ECLI:NL:RBASS:2011:BU9975
Rechtbank Assen
- Raadkamer
- M.C. Fuhler
- P.J. Duinkerken
- F. Sieders
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlenging van de terbeschikkingstelling in verband met bedreiging en poging tot doodslag
In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 24 november 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1963, was eerder ter beschikking gesteld onder voorwaarden bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden op 8 augustus 2005. De termijn van de terbeschikkingstelling is ingegaan op 21 november 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in het verleden is veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder een poging tot doodslag op zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende deskundigenrapporten die adviseren om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar te verlengen. De raadsman van de veroordeelde heeft echter betoogd dat er sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en heeft de beëindiging van de maatregel bepleit. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een gemaximeerde TBS.
De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, in overweging genomen. Dit artikel vereist dat de dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld of gevolgd moet zijn door niet-verbaal agressief handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de poging tot doodslag op de ex-echtgenote niet in een direct verband staat met de bedreiging van de nieuwe vriend van de ex-echtgenote. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de termijn van de terbeschikkingstelling, die beperkt is tot vier jaar, inmiddels is verstreken en dat de wet de gevorderde verlenging niet toestaat.
De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en een van de rechters buiten staat waren om de uitspraak mede te ondertekenen.