ECLI:NL:RBASS:2011:BU9335

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293445 CV EXPL 10-5486
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en matiging van boete in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Assen op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Faber Pallets B.V. en een werknemer, hierna aangeduid als [werknemer]. De kern van het geschil betreft de overtreding van een concurrentiebeding door [werknemer] na zijn indiensttreding bij PKF Venlo, een concurrent van Faber. Faber vorderde een verklaring voor recht dat [werknemer] het concurrentiebeding heeft overtreden en eiste betaling van een boete van € 45.378,00, alsook het staken van zijn werkzaamheden voor PKF Venlo tot 1 februari 2011. In reconventie vorderde [werknemer] vernietiging van het concurrentiebeding of matiging van de boete.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [werknemer] het concurrentiebeding heeft overtreden door in dienst te treden bij PKF Venlo, dat zich binnen de beschermde straal van 200 km van de gemeente Assen bevindt. De rechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van Faber uitviel, omdat het concurrentiebeding een legitiem belang diende en [werknemer] niet voldoende had aangetoond dat hij onbillijk benadeeld werd door de handhaving ervan. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeengekomen boete te hoog was en heeft deze met circa 2/3 gematigd tot € 15.000,00, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de duur van het dienstverband en de hoogte van het salaris van [werknemer].

De uitspraak benadrukt de geldigheid van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten, mits deze redelijk zijn en de werknemer niet onbillijk benadeeld wordt. De rechter heeft de vorderingen van Faber in conventie toegewezen, met uitzondering van de vordering tot het staken van werkzaamheden, en de vorderingen van [werknemer] in reconventie afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan Faber, waarbij de kantonrechter rekening hield met de samenhang tussen de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK Assen
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 293445 \ CV EXPL 10-5486
vonnis van de kantonrechter van 12 april 2011
in de zaak van
De besloten vennootschap Faber Pallets B.V.,
hierna te noemen: Faber,
gevestigd te Assen,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens,
tegen
[Werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr.drs. A. Elgersma.
Het verloop van de procedure
De partijen hebben de volgende stukken in het geding gebracht c.q. proceshandelingen verricht:
de dagvaarding van 18 juli 2010;
de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van 28 september 2010;
de nadere toelichtingen van partijen.
De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
1. Faber is een onderneming die zich met name bezig houdt met de fabricage van en handel in houten pallets en palletkisten.
2. Faber maakt deel uit van de Faber Halbertsma Groep, een groep met Nederlandse en buitenlandse ondernemingen die zich alle bezig houden met de fabricage van en handel in houten pallets en palletkisten en bijbehorende dienstverlening.
3. [werknemer] is per 1 augustus 1999 in de functie van verkoop adviseur in dienst getreden bij Faber. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.776,94 bruto per maand.
4. In de arbeidsovereenkomst is het navolgende concurrentiebeding opgenomen:
"Het is werknemer op straffe van een dadelijk opvorderbare boete van ƒ 100.000,00, welke uitdrukkelijk ten behoeve van werkgever wordt bedongen, verboden binnen één jaar na beëindiging der dienstbetrekking binnen een kring met de gemeente Assen als middelpunt en met een straal van 200 km in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever en met haar bedrijven te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben."
5. [werknemer] heeft op 27 november 2009 zijn dienstbetrekking per 1 februari 2010 bij Faber opgezegd. Hij is bij overeenkomst van 25 november 2009 per 1 februari 2010 in de functie van hoofd verkoop in dienst getreden bij PKF/Post Venlo BV (verder PKF Venlo) tegen een salaris groot € 4.500,00 bruto per maand.
6. PKF Venlo houdt zich bezig met het fabriceren en verkopen van pallets. Zij maakt onderdeel uit van de PKF Post Groep die zich (net als de Faber Halbertsma Groep) bezig houdt met de fabricage van en handel in houten pallets met bijbehorende dienstverlening. De hoofdvestiging van de PKF Post Groep is gelegen in Finsterwolde. Van die groep worden er door PKV Venlo en door PPC Pallets Noord B.V. te Veendam pallets geproduceerd.
7. PKF Venlo is hemelsbreed gelegen binnen een straal van 200 kilometer van de gemeente Assen. De feitelijke reisafstand over de weg bedraagt circa 241 kilometer.
De vorderingen en de verweren
in conventie
8. Faber vordert te verklaren voor recht dat [werknemer] het concurrentiebeding heeft overtreden, met veroordeling van [werknemer] tot betaling van de overeengekomen boete ad
€ 45.378,00 alsmede het staken en gestaakt houden van zijn werkzaamheden voor PKF Venlo en/of andere concurrerende werkzaamheden tot 1 februari 2011, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van hem in de proceskosten.
8. [werknemer] heeft verweer gevoerd. Daarop zal bij de beoordeling worden ingegaan.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
9. [werknemer] vordert primair vernietiging van het concurrentiebeding, dan wel beperking van het geografische bereik zodanig dat PKF Venlo daar buiten valt, subsidiair matiging van de boete en meer subsidiair -voorwaardelijk, zo begrijpt de kantonrechter, namelijk in geval van toewijzing van de vordering van Faber- toekenning van een vergoeding groot € 3.776,94 per maand tot 1 februari 2011, met veroordeling van Faber in de proceskosten.
10. Faber heeft verweer gevoerd. Daarop zal bij de beoordeling worden ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
11. Gelet op de samenhang en overlap tussen hetgeen in conventie en in (deels voorwaardelijke) reconventie is gevorderd en/of gesteld, zal de kantonrechter de wederzijdse vorderingen en stellingen achtereenvolgens bespreken.
Ontbreken van belang
12. De kantonrechter stelt voorop dat nu de procedure eerst op 15 maart 2011 door partijen is uitgeconcludeerd, er thans geen belang meer bestaat bij de door Faber gevorderde veroordeling tot het staken en gestaakt houden van de werkzaamheden voor PKF Venlo en/of andere concurrerende werkzaamheden tot 1 februari 2011, op straffe van een dwangsom, alsmede de door [werknemer] voorwaardelijk meer subsidiair gevorderde toekenning van een vergoeding groot € 3.776,94 per maand tot 1 februari 2011. Reeds gelet daarop zullen die vorderingen dan ook worden afgewezen.
Overtreding van het concurrentiebeding
13. De eerste vraag die beantwoordt moet worden is of [werknemer] met de indiensttreding bij PKF Venlo het concurrentiebeding heeft overtreden.
[werknemer] betwist dat dit het geval is. Hij stelt dat Faber en PKF Venlo een andere specialisatie en klantenkring -zo begrijpt de kantonrechter- hebben. Faber zou zich hoofdzakelijk bezig houden met de productie en verkoop van specifiek ontwikkelde pallets voor de kartonindustrie en PKF Venlo zou gespecialiseerd zijn in standaardpallets. Ook naar de strekking van het beding kan volgens hem niet gezegd worden dat hij dat heeft overtreden. De bedoeling is bescherming van het afzetgebied en daarvoor is de daadwerkelijke afstand bepalend. PKF Venlo ligt op een reisafstand van 241 km.
Faber heeft een en ander bestreden. De kantonrechter overweegt als volgt.
14. Uit het concurrentiebeding volgt dat het [werknemer] onder meer is verboden om -zakelijk weergegeven- binnen 1 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking met Faber binnen een straal van 200 km van de gemeente Assen werkzaam te zijn voor, dan wel in een bedrijf dat 'in enigerlei vorm' gelijk, gelijksoortig of aanverwant is aan dat van Faber. De kantonrechter is van oordeel dat de bedrijfsuitoefening van PKF Venlo -minst genomen- gelijksoortig en aanverwant is aan dat van Faber, nu door beide bedrijven pallets worden gefabriceerd en verkocht. Vaststaat voorts dat PKF Venlo binnen de vermelde straal van 200 km is gevestigd en dat [werknemer] direct aansluitend aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking als hoofd verkoop in dienst is getreden bij PKF Venlo. Daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [werknemer] in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld.
15. De kantonrechter volgt [werknemer] niet in zijn stelling dat hij niet in strijd met de strekking van dat beding zou hebben gehandeld. De strekking van het beding is immers [werknemer] te weerhouden om Faber concurrentie aan te doen door -onder meer- binnen 1 jaar in dienst te treden bij een binnen een straal van 200 km gevestigd bedrijf met een gelijk(soortig)e, dan wel aanverwante bedrijfsuitoefening als Faber. Daarbij merkt de kantonrechter op dat in het beding expliciet is vermeld dat het gaat om een gevestigd bedrijf binnen een straal van 200 km. Ook al zou daarmee beoogd zijn het 'optimale uitlevergebied' te beschermen, zoals door [werknemer] is gesteld, maar door Faber is betwist, dan nog kan de kantonrechter niet inzien dat [werknemer] niet in strijd met de strekking van dat beding zou hebben gehandeld, nu het weliswaar zo is dat de reisafstand tot PKF Venlo 241 km is, maar haar afzetgebied daarmee nog niet buiten de gestelde te beschermen straal van 200 km is gelegen. Overigens is exact dezelfde formulering, van binnen een straal van 200 km, gehanteerd in het concurrentiebeding dat [werknemer] ook met PKF Venlo is overeengekomen. Binnen de branche waar het hier om gaat is dit kennelijk geen ongebruikelijke gebiedsafbakening.
Belangenafweging
16. Door [werknemer] is tevens als verweer in conventie aangevoerd dat Faber geen rechtens te beschermen belang heeft bij het beroep op het concurrentiebeding, zeker niet in verhouding tot het grote belang dat [werknemer] heeft om bij PKF Venlo in dienst te treden.
Op basis van dezelfde argumenten die hij ter onderbouwing daarvan naar voren heeft gebracht, heeft hij in reconventie vernietiging, dan wel een zodanige, gedeeltelijke vernietiging dat PKF Venlo buiten de straal van het beding valt, van het concurrentiebeding gevorderd. De kantonrechter zal gelet daarop dat verweer en die vordering hierna tegelijk bespreken.
17. De kantonrechter is bevoegd een concurrentiebeding (gedeeltelijk) te vernietigen indien een werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door het beding onbillijk wordt benadeeld. [werknemer] stelt dat dit het geval is. Faber zou geen reëel belang hebben bij handhaving van het beding omdat Faber en PKF Venlo verschillende afzetgebieden hebben en [werknemer] niet over bijzondere, geheime kennis beschikt. Faber wenst feitelijk enkel het bedrijfsdebiet van PKF Post BV te Finsterwolde te beschermen, maar daarvoor geldt het concurrentiebeding niet. Daarnaast heeft [werknemer] groot belang bij indiensttreding bij PKF Venlo omdat hij is gepromoveerd tot hoofd verkoop en een aanzienlijk hoger salaris is gaan genieten. Bij Faber had hij geen doorgroeimogelijkheden. Door het concurrentiebeding is het voor hem zo goed als onmogelijk om binnen de branche waarin hij gespecialiseerd is, de door hem gewenste carrière stap te zetten. Daarnaast onthoudt hij zich van contact met klanten van Faber en heeft hij nimmer de bedoeling gehad om Faber te gaan beconcurreren. Faber leidt ook geen schade door die indiensttreding.
18. Faber heeft voormelde stellingen van [werknemer] weersproken. Het enkele feit dat een werknemer zijn positie kan verbeteren maakt nog niet dat aan een werkgever geen beroep op een concurrentiebeding toekomt. Het concurrentiebeding is ook niet onredelijk want het ziet slechts op concurrerende werkzaamheden in de palletbranche en is beperkt in geografische reikwijdte tot een straal van 200 km en in tijdsduur tot 1 jaar, terwijl [werknemer] 10 jaar in dienst is geweest bij Faber. Faber heeft geïnvesteerd in de opleiding en deskundigheid van [werknemer], die zonder ervaring was. Met het concurrentiebeding is beoogd te voorkomen dat hij alle kennis die hij heeft opgedaan ten dienste kan gaan stellen van een concurrent. De straal van 200 km is niet willekeurig gekozen, maar ziet op het optimale uitlevergebied van een palletfabriek. Het grootste deel van de klanten van Faber ligt binnen die straal. [werknemer] zit in sales en heeft commerciële ervaring waarmee hij ook werkzaam kan zijn in andere branches. [werknemer] is zonder enig overleg of verzoek bij PKF Venlo in dienst getreden en heeft de arbeidsovereenkomst zelf opgezegd. Onjuist is dat [werknemer] geen carrièremogelijkheden bij Faber had. Nadat bleek dat hij niet in aanmerking zou komen voor de functie van commercieel directeur is afgesproken dat hem nieuwe uitdagingen zouden worden geboden en daar is ook gevolg aan gegeven. Daarnaast is PKF Venlo een directe concurrent van haar, want zij houdt zich ook bezig met het fabriceren van pallets. Klanten kunnen ook voor 'standaardpallets' bij Faber terecht. Faber levert pallets in heel Nederland en niet alleen aan kartonbedrijven.
19. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval niet gezegd kan worden dat sprake is van een onbillijke benadeling van [werknemer] die tot (gedeeltelijke) vernietiging van het concurrentiebeding dient te leiden. Daartoe wordt overwogen dat [werknemer] zelf, op eigen initiatief, de overeenkomst met Faber heeft opgezegd om bij PKF Venlo in dienst te treden. Dat heeft hij weliswaar gedaan omdat hij zo een positie verbetering verkreeg. Echter, hij wist, althans kon in ieder geval weten dat hij daardoor in strijd handelde met het concurrentiebeding. Zo is hij wederom werkzaam in de palletbranche en dat is de branche waarop dat beding ziet. Nu hij voorts door zijn tienjarig dienstverband gepokt en gemazeld is in die branche én hij daarnaast -zo is ook niet (deugdelijk gemotiveerd) betwist- als verkoper alles weet over het bedrijf van Faber, de producten, de prijzen, de wijze van prijsstelling, de toeleveranciers, de productiemethoden, de productiecapaciteit, de strategie , de klanten et cetera, is de kantonrechter van oordeel dat Faber een gerechtvaardigde vrees voor benadeling heeft. Dit temeer nu PKF Venlo binnen de straal van 200km ligt en onderdeel is van een groep waarvan twee onderdelen, waaronder de hoofdvestiging, zich in de directe nabijheid van Faber bevinden. Ook al zou [werknemer] geen klanten van Faber benaderen, dan nog is die vrees voor benadeling aanwezig nu zij ook geldt voor het trachten te verwerven van geheel nieuwe klanten. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de stelling dat [werknemer] geen zicht zou hebben gehad op positieverbetering, niet rijmt met de onbetwiste stelling van Faber dat, nadat was aangegeven dat [werknemer] geen commercieel directeur zou worden, met hem afspraken zijn gemaakt over nieuwe uitdagingen. Vaststaat dat hij in dat kader in zijn laatste jaar op een functie met een internationaal karakter is gezet betreffende de marktontwikkeling en marktbenadering van een volledig nieuw product. Dat valt daarmee niet te rijmen. De mededelingen op dit punt in de e-mail van [X] zijn daar evenmin mee te rijmen. Die mededelingen staan tevens haaks op de eigen stelling van [werknemer] (randnummer 19 en 20 bij antwoord) dat Faber bereid was zijn ambities te ondersteunen en de opleidingskosten van de vanaf 2006 door hem gevolgde hbo-opleiding Commerciële economie voor haar rekening heeft genomen, alsmede het feit dat Faber [werknemer] in 2009 een assessment heeft laten doen om te bezien of hij geschikt zou zijn voor een leidinggevende positie. Dat alles wijst er op dat Faber de wens van [werknemer] om door te groeien ter hand heeft genomen. Tenslotte betrekt de kantonrechter bij haar overwegingen dat vaststaat dat er vijf grote spelers in de palletbranche zijn en dat de groep waar Faber deel van uitmaakt en die waar PKF Venlo deel van uitmaakt daar twee van zijn. Gesteld, noch gebleken is dat het concurrentiebeding het ook onmogelijk maakte voor [werknemer] om bij een van de andere drie grote spelers in dienst te treden, dan wel een kleinere speler, waarvan -zo staat vast- er meerdere zijn.
De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
20. Door [werknemer] is voorts aangevoerd dat het beroep van Faber op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gelet op hetgeen hij ook voor het beroep op (gedeeltelijke) vernietiging heeft aangevoerd in samenhang met de stelling dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast zou het beding onredelijk bezwarend zijn. Hij stelt dat het beding omgezet had moeten worden in een relatiebeding. Daarnaast stelt hij dat andere collega's in vergelijkbare situaties niet aan het concurrentiebeding zijn gehouden.
Dat is door Faber betwist.
21. De kantonrechter is -met Faber- van oordeel dat indien de feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd voor een beroep op (gedeeltelijke) vernietiging van het beding geen succes hebben, deze op zich zelf ook niet tot honorering van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kunnen leiden. Immers, de toetsing van dat beroep is strenger (handhaving van het concurrentiebeding zou in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moeten zijn) dan de toets of de werknemer in verhouding tot het belang van de werkgever onbillijk wordt benadeeld.
Het komt er dus op aan of gezegd kan worden dat het beding onredelijk bezwarend is en/of sprake is van ongelijke behandeling. Zoals hiervoor onder randnummer 19 reeds is overwogen is niet voldoende deugdelijk onderbouwd dat het voor [werknemer] niet mogelijk was om tijdens zijn dienstverband bij Faber naar een hoger niveau door te groeien, dan wel dat het voor [werknemer] door het beding vrijwel onmogelijk is om elders een functie te verkrijgen. De kantonrechter volgt [werknemer] evenmin in zijn stelling dat het concurrentiebeding omgezet had moeten worden in een relatiebeding. Een dergelijk beding kent een beperktere strekking en sluit bijvoorbeeld niet uit dat concurrentie zal worden gepleegd bij de poging om nieuwe klanten binnen te halen. Daarbij komt dat niet alleen PKF Venlo, maar ook de groep waartoe PKF Venlo behoort zich binnen de straal van 200 km, het 'uitlevergebied' van Faber, bevindt.
22. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] (ook) zijn stelling dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel niet voldoende deugdelijk heeft onderbouwd. Gesteld, noch gebleken is dat er collega's zijn (geweest) in een vergelijkbare situatie, dus die net als hij, zonder enig vooroverleg, dan wel afstemming met Faber, na 10 jaar zelf hun dienstbetrekking hebben opgezegd om direct aansluitend bij een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van één van de vijf grote spelers in de palletbranche als (hoofd) verkoper in dienst te treden en die door Faber niet aan het concurrentiebeding zijn gehouden. Daarbij merkt de kantonrechter op dat uit de stukken blijkt dat toen Faber op de hoogte raakte van de overstap van [werknemer], hij al een arbeidsovereenkomst met PKF Venlo had. Faber werd voor een voldongen feit gesteld. Uit die stukken blijkt tevens dat [werknemer] meende met die indiensttreding het concurrentiebeding niet te overtreden, dan wel dat Faber zich niet op het concurrentiebeding zou mogen beroepen c.q dat het beding voor vernietiging vatbaar is. Uit niets blijkt dat hij over een aanpassing daarvan wenste te overleggen. De kantonrechter is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat [werknemer] niet voldoende deugdelijk heeft onderbouwd dat de situatie van de voormalig collega's waar [werknemer] naar verwijst zodanig vergelijkbaar is met de zijne dat gesproken kan worden van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt derhalve niet.
Matiging
23. Door [werknemer] is tenslotte verzocht om de overeengekomen boete te matigen tot nihil. Faber heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 april 2007 (LJN AZ6638), aangevoerd dat er geen aanleiding is om tot matiging over te gaan.
24. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding is de overeengekomen boete ad € 45.378,00 met circa 2/3 te matigen, zodat een bedrag groot € 15.000,00 (zijnde ongeveer een half netto jaarsalaris van [werknemer]) zal worden toegewezen. Daartoe wordt overwogen dat het concurrentiebeding onderdeel uitmaakt van een arbeidsovereenkomst en kennelijk -zo volgt uit het feit dat deze ook met andere werknemers is overeengekomen- een standaardbepaling is die door Faber in de overeenkomsten met al haar verkopers wordt opgenomen. Gesteld, noch gebleken is dat daarover concreet met [werknemer] is onderhandeld. Tevens is van belang dat de strekking van het beding is de werknemer ervan te weerhouden Faber concurrentie aan te doen, waarbij is gekozen voor een geografisch werkingsbereik van een straal van 200 km. Vaststaat dat PKF Venlo hemelsbreed maar net binnen die straal valt. Gelet op de feitelijke reisafstand is de afstand groter dan 200 km. Relevant acht de kantonrechter voorts dat [werknemer] tot de overstap is gekomen omdat hij de gelegenheid kreeg een door hem gewenste promotie te verwezenlijken en een aanzienlijke loonsverhoging te verkrijgen. Weliswaar was Faber ook doende te bezien of [werknemer] bij haar zou kunnen doorgroeien. Gesteld, noch gebleken is echter dat door Faber aan [werknemer] een vergelijkbare promotie concreet in het vooruitzicht was gesteld. Evenmin is gesteld of gebleken dat Faber schade heeft geleden door de aldus ontstane overtreding van het concurrentiebeding. Door [werknemer] is tevens onbetwist gesteld dat hij zich heeft onthouden van ieder contact met klanten van Faber. Daarnaast staat vast dat het overeengekomen, gevorderde boetebedrag gelijk is aan circa anderhalf netto jaarsalaris van [werknemer]. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op al voormelde omstandigheden de billijkheid met zich brengt dat matiging is aangewezen. Dat matiging tot nihil aangewezen zou zijn kan de kantonrechter echter niet inzien. Gelet op voormelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat toewijzing van een bedrag groot € 15.000,00 buitensporig en onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij betrekt de kantonrechter tevens dat matiging tot nihil het beding feitelijk illusoir zou maken.
Resumé
25. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de in conventie gevorderde verklaring voor recht, alsmede betaling van een bedrag voor een gedeelte groot € 15.00,00 zal worden toegewezen. Alle overige vorderingen zullen worden afgewezen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat niet valt in te zien dat [werknemer] enig zelfstandig belang heeft bij zijn afzonderlijke vordering tot matiging.
Proceskosten
26. Omdat [werknemer] in conventie deels en in reconventie geheel ongelijk krijgt zal hij, zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten van Faber dienen te vergoeden. Gelet op de samenhang zullen de punten in reconventie worden gehalveerd en zal voor de waarde, gelet op de hoogte van de toegewezen boete, (eveneens) € 300,00 worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. verklaart voor recht dat [werknemer] het in de arbeidovereenkomst van 28 juni 1999 opgenomen concurentiebeding heeft overtreden;
II. veroordeelt [werknemer] om aan Faber te betalen € 15.000,00;
III. veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Faber begroot op € 73,89 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vastrecht en € 750,00 aan salaris gemachtigde;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
V. wijst de vorderingen van [werknemer] af;
VI. veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Faber begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde;
in conventie en in reconventie
VII. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de veroordelingen onder II., III en VI.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.
typ/conc: 131/ak
coll: