ECLI:NL:RBASS:2012:BV2240

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.605547-11
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en beoordeling van schuld in het verkeer

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 maart 2011. De verdachte, bestuurder van een Ford Focus, raakte door onbekende oorzaak op de verkeerde weghelft en botste frontaal tegen een tegemoetkomende Volvo, bestuurd door [bestuurder 1]. Door deze aanrijding verloor de bestuurder van de Volvo de controle over zijn voertuig, wat leidde tot een fatale botsing met een Caddy, bestuurd door [bestuurder 2], die hierbij om het leven kwam. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat schuld in het verkeer betreft. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, aangezien de verdachte slechts één moment onoplettend was geweest. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Echter, het verkeersgedrag van de verdachte werd wel gekwalificeerd als een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wat leidde tot een geldboete van € 1000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat de verkeersveiligheid in hoge mate in gevaar was gebracht, en dat de opgelegde straffen passend waren in het licht van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605547-11
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 januari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.S. Engels, advocaat te Groningen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2011, in de gemeente [plaats delict], als verkeersdeel-
nemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, merk Ford, in elk geval
een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg [naam weg], zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats-
gevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met
de/het door hem, verdachte, bestuurde personenauto/motorrijtuig van de voor
hem, verdachte, bestemde rijstrook af te wijken en/of (deels) op de rijstrook
bestemd voor het tegemoetkomende verkeer te gaan en/of blijven rijden,
tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan met een hem, verdachte,
tegemoetkomende vrachtauto, merk Volvo, bestuurd door [bestuurder 1],
welke vrachtauto (vervolgens) onbestuurbaar is geworden en/of in botsing is
gekomen met een personenauto (merk: Volkswagen), bestuurd door [bestuurder 2],
door welke botsing/aanrijding genoemde [bestuurder 2] werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 4 maart 2011, in de gemeente [plaats delict], als bestuurder van
een voertuig (personenauto, merk: Ford), daarmee rijdende op de weg, [naam weg], met
de/het door hem, verdachte, bestuurde personenauto/motorrijtuig van de voor
hem, verdachte, bestemde rijstrook is afgeweken en/of (deels) op de rijstrook
bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan en/of blijven rijden,
tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan met een hem, verdachte,
tegemoetkomende vrachtauto, merk Volvo, bestuurd door [bestuurder 1],
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.G. van der Burg, acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een geldboete groot € 1000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmotivering
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 maart 2011 heeft verdachte als bestuurder van een personenauto (een Ford Focus), gereden over de openbare weg de [naam weg] te [plaats delict]. Verdachte reed in de richting van [X]. Verdachte raakte door onbekende reden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoet komende verkeer en botste met de linkervoorzijde van de Focus tegen de linkervoorzijde van de hem tegemoetkomende Volvo vrachtauto, bestuurd door [bestuurder 1]. Doordat de linker voorband van de Volvo tengevolge van deze botsing lek sloeg verloor [bestuurder 1] de controle over zijn sterk naar links trekkende voertuig en kwam hiermee vervolgens op het weggedeelte bestemd voor het tegemoet komende verkeer uit de richting van [X] terecht. De bestuurder van de Volvo, [bestuurder 1], botste vervolgens frontaal tegen de hem uit de richting van [X] tegemoet komende Caddy bestuurd door [bestuurder 2]. De bestuurder van de Caddy, [bestuurder 2], verloor tengevolge van deze botsing het leven.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie kan wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het subsidiair tenlastegelegde kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte is door onbekende oorzaak op het weggedeelte bestemd voor het tegemoet komende verkeer geraakt en is daardoor met de Volvo in aanrijding gekomen, die tengevolge van die aanrijding frontaal is gebotst op de Caddy.
De rechtbank overweegt dat van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 pas sprake is in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte één moment onoplettend is geweest waardoor hij (gedeeltelijk) op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen. Er is voorts niet gebleken van bijkomende omstandigheden die dat oordeel wel zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het verkeersgedrag van verdachte te worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2011, in de gemeente [plaats delict], als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Ford), daarmee rijdende op de weg, [naam weg], met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook is afgeweken en (deels) op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, tengevolge waarvan een botsing is ontstaan met een hem, verdachte, tegemoetkomende vrachtauto, merk Volvo, bestuurd door [bestuurder 1], door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen geachte levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 6 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld, alsmede het over verdachte opgemaakte (beknopte) reclasseringsrapport d.d. 8 december 2011.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich als verkeersdeelnemer zodanig heeft gedragen dat de verkeersveiligheid daardoor in hoge mate in gevaar is gebracht.
Op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 5, 176, 177, 178, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van € 1000,00 (duizend euro) met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mrs. O.J. Bosker en J.G. de Bock, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 januari 2012.