ECLI:NL:RBASS:2011:BU9396

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
317125 \ CV EXPL 11-3554
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van nalatigheid in de cao voor beroepsgoederenvervoer en de gevolgen voor loondoorbetaling

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter G.J.J. Smits, staat de uitleg van het begrip 'nalatigheid' in de cao voor het beroepsgoederenvervoer centraal. De eiser, een werknemer, heeft een vordering ingesteld tegen zijn werkgever, een transportbedrijf, met betrekking tot een bedrijfsongeval dat heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid. De werknemer vordert een bedrag van € 2.756,28 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en kosten, omdat de werkgever een korting van 25% op zijn overuren heeft toegepast op basis van artikel 16 lid 6 sub d van de cao, waarin wordt gesproken over nalatigheid.

De kantonrechter overweegt dat voor het vaststellen van nalatigheid in de zin van de cao, er (bijna-)opzet van de werknemer op het ongeval vereist is. Het niet gebruiken van een ladder om de vrachtwagen te betreden, wordt door de kantonrechter niet als voldoende nalatigheid beschouwd. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer van 3 oktober 2005 tot en met 31 augustus 2010 in dienst was als internationaal chauffeur en dat hij tijdens zijn dienstverband arbeidsongeschikt is geraakt door een bedrijfsongeval.

De kantonrechter concludeert dat de werkgever niet terecht de korting heeft toegepast, omdat er geen sprake is van nalatigheid in de zin van de cao. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer toe, inclusief de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 8 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK Assen
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 317125 \ CV EXPL 11-3554
Vonnis van de kantonrechter van 8 november 2011
in de zaak van
[Werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.A. van Zeist, werkzaam bij CNV Vakmensen,
tegen
De besloten vennootschap Transportbedrijf [X] B.V.,
hierna te noemen: [werkgeefster],
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: de heer [Y], werkzaam bij Transport en Logistiek Nederland.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 25 mei 2011 met acht producties;
de conclusie van antwoord met één productie;
de conclusie van repliek van 9 augustus 2011;
de conclusie van dupliek van 4 oktober 2011.
1.2. Tenslotte is vonnis nader bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
2.1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2. [werknemer] is van 3 oktober 2005 tot en met 31 augustus 2010 bij [werkgeefster] in dienst geweest als internationaal chauffeur. Op de arbeidsverhouding was de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing.
2.3. Tijdens het dienstverband, te weten medio november 2009, is [werknemer] arbeidsongeschikt geraakt vanwege een bedrijfsongeval.
2.4. Bij de eindafrekening heeft [werkgeefster] op grond van artikel 16 lid 6 sub d van de cao een korting van 25 % op de overuren van [werknemer] toegepast.
2.5. Uit de gevoerde en (deels) overgelegde correspondentie valt op te maken dat partijen van mening verschillen of de korting op de overuren terecht is toegepast. [werkgeefster] heeft aangevoerd dat dit het geval is, omdat [werknemer] met betrekking tot het bedrijfsongeval nalatigheid kan worden verweten. [werknemer] op zijn beurt heeft bestreden dat hij nalatig is geweest.
2.6. Artikel 16 van de betreffende cao luidt - voor zover relevant - als volgt:
"Loon bij arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer arbeidsongeschikt is, ontvangt hij een aanvulling op de
wettelijke loondoorbetalingsverplichting van artikel 7: 629 BW, zoals hieronder
beschreven.
De aanvullingsverplichting geldt niet in de volgende gevallen:
- indien er ingevolge de wet geen loondoorbetalingsverplichting is;
- indien de arbeidsongeschiktheid door de schuld of toedoen van de werknemer is
veroorzaakt.
(…)
6. De aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting vindt plaats tot ten
hoogste het maximum loon als bedoeld in artikel 17 Wfsv, en bestaat uit de volgende
onderdelen:
a) de aanvulling tot 100% van het functieloon;
b) de persoonlijke toeslag als bedoeld in artikel 23;
c) het bedrag dat de werknemer gemiddeld gedurende de periode van 52 weken
voorafgaande aan de eerste dag van arbeidongeschiktheid heeft ontvangen aan
ploegendienst- en vuilwerktoeslag, de onregelmatigheidstoeslag van artikel 55 en de
toeslag voor eendaagse nachtritten;
d) het bedrag dat de werknemer gemiddeld gedurende de periode van 52 weken
voorafgaande aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen aan
overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week
overschrijden en de toeslagen van 50% en 100% over deze uren. Het gemiddelde
aantal overuren kan niet hoger zijn dan 15 en het totale bedrag van dit onderdeel kan
niet meer bedragen dan 48,75% van het functieloon (zijnde de waarde van 15
overuren a 130%). Indien er geen sprake is van een bedrijfsongeval, of er is sprake
van een bedrijfsongeval dat te wijten is aan de grove schuld of nalatigheid van de
werknemer, worden voorts de volgende verminderingen op dit bedrag toegepast:
allereerst wordt er een kwart van het gemiddelde aantal overuren afgetrokken.
Vervolgens kan het bedrag niet meer bedragen dan 22,75% van het functieloon
(zijnde de waarde van 7 overuren à 130%)*."
3. De vordering en het verweer
3.1. [werknemer] vordert - verkort weergegeven - veroordeling van [werkgeefster] tot betaling van een € 2.756,28 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. Voorts vordert [werknemer] veroordeling van [werkgeefster] in de kosten van de procedure.
3.2. Aan zijn vordering legt [werknemer] - samengevat - ten grondslag dat het bedrijfsongeval niet veroorzaakt is door zijn nalatigheid.
3.3. [werkgeefster] voert verweer. Volgens [werkgeefster] is [werknemer] nalatig geweest, zodat de korting van 25 % terecht is toegepast.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter overweegt dat de toepasselijke cao is gewijzigd, in die zin dat [werknemer] ingevolge de destijds geldende cao-bepaling bij wijze van aanvulling op zijn loon recht had op maximaal 7 overuren. [werkgeefster], althans haar accountant, is bij het opstellen van de eindafrekening van een (maximum) aantal van 15 overuren uitgegaan en heeft op basis van dat aantal uren een korting van 25 % toegepast. Hoewel [werkgeefster] aldus - achteraf bezien - te veel overuren aan [werknemer] heeft uitbetaald, verbindt [werkgeefster] daar in deze procedure geen gevolgen aan. Sterker, [werkgeefster] herhaalt dat zij het bovenmatig uitbetaalde bedrag niet van [werknemer] zal terugvorderen. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [werkgeefster] afstand doet van hetgeen zij eerder teveel aan [werknemer] heeft uitbetaald. Daarmee wordt toegekomen aan hetgeen partijen verdeeld houdt, te weten of [werkgeefster] terecht tot toepassing van de korting is overgegaan. Meer bijzonder of [werknemer] nalatig is geweest in de zin van artikel 16 lid 6 sub d van de toepasselijke cao.
4.2. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op de uitleg van de cao, waarvoor als uitgangspunt geldt dat de bewoordingen van de cao-bepalingen en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de cao, voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting daarbij kenbaar zijn, maar op de bewoordingen waarin de cao en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden uit tekst van deze bepaling.
4.3. De term "nalatigheid" wordt in de betreffende cao niet nader gedefinieerd. Ook de bijbehorende protocollen laten zich niet uit over de vraag wat onder dit begrip moet worden verstaan. De kantonrechter slaat er acht op dat de term "nalatigheid" wordt gebezigd in artikel 16, dat handelt over de aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte. In lid 1 is die verplichting zelf neergelegd, terwijl lid 6 de verschillende onderdelen, waaronder overuren, omschrijft.
4.4. De term "nalatigheid" staat in lid 6 als alternatief voor de term "grove schuld" opgenomen en geeft de werkgever de mogelijkheid om bij een bedrijfsongeval dat te wijten is aan de grove schuld of nalatigheid van de werknemer te korten op diens overuren. Het toepassen van een dergelijke korting is een minder vergaande sanctie dan de in het eerste lid van artikel 16 neergelegde omstandigheid dat er geen aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingverplichting geldt indien de arbeidsongeschiktheid door de schuld of door toedoen van de werknemer is veroorzaakt.
4.5. Dat verschil in sancties laat zich verklaren doordat het in lid 6 gaat om een bedrijfsongeval, waarvoor in zijn algemeenheid heeft te gelden dat de werkgever ingevolge artikel 7: 658 BW alleen bij opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer niet aansprakelijk is. Blijkens de jurisprudentie wordt "opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer" in de zin van artikel 7: 658 BW ook wel gelijk gesteld aan grove schuld van de werknemer.
4.6. In lid 1 gaat het om arbeidsongeschiktheid, veroorzaakt door de schuld of toedoen van de werknemer. In HR 14 maart 2008, C06/ 278HR heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over het begrippenpaar schuld of toedoen in de toepasselijke cao en geoordeeld dat "het begrippenpaar `schuld of toedoen' niet dient te worden gelijkgesteld met opzet, maar inhoudt dat de werknemer een (rechtens) relevant verwijt moet kunnen worden gemaakt."
4.7. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat het begrip "nalatigheid" in lid 6 in ieder geval meer moet omvatten c.q. zwaarder aangezet moet worden dan een (rechtens) relevant verwijt aan de werknemer en dat er aansluiting kan worden gezocht bij opzet dan wel bewuste roekeloosheid in de zin van bijna-opzet van de werknemer. Daarbij wijst de kantonrechter op het hieraan ten grondslag liggende algemene ervaringsfeit, dat het regelmatig verkeren in een bepaalde werksituatie de werknemer er toe zal brengen niet (meer) alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken aan te raden valt.
4.8. Met inachtneming hiervan overweegt de kantonrechter dat de omstandigheid dat [werknemer] geen gebruik heeft gemaakt van het door [werkgeefster] voorgeschreven gebruik van een ladder geen nalatigheid in vorenbedoelde zin oplevert. Het komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor dat een chauffeur - al dan niet vanwege tijdsdruk - niet altijd de moeite zal willen nemen om in dit geval steeds de ladder te pakken en op die wijze de vrachtwagen te betreden. Dat wordt niet anders door de vraag of [werknemer] al dan niet gesprongen is uit de vrachtwagen. Ook in dat geval kan [werknemer] redelijkerwijs geen (bijna-)opzet op het ongeval worden verweten.
4.9. Concreet vertaald betekent dit dat de kantonrechter van oordeel is dat [werknemer] geen nalatigheid kan worden verweten in de zin van artikel 16 lid 6 sub d. Daarvoor is meer (lees: opzet dan wel bijna-opzet van [werknemer] op het ongeval) vereist. Partijen verschillen er voor het overige niet over dat de berekening van [werknemer] juist, zodat het gevorderde bedrag ad € 2.576,28 bruto toewijsbaar is. [werkgeefster] heeft zich weliswaar nog beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid vanwege onaanvaardbaarheid van de (toekenning van deze) aanspraak, maar zij heeft haar verweer op dit punt niet nader onderbouwd. Hieraan gaat de kantonrechter dus voorbij.
4.10. Voor wat betreft de eveneens gevorderde wettelijke verhoging ad 50% heeft [werkgeefster] zich tevens beroepen op matiging daarvan tot 10 %. De kantonrechter overweegt dat de niet tijdige voldoening van het gevorderde loon [werkgeefster] kan worden toegerekend. In zoverre kan de wettelijke verhoging worden toegewezen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding te matigen tot 10% zoals voorgesteld door [werkgeefster]. Daarvoor acht de kantonrechter redengevend dat [werkgeefster] er tot aan de onderhavige procedure van uit is gegaan dat zij op goede gronden tot korting is overgegaan, zodat niet gesproken kan worden van betalingsonwil aan haar zijde.
4.11. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht de kantonrechter als voldoende onderbouwd toewijsbaar. Tegen de meegevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat dat kan worden toegewezen.
4.12. [werkgeefster] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
1 veroordeelt [werkgeefster] om aan [werknemer] te betalen € 2.765,28 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10 % en tevens vermeerderd met de wettelijke rente over het geheel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
2. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 535,50;
3. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 90,81 aan dagvaardingskosten, € 142,00 aan vast recht en € 350,00 aan salaris gemachtigde;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.
typ/conc: 202/JSB
coll: