ECLI:NL:RBASS:2012:BV2308

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.810107-11
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meineed door getuige in strafzaak tegen veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meineed. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een zitting van het gerechtshof te Leeuwarden op 29 januari 2010. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, nadat zij de eed had afgelegd, opzettelijk vals had verklaard over de gebeurtenissen rondom een gewelddadig voorval waarbij haar partner, [slachtoffer], betrokken was. De rechtbank benadrukte dat het afleggen van een valse verklaring onder ede de waarheidsvinding in een strafzaak ondermijnt, wat niet alleen de zaak in kwestie, maar ook het algemeen belang schaadt. De verdachte had een affectieve relatie met de veroordeelde, wat mogelijk haar verklaring heeft beïnvloed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 240 uren, maar de rechtbank besloot tot een werkstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de verdachte deze niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor drie opgroeiende kinderen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde haar een taakstraf op, waarbij de tijd die zij in verzekering had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de werkstraf. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810107-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 17 januari 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door Mr. Y. Kikkert, advocaat te Assen.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat zij op of omstreeks 29 januari 2010 te Leeuwarden ter terechtzitting van het gerechtshof als getuige in de zaak tegen [veroordeelde], nadat zij in handen van de voorzitter (mr. O. Anjewierden) op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "Hij ([slachtoffer]) greep de stofzuigerstang en hij zei "Ik pak die lafaard".... en/of "En toen hoorde ik [slachtoffer] zeggen "Schiet dan, Schiet dan" en ook "Hij durft niet te schieten" en/of "Ik heb verder niet gekeken. Ik stond met mijn hoofd naar beneden en de handen langs de zijkant van mijn hoofd"... en/of "U vraagt mij wat de afstand tussen [slachtoffer] en [veroordeelde]n was. Ik weet dat ik eerder heb gezegd dat die afstand drie of vier meter was. Ik weet het niet. Ze stonden in elk geval zo dicht bij elkaar dat [slachtoffer] hem kon raken met de stang".
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmotivering
De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen van verdachte zoals zij deze direct na de doodslag van haar partner [slachtoffer] op 5 september 2008 bij de politie en later bij de rechtbank heeft afgelegd, op belangrijke punten afwijken van de getuigenverklaring die zij op 29 januari 2010 heeft afgelegd tijdens de zitting bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
De rechtbank leidt dat af uit de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring van getuige [verdachte] op 5 september 2008 ten overstaan van hoofdagent van Politie Drenthe [hoofdagent] met betrekking tot de doodslag van [slachtoffer] op 5 september 2008, zakelijk onder meer inhoudende:
ik zag dat [veroordeelde] iets uit zijn zak haalde. Tenminste hij greep met z’n rechterhand in de linkerbinnenkant van z’n jas. Ik ben naar beneden gegaan en wilde dit tegen [slachtoffer] zeggen.
[slachtoffer] is richting de [straat] gelopen. Volgens mij had [slachtoffer] een bezem bij zich. Ik rende erachteraan. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: hij heeft een pistool.
Ik zag dat [veroordeelde] met z’n rechterhand gestrekt tegenover [slachtoffer] stond. Volgens mij had [slachtoffer] iets zwarts in zijn hand.
De verklaring onder ede van getuige [verdachte] in de strafzaak tegen [veroordeelde] ter terechtzitting van de rechtbank te Assen op 12 december 2008 met betrekking tot de doodslag van [slachtoffer] op 5 september 2008, zakelijk onder meer inhoudende:
toen ik naar beneden kwam liep [slachtoffer] langs mij heen naar buiten. Ik ben gelijk achter [slachtoffer] aangegaan. Ik was ongeveer vijf of tien meter achter [slachtoffer]. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “hij heeft een pistool, hij heeft een pistool”. Ik zag een pistool bij [veroordeelde] in de linkerhand. Hij richtte op [slachtoffer].
De verklaring van getuige [verdachte] in de strafzaak tegen [veroordeelde] ter terechtzitting van het Gerechtshof te Leeuwarden op 29 januari 2010 met betrekking tot de doodslag van [slachtoffer] op 5 september 2008, nadat zij in handen van de voorzitter mr. O. Anjewierden op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen:
“en toen hoorde ik [slachtoffer] zeggen: “Schiet dan, schiet dan” en ook: “hij durft niet te schieten”. Ik heb verder niet gekeken. Ik stond met mijn hoofd naar beneden en de handen langs de zijkanten van mijn hoofd.”
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte bij het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 29 januari 2010 opzettelijk in strijd met de waarheid is afgelegd. Zij baseert dat oordeel op de hiervoor genoemde en de hierna te noemen bewijsmiddelen.
Een telefoongesprek tussen [veroordeelde] en verdachte op 16 maart 2011, onder meer inhoudende:
[verdachte]: Ik heb toen ook wel gezegd: ik weet helemaal niet wat ik zeggen moet. Wat denk je hoe ik last had van de zenuwen, toen ik de laatste keer heen moest.
[veroordeelde]: Ja, dat weet ik wel. Dat hebben we allemaal gezien toch.
[verdachte]: Ja, maar toe ik er weer heen moest en weer moest getuigen. Toen ik mijn hele verhaal om moest gooien. Hoe denk je dat ik mij voelde?
De rechtbank overweegt voorts dat het motief van verdachte tot het opzettelijk afleggen van een valse, voor [veroordeelde] minder belastende, verklaring kan zijn gelegen in het feit dat verdachte en [veroordeelde] ten tijde van de zitting bij het Gerechtshof te Leeuwarden weer een (liefdes)relatie hadden.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij op 29 januari 2010 te Leeuwarden ter terechtzitting van het gerechtshof als getuige in de zaak tegen [veroordeelde], nadat zij in handen van de voorzitter (mr. O. Anjewierden) op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid heeft verklaard: “En toen hoorde ik [slachtoffer] zeggen "Schiet dan, Schiet dan" en ook "Hij durft niet te schieten" en “Ik heb verder niet gekeken. Ik stond met mijn hoofd naar beneden en de handen langs de zijkant van mijn hoofd”.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen geachte levert op:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen,
strafbaar gesteld bij artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van hetgeen de rechtbank bewezen acht en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed. Het onder ede afleggen van een valse verklaring ten overstaan van een rechter ondermijnt de waarheidsvinding in een strafzaak, hetgeen niet alleen de zaak in kwestie, maar ook het algemeen belang raakt. Indien men, zoals verdachte heeft gedaan, onder ede belooft om de waarheid en niets dan de waarheid te verklaren, ligt daarin de waarborg besloten dat men ook daadwerkelijk conform de waarheid zal verklaren.
De rechtbank heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
Volgens de landelijk door de rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten dient een dergelijk feit te worden bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - zij heeft in haar eentje de zorg voor drie opgroeiende kinderen - acht de rechtbank een dergelijke strafoplegging evenwel onwenselijk.
De officier van justitie heeft een werkstraf van 240 uren gevorderd.
Ook de rechtbank acht een werkstraf aangewezen.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte op het moment dat zij ter terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden als getuige werd gehoord een affectieve relatie had met [veroordeelde] en acht aannemelijk dat zij uit loyaliteit jegens hem de duur van de op te leggen vrijheidsstraf ten gunste van hem heeft willen beïnvloeden.
De rechtbank rekent het verdachte weliswaar aan dat zij op dat moment de op haar rustende rechtsplicht heeft verzaakt, maar wil anderzijds rekening houden met haar loyaliteit jegens [veroordeelde], die haar ertoe bracht een strafbaar feit te plegen.
Aan verdachte zal dan ook een werkstraf van na te melden omvang worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. F. Sieders en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 31 januari 2012.