adviesunit Assen, van 30 januari 2012.
De straf die de rechtbank zal opleggen, is aanzienlijk lager dan de officier van justitie heeft geëist. Een wezenlijke factor in dit verband is het feit dat de officier van justitie blijkens haar requisitoir is uitgegaan van de bewezenverklaring van het onder 1, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde.
De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 aan de verdachte tenlastegelegde.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval voor verdachte een passende bestraffing is een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering welk toezicht tevens zal inhouden deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), en voorts dat het toezicht ook zal inhouden een ambulante behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling in het kader van de ADHD- en ODD-problematiek.
Benadeelde partij K. S te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (immateriële) schade ingediend ten bedrage van € 1.500,00.
De rechtbank acht het bij verdachte tenlastegelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij H.S. S te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (immateriële) schade ingediend ten bedrage van € 200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011.
De rechtbank acht het bij verdachte tenlastegelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij S. S te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van € 523,60 aan reparatiekosten, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot genoemd bedrag van € 523,60 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel S. S te Emmer-Compascuum
Met betrekking tot de in het onder 2 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 523,60 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij A. O te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van € 20,56, bestaande uit € 10,00 aan kosten vervanging tuinlampen en € 10,56 aan reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot genoemd bedrag van € 20,56 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel A. O te Emmer-Compascuum
Met betrekking tot de in het onder 2 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 20,56 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij M.J.M. H te Klazienaveen
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van € 101,15 aan kosten taxatie schade.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot genoemd bedrag van € 101,15 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel M.J.M. H te Klazienaveen
Met betrekking tot de in het onder 2 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 101,15 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij A.S. de V te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van € 851,36 aan reparatiekosten.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot genoemd bedrag van € 851,36 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel A.S. de V te Emmer-Compascuum
Met betrekking tot de in het onder 2 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 851,36 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij K. H te Emmer-Compascuum
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden (materiële) schade ingediend ten bedrage van € 2.852,49 bestaande uit € 793,62 aan reparatiekosten en
€ 2.058,87 aan kosten wegens kosten stilstaan en transport van benadeeldes rupskraan.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
Uit de stukken blijkt dat de reparatiekosten door de verzekering zijn vergoed met uitzondering van een bedrag van € 250,00 zijnde het eigen risico van de benadeelde. De rechtbank zal kosten van stilstand en transport van de rupskraan toewijzen tot een bedrag van € 1.730,00 omdat naar het oordeel van de rechtbank geen BTW is verschuldigd danwel dat de BTW door benadeelde kan worden verrekend.
De vordering acht de rechtbank tot een bedrag van € 1.980,00 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel K. H te Emmer-Compascuum
Met betrekking tot de in het onder 2 bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 1.980,00 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Nadere overweging ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank zal gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte telkens het aantal dagen vervangende hechtenis bij de hierna op te leggen schadevergoedingsbedragen bepalen op de helft van de daarvoor landelijk geldende richtlijnen, met een minimum van 1 dag.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c 22d, 27, 36f, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan telkens vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf bestaande uit 100 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen tevens zal inhouden dat verdachte zal deelnemen
aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), voorts dat verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan bij de AFPN of soortgelijke instelling in het kader van de ADHD- en ODD-problematiek, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot bewaring.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij K. S te Emmer-Compascuum niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij H.S. S te Emmer-Compascuum niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
S. S te Emmer-Compascuum van de som van € 523,60 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 523,60 ten behoeve van het slachtoffer S. S te Emmer-Compascuum, bij gebreke van betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
A. O te Emmer-Compascuum van de som van € 20,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20,56 ten behoeve van het slachtoffer A. O te Emmer-Compascuum, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
M.J.M. H te Klazienaveen van de som van € 101,15 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoer-legging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 101,15 ten behoeve van het slachtoffer M.J.M. H te Klazienaveen, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
A.S. de V te Emmer-Compascuum van de som van € 851,36 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 851,36 ten behoeve van het slachtoffer A.S. de V te Emmer-Compascuum, bij gebreke van betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
K. H te Emmer-Compascuum van de som van € 1.980,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.980,00 ten behoeve van het slachtoffer K. H te Emmer-Compascuum, bij gebreke van betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 februari 2012.