ECLI:NL:RBASS:2012:BV0126

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.700421-11 en 19/17.675442-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrifte en opiumwet door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het namaken en uitgeven van valse bankbiljetten, alsook aan het bezit van amfetamine. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 1 tot en met 16 september 2011 samen met medeverdachten valse bankbiljetten van 50 euro vervaardigd en deze als echt uitgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte hiermee een ernstige inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen in het betalingsverkeer, wat kan leiden tot ontwrichting van het maatschappelijke en economische verkeer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er toezicht van de Jeugdreclassering opgelegd als bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van 250 euro aan de supermarkt waar de verdachte met vals geld heeft betaald. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de niet tenuitvoergelegde straf van een eerdere veroordeling alsnog ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.700421-11 en 19/17.675442-10 (tul)
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 3 januari 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 december 2011.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. W.A. Velema, advocaat te Assen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 16 september 2011 te [plaats delict], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een (aantal) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft nagemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
art 208 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 september 2011 te [plaats delict], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- opzettelijk als (een) echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven (een) (aantal) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of
vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was en/of
- opzettelijk (een) (aantal) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, heeft ontvangen en/of in voorraad heeft gehad;
art 209 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 16 september 2011, te [plaats delict], in de supermarkt [naam en adres supermarkt], opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven;
art 213 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 16 september 2011 te [plaats delict],
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen onder 1, onder 2 primair en onder 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot 10 maanden jeugddetentie waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en onder de bijzondere voorwaarden van toezicht door de jeugdreclassering en ITB Harde Kern voor een termijn van maximaal 6 maanden waarbij ook elektronisch toezicht mag worden toegepast. Voorts dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd ter hoogte van 250 euro, subsidiair 5 dagen jeugddetentie, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer].
De officier van justitie verzoekt de rechtbank voorts de vordering tenuitvoerlegging van een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, toe te wijzen.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 1 en 2:
- de verklaring van de getuige [getuige 1] die verklaart dat op 16 september 2011 een man in de snackbar komt en een pakje sigaretten koopt bij zijn zus. De man betaalt met een biljet van 50 euro. De zus van getuige gaf de man wisselgeld terug. Nadat de man de winkel had verlaten zien getuige en zijn zus dat het een vals biljet van 50 euro betreft. Getuige gaat de man achterna en vraagt het wisselgeld en de sigaretten terug. Hij geeft het valse biljet terug aan de man. Vervolgens belt de getuige de politie ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie inhoudende het aantreffen van verdachte in de nabijheid van de snackbar van [getuige 1] en aanhouden van verdachte [naam verdachte] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] dat zij ziet dat uit de broekspijp van verdachte bankbiljetten van 50 euro vallen; deze biljetten hebben hetzelfde serienummer als de eerder die dag in beslag genomen valse biljetten; hierop wordt de kleding van verdachte nader onderzocht en worden nog meer bankbiljetten aangetroffen alsmede twee zakjes met witte poeder ;
- het proces-verbaal van bevindingen van nader onderzoek aan de bankbiljetten: alle 21 in beslag genomen bankbiljetten zijn vals ;
- de aangifte van [aangever], namens supermarkt [naam supermarkt], inhoudende dat in één geldzak 5 biljetten van 50 euro zijn aangetroffen die onecht lijken; op camerabeelden is te zien dat verdachte omstreeks 11.35 bij kassa 4 met een biljet van 50 euro afrekent ;
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het nader onderzoek bij de [supermarkt]; in de koker van kassa 4 zaten 4 valse briefjes van 50 euro; in de kassalade van kassa 4 zat één vals briefje van 50 euro; achter deze kassa zat [getuige 2] ;
- de camerabeelden van de kassa bij [de supermarkt] ;
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende een beschrijving van de camerabeelden van de [supermarkt] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] die de camerabeelden heeft bekeken en [medeverdachte 1] heeft herkend ;
- de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het geld zelf gemaakt heeft op de printer; hij dacht dat het een mooie manier was om aan geld te komen; hij heeft het valse geld aan [medeverdachte 1] gegeven; hij heeft de helft zelf gehouden en de helft weggegeven ;
- de verklaring van [medeverdachte 2]; hij heeft twee keer een biljet van 50 euro van [medeverdachte 1] gekregen en er boodschappen van gedaan bij [de supermarkt]; toen hij weer buiten kwam zei [medeverdachte 1] dat het vals geld was ; [medeverdachte 2] heeft het wisselgeld aan [medeverdachte 1] teruggegeven en de boodschappen mee naar huis genomen ; de eerste keer was hij samen met [medeverdachte 1] in de winkel; [medeverdachte 1] zei bij welke kassa hij moest afrekenen ; [medeverdachte 1] had veel geld bij zich, een paar, 4 of 5, briefjes van 50 euro en 2 of 3 van 10 euro ;
- de verklaring van [getuige 2], dat zij wist dat verdachte geld had gemaakt ; zij weet dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die dag bij haar in de winkel zijn geweest ; [medeverdachte 2] is twee keer in de winkel geweest; hij betaalde telkens met een briefje van 50 euro; één van de keren was [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] samen; [medeverdachte 1] rekende af bij de caissière achter haar, [naam caissière]; [medeverdachte 1] was in totaal ook twee keer in de winkel, een keer alleen en een keer met [medeverdachte 2] ; toen [verdachte] in de winkel kwam en aan haar vroeg of [medeverdachte 1] al was geweest begreep zij dat het foute boel was ; [verdachte] heeft één keer bij haar kassa met vals geld betaald; zij wist het maar durfde de beveiliging niet te roepen ; zij wist niet dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook vals geld hadden, haar vriendin [getuige 3] wist het wel ; [getuige 3] heeft ook bij haar kassa met een vals briefje van 50 euro betaald ;
- de verklaring van [getuige 3], dat zij 50 euro kreeg van [medeverdachte 1] om sigaretten mee te betalen; dat zij wist dat het vals geld was ;
- de aangifte van [aangever 2], eigenaar van [naam winkel], dat er op vrijdag 16 september 2011 met een vals bankbiljet van 50 euro in zijn winkel is betaald ;
Feit 3:
- de verklaring van verdachte dat de twee in beslag genomen zakjes met wit poeder drugs bevatten, speed; hij heeft het voor eigen gebruik gekocht ;
- het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3], inhoudende zijn bevindingen naar aanleiding van het door hem ingestelde onderzoek naar de inhoud van de onder verdachte in beslag genomen zakjes met wit poeder; uit de narcotest blijkt dat het testmateriaal Amfetamine bevat .
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2011 tot en met 16 september 2011 te [plaats delict], opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
2.
hij op 16 september 2011 te [plaats delict], tezamen en in vereniging met een ander,
- opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven een aantal bankbiljetten van 50 euro, die verdachte zelf heeft nagemaakt en
- opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro, die verdachte zelf heeft nagemaakt in voorraad heeft gehad;
3.
hij op 16 september 2011 te [plaats delict], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1, onder 2 primair en onder 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: bankbiljetten namaken, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, strafbaar gesteld bij artikel 208 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt, uitgeven en in voorraad hebben, strafbaar gesteld bij artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht.
onder 3: handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld, alsmede de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 13 december 2011.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard en de ernst van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in het bijzonder nog het volgende.
Verdachte heeft geld nagemaakt en dit valse geld (zelf en samen met medeverdachten) uitgegeven als echt en onvervalst. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat ondernemers en (andere) consumenten in het betalingsverkeer hebben en mogen hebben. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijke en economisch verkeer. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is en dat toezicht van de Jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf aangewezen is.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2 primair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [de supermarkt] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 27, 36f, 77a, 77h, 77i, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 208 en 209 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/17-675442-10
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf bij vonnis van de Kinderrechter te Leeuwarden d.d. 4 november 2010, zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden waarvan een gedeelte groot 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering ([Leger des Heils, Jeugdzorg en reclassering]), met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen mede inhoudt:
- dat verdachte zich, in geval hij wordt opgeroepen, aanstonds zal melden bij de betreffende justitiële instantie;
- dat verdachte deelneemt aan het traject ITB harde kern van de Jeugdreclassering voor een termijn van 6 maanden;
- dat de verdachte zich gedurende een periode van maximaal 1 jaar zal onderwerpen aan elektronisch toezicht zulks met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 13 december 2011 is geadviseerd en met inachtneming van hetgeen daarover tussen de verdachte en de Jeugdreclassering zal worden overeengekomen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 13 februari 2012.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [de supermarkt], een bedrag van € 250,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer mededaders is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/17-675442-10
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 4 november 2010, door de Kinderrechter te Leeuwarden opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en tevens kinderrechter, en mrs. H. de Wit en C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 januari 2012, zijnde mrs. Schoemaker en Brouwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.