RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummers: 19/830205-11
19/830012-10 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteland en –plaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende [adres],
thans gedetineerd in [plaats van detentie]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 01 november 2011 en 7 februari 2012.
Verdachte/veroordeelde is telkens verschenen en werd telkens bijgestaan door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht in een woning aan/nabij [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een (zelfgemaakt(e)) bom/explosief, althans een mengsel van (ontplofbare) stoffen, tot ontploffing gebracht, in elk geval op enigerlei wijze in die woning een ontploffing teweeggebracht, terwijl daarvan - gemeen gevaar voor een of meer belendende woning(en) en/of de inboedel daarvan en/of voor een of meer in de (directe) omegeving van die woning(en) (aan/nabij [adres]) staande auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of - levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,terzake dat
hij op of omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gebouw, te weten een appartementencomplex/een blok woningen aan/nabij [adres], (door middel van een explosief) opzettelijk heeft vernield of beschadigd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer woning(en) in dat gebouw en/of de inboedel daarvan en/of voor een of meer in de (directe) omgeving van dat gebouw staande auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in dat gebouw/die woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; althans, indien ook terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,terzake dat
hij op of omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, in een woning aan/nabij [adres] vuur in aanraking heeft gebracht en/of laten komen met een (door verdachte en/of die mededader(s) samengesteld) mengsel van (ontplofbare) stoffen, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld en/of aan de schuld van zijn mededader(s) te wijten is geweest dat in die woning een ontploffing werd teweeggebracht, terwijl daardoor - gemeen gevaar voor een of meer belendende woning(en) en/of de inboedel daarvan en/of voor een of meer in de (directe) omegeving van die woning(en) (aan/nabij [adres]) staande auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of - levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
hij op of omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen een (zelfgemaakt(e)) bom/explosief, zijnde een wapen van categorie II onder 7, namelijk een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door vuur of door middel van ontploffing, heeft overgedragen (aan [medeverdachte]), althans heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, genoemd wapen voorhanden gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2008 tot en met 30 juli 2011 in de gemeente Emmen, althans in Nederland een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het in strijd met de wet vervaardigen en/of beproeven van wapens van categorie II onder 7, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,terzake dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 29 maart 2008 tot en met 30 juli 2011 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, (telkens) een wapen van categorie II onder 7, te weten een bom, althans een explosief, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een (tweetal) pisto(o)l(en), en/of munitie van de categorie(ën) II en/of III, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan/nabij [adres]) ongeveer 42, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie G. Wilbrink acht hetgeen onder 1. primair, 2., 3. primair, 4. en 5. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: 24 maanden gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede een klinische behandeling kan inhouden. Voorts vordert de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen vuurwapens en tenuitvoerlegging van de op 10 maart 2010 aan [verdachte] opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 dagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van het onder 1. primair tenlastegelegde
De verdachte dient van het onder 1. primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 november 2011, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat hij tijdens het C’est la vie festival in Emmen vuurwerk wilde afsteken. Hij is begonnen met het maken van een grote rookbom. Hij had een mengsel van KNO 3 en water en suiker in een pannenkoekpan op een laag vuur gezet. Er ontstond een chemische reactie. Hij was bezig met iets dat kon exploderen. Hij had kruit onder in het biervat gedaan en rocketcandy erbovenop. Daarbovenop deed hij aluminiumpoeder. De substantie zou gaan branden en roken als deze werd aangestoken.
Op een gegeven moment kwam [medeverdachte]. Verdachte heeft in het bijzijn van [medeverdachte] een klein stukje rocketcandy aangestoken om het te testen. Hij deed daarna het mengsel in een bierfust. Er bleef nog iets in de pan over. [medeverdachte] vroeg of hij ook een stukje mocht aansteken. Verdachte gaf hem een groter stuk uit de pannenkoekpan met het idee dat [medeverdachte] hier een stukje van af zou breken om aan te steken. [medeverdachte] deed echter het hele stuk in een asbak en stak het aan. Het biervat stond zo’n 30 cm. van de asbak af. Dat was een potentiële bom. Daarom had verdachte ook een klein stukje aangestoken. Hij had verwacht dat [medeverdachte] ook een klein stukje zou aansteken. Het stukje dat verdachte had aangestoken was niet geschikt om een ontploffing teweeg te brengen. [medeverdachte] stak het grote stuk aan en toen was het boem. Als [medeverdachte] een klein stukje had aangestoken was het niet gebeurd.
Ter terechtzitting van 7 februari 2012 verklaarde verdachte dat hij zich omdraaide toen [medeverdachte] het stuk rocketcandy aanstak omdat hij vreesde dat er een ontploffing zou volgen. Dat gebeurde ook.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte geen rechtstreeks opzet heeft gehad op het doen ontstaan van een explosie. Van opzet is echter ook sprake indien verdachte ofwel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een bepaald gevolg zou ontstaan, dan wel dat zijn handelen zodanig van aard is dat deze handeling naar zijn aard geschikt is om het gevolg te doen ontstaan, er is dan sprake van voorwaardelijk opzet.
Door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut is een rapportage uitgebracht onder andere omtrent de vraag in hoeverre de door verdachte gehanteerde werkwijze gevaar op zou kunnen leveren voor het ontstaan van een ontploffing. De deskundige van het NFI is voorts ter zitting gehoord en om nadere uitleg gevraagd.
De rechtbank gaat op basis hiervan uit van de volgende feiten.
De door verdachte gemaakte zogenaamde rocketcandy wordt normaliter gebruikt voor rookontwikkeling. Het materiaal is voorts zeer brandbaar. Indien er een vonk bij het materiaal komt kan het gemakkelijk gaan branden. Indien het materiaal in een vat wordt gedaan met een geringe opening bestaat de kans dat er bij ontbranding een explosie ontstaat. Hoe groot deze kans is valt bij benadering niet te zeggen. Dit zal mede afhangen van de precieze samenstelling en mengverhouding van het mengsel. Deze verhouding is bij de deskundige in het concrete geval niet bekend.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of op basis hiervan kan worden aangenomen dat verdachte voorwaardelijk opzet, zoals hierboven omschreven, heeft gehad op het ontstaan van een explosie. De rechtbank acht relevant dat verdachte de samenstelling van de door hem gemaakte rocketcandy kende en dat hij op grond van zijn eerdere ervaringen verwachtte dat er een explosie zou kunnen ontstaan. Op grond hiervan in combinatie met de door de deskundige van het NFI gegeven informatie, is de rechtbank van oordeel dat indien verdachte zélf vuur had gebracht in de buurt van het vat met rocketcandy, waardoor er een gerede kans op ontbranding ontstond, voorwaardelijk opzet bij verdachte op een explosie zou kunnen worden bewezen. Het is echter niet verdachte maar medeverdachte [medeverdachte] geweest die, tegen de verwachting en bedoeling van verdachte in, een zodanig groot stuk rocketcandy aanstak dat daarmee een gerede kans op ontbranding en vervolgens een explosie ontstond.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet tot het wettig bewijs komen dat verdachte zoals primair ten laste is gelegd, opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing, ook niet in voorwaardelijke zin.
Vrijspraak van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde
Op grond van het hiervoor overwogene kan de rechtbank evenmin tot het wettig bewijs komen dat verdachte in klassieke dan wel voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het vernielen of beschadigen van een appartementencomplex aan [adres] te Emmen.
Vrijspraak van het onder 3. primair tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de nader onder de bewijsmotivering opgenomen processen-verbaal, de tenlastegelegde periode - ruim drie jaar - en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 november 2011 dat hij vijf keer iets heeft laten ontploffen - wat overeenkomt met hetgeen de politie heeft bevonden -, niet aannemelijk geworden dat verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen en beproeven van wapens bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing.
Van dit onderdeel van het tenlastegelegde dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Partitiële vrijspraak van het onder 2. tenlastegelegde
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte op 31 juli 2011 een explosief heeft overgedragen aan [medeverdachte]. Niet het stuk rocketcandy immers dat verdachte aan [medeverdachte] gaf en dat [medeverdachte] aanstak, was het explosief, maar het samengesteld mengsel van ontplofbare stoffen dat verdachte gemaakt had en dat hij in een biervat met een relatief kleine ronde opening had gegoten, was het eigenlijke explosief.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde overdracht aan [medeverdachte] van een zelfgemaakt explosief.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het onder 1. meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat als gevolg van het in brand steken van het stuk rocketcandy door [medeverdachte] de hoofdlading in het biervat is gaan branden en vervolgens door hitte en opbouw van druk is ontploft en dat verdachte, door vlak daarnaast rocketcandy af te laten steken door [medeverdachte], vuur in aanraking heeft laten komen met een door hem samengesteld mengsel van ontplofbare stoffen, waardoor een ontploffing is ontstaan.
Verdachte had in het geheel geen vuur in de nabijheid van het vat moeten - laten - aansteken. In elk geval had hij, wetende dat [medeverdachte] niet op de hoogte was van het explosieve karakter van het mengsel, laatstgenoemde een klein stukje moeten geven om aan te steken of erop moeten toezien dat [medeverdachte] een stukje van het verstrekte stuk afbrak en dit aanstak. Door dit na te laten heeft verdachte een aan zijn schuld te wijten ontploffing in de woning aan [adres] te Emmen veroorzaakt.
Het onder 2. tenlastegelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - alleen; [medeverdachte] wist immers niet dat verdachte een mengsel van ontplofbare stoffen had samengesteld - een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking “bestemd voor het treffen van personen en/of zaken” moet geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 2.1 categorie II onder 7 WWM, namelijk dat het voorwerp naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken . De rechtbank leidt uit het NFI-rapport van ing. Kok, waarin hij stelt dat vooral door rondvliegende glasdelen gevaar voor lichamelijk letsel ontstond, welk letsel onder omstandigheden dodelijk zou kunnen zijn, af dat het mengsel naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen en/of zaken.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. meer subsidiair, 2., 3. subsidiair, 4. en 5. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam, in een woning aan [adres] vuur in aanraking heeft laten komen met een door verdachte samengesteld mengsel van ontplofbare stoffen, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat in die woning een ontploffing werd teweeggebracht, terwijl daardoor gemeen gevaar voor een of meer belendende woningen en de inboedel daarvan en voor een of meer in de directe omgeving van die woningen aan [adres] staande auto's, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, ontstond;
2.
hij op 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen een zelfgemaakt explosief, zijnde een wapen van categorie II onder 7, namelijk een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 29 maart 2008 tot en met 30 juli 2011 in de gemeente Emmen telkens een wapen van categorie II onder 7, te weten een explosief, voorhanden heeft gehad;
hij omstreeks 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen wapens van categorie III, te weten een tweetal pistolen, en munitie van de categorieën II en III, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
hij omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 juli 2011 te en in de gemeente Emmen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1. meer subsidiair, 2., 3. subsidiair, 4. en 5. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1. meer subsidiair:
aan zijn schuld ontploffing te wijten zijn, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 23 oktober 2011, opgemaakt door drs. D.T. v.d. Werf, psychiater te Groningen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -: bij verdachte is bovenal sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een zich uitgekristalliseerde antisociale persoonlijkheidsstoornis met aanvullend een aantal borderline- en paranoïde kenmerken. Voorts speelt al heel lang een hardnekkige afhankelijkheid van cannabis naast het herhaaldelijk misbruik van alcohol.
Dit alles was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Alles overziende moet geconcludeerd worden dat verdachte aangaande het hem tenlastegelegde als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde tot verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijf is veroordeeld, te weten (onder meer): het meermalen medeplegen van opzettelijke brandstichting (meervoudige kamer rechtbank Assen d.d. 2 januari 2007) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (politierechter te Assen d.d. 28 maart 2008).
De rechtbank zal het onder parketnummer 19/810127-11 ad informandum gevoegde feit, te weten: een gewoonte maken van het in strijd met de Wet wapens en munitie vervaardigen van een wapen van categorie II onder 7 van die wet in de periode van 29 maart 2008 tot en met 18 augustus 2010 - welk feit verdachte weliswaar heeft bekend - niet bij haar straf-motivering betrekken omdat verdachte reeds onder feit 3. primair is tenlastegelegd dat hij in nagenoeg dezelfde periode een gewoonte heeft gemaakt van het in strijd met de Wet wapens en munitie vervaardigen van wapens van categorie II onder 7 van die wet.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Verdachte heeft zich op 31 juli 2011 in zijn appartement aan [adres] te Emmen schuldig gemaakt aan culpose veroorzaking van een ontploffing. Hij is die dag zodanig onoplettend en onachtzaam met een door hem zelfgemaakt mengsel van explosieve stoffen omgegaan, dat het mengsel is ontploft en het appartementencomplex waarin hij woonde ernstig werd beschadigd. Aan één zijde van het complex was in het gedeelte van drie woonlagen op de bovenste woonlaag een deel van de dakpannen verdwenen en in één kamer van het appartement van verdachte waren alle ruiten vernield en in een aangrenzende kamer een aantal ruiten vernield. De restanten lagen deels op het balkon, deels in de tuin beneden en deels op de aangrenzende straat en de parkeerplaatsen. De explosie heeft ernstig gevaar opgeleverd voor de woningen in de buurt, voor een of meer in de directe omgeving van die woningen staande auto’s en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen door rondvliegend glas. Met name dit laatste rekent de rechtbank verdachte zeer ernstig aan.
De rechtbank betrekt voorts in haar strafmaatoverwegingen dat verdachte al in augustus 2010 is aangehouden voor het vervaardigen van explosieven. Op 18 augustus 2010 heeft de politie naar aanleiding van informatie dat verdachte zich bezig zou houden met het maken van bommen, in de woning van verdachte materiaal aangetroffen dat wordt toegepast in explosieven.
Ook vond de politie in de woning een digitale camera met een aantal filmbestanden waarop explosies stonden. Op 18 augustus 2010 verklaarde verdachte dat hij explosies heeft teweeggebracht en die heeft gefilmd. Aan verdachte is toen zeer duidelijk gemaakt hoe gevaarlijk hij bezig was. Desondanks is hij doorgegaan met het vervaardigen van explosieven.
Tenslotte had verdachte een tweetal gaspistolen met munitie voorhanden en teelde hij in zijn woning 42 hennepplanten. Ook deze strafbare feiten betrekt de rechtbank in haar strafmaatoverwegingen.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk gevorderd. Deze eis is met name gebaseerd op het onder 1. primair tenlastegelegde - het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing - dat de officier van justitie bewezen acht.
De rechtbank acht dit feit niet bewezen en zal daarom in aanzienlijke mate afwijken van de geformuleerde eis.
Niettemin acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen die de ontploffing heeft teweeggebracht en het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen dat reëel te duchten is geweest maar zich gelukkig niet heeft gerealiseerd, en de omstandigheid dat verdachte een gewaarschuwd man was, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en in dat kader als bijzondere voorwaarden stellen dat verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de afdeling Reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich, teneinde herhaling van soortgelijke feiten als de onderhavige te voorkomen, ambulant zal laten behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland of een soortgelijke instelling en dat zal worden toegewerkt naar een beschermende forensische woonvoorziening.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830012-10
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Assen van 10 maart 2010, zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair en subsidiair en onder 3. primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. meer subsidiair, 2., 3. subsidiair, 4. en 5. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. meer subsidiair, 2., 3. subsidiair, 4. en 5. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan een gedeelte, groot vier maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de afdeling Reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, hetgeen mede kan inhouden dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland of een soortgelijke instelling en dat zal worden toegewerkt naar een beschermende forensische woonvoorziening, met opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in de zaken onder parketnummer 19/830205-11 en 19/810127-11 in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 26 maart 2012.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830012-10
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Assen van 10 maart 2010 gewezen voorwaardelijke gevangenisstraf van 66 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. F. Sieders en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 februari 2012.