zaaknummer / rolnummer: 79305 / HA ZA 10-311
Vonnis in de hoofdzaak van 16 november 2011
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Reiziger te Assen,
[Gedaagden sub 1, 2 en 3],
gevestigd en wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E.J.A.M. van den Akker te Groningen.
Partijen worden hierna Delta Lloyd en [gedaagde]. genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 mei 2011;
- de akte van de zijde van Delta Lloyd van 24 augustus 2011;
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde]. van 21 september 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft Delta Lloyd in haar tussenvonnis van 18 mei 2011 toegelaten door het leveren van tegenbewijs het bewijsvermoeden te ontzenuwen dat de watersport-polis van [X] onder het bereik van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (hierna: de BBR) valt. Thans staat te beoordelen of Delta Lloyd erin is geslaagd dit tegenbewijs te leveren.
2.2. Delta Lloyd heeft schriftelijk bewijs bijgebracht in de vorm van een tweetal verklaringen van personen die Delta Lloyd presenteert als experts op het gebied van de reikwijdte en interpretatie van de BBR. Het betreft[Y], voormalig voorzitter van de werkgroep die de BBR heeft ontworpen en thans voorzitter van de geschillencommissie brandregres,[Z], manager afdeling (brand)regres bij Crawford & Company (Nederland) BV. Verder heeft Delta Lloyd een in mei 2001 gepubliceerd artikel over de werking van de BBR van de hand van mr. [Z] als bewijs bijgebracht, alsmede de polisvoorwaarden van de watersportpolis van [X] en de productwijzer pleziervaartuigen van het Verbond van Verzekeraars.
2.3. Zowel mr. [Y] als mr. [Z] komen in de genoemde schriftelijke verklaringen tot de conclusie dat de watersportpolis van [X] niet onder het bereik van de BBR valt en stellen vast dat voor toepassing van de BBR meer vereist is dan de enkele aanname dat met de watersportpolis het brandrisico is (mee)verzekerd. Delta Lloyd is van mening dat zij door overlegging van deze verklaringen heeft voldaan aan haar opdracht tot het leveren van tegenbewijs. [gedaagde]. betwist dit en verwijst daarbij onder meer naar de overwegingen van de Hoge Raad in haar arrest van 16 mei 2003, NJ 2003, 470.
2.4. In genoemd arrest overweegt de Hoge Raad ten aanzien van de voorganger van de BBR, het Bindend Besluit Regres 1984, dat dit een op het beperken van verhaal door brandverzekeraars gerichte regeling van algemene aard is, die zich uitstrekt naar niet bij het opstellen daarvan betrokken derden. Een dergelijke algemene regeling moet naar het oordeel van de Hoge Raad naar objectieve, gebruikelijke maatstaven worden uitgelegd, waarbij het niet aankomt op de bedoelingen van de bij het opstellen betrokken partijen voor zover deze bedoelingen niet kenbaar zijn uit de tekst of uit voor derden toegankelijke bronnen.
2.5. De rechtbank stelt vast dat de door Delta Lloyd bijgebrachte verklaringen in het licht van deze uitspraak van de Hoge Raad het vermoeden dat de watersportpolis van [X] onder het bereik van de BBR valt niet kunnen ontzenuwen. Voor zover deze verklaringen al zien op de oorspronkelijke bedoelingen van de opstellers van de BBR, is niet gesteld of anderszins gebleken dat deze bedoelingen kenbaar zijn uit (een) voor derden toegankelijke bron(nen). Voor het gepubliceerde artikel van mr. [Z] geldt in dit verband dat dit weliswaar een voor derden toegankelijk bron betreft, maar dat niet is gesteld of anderszins is gebleken dat dit artikel de oorspronkelijke bedoelingen van de opstellers van de BBR weergeeft.
2.6. Aangezien Delta Lloyd er niet in is geslaagd het door de rechtbank in haar tussenvonnis van 18 mei 2011 geformuleerde bewijsvermoeden te ontzenuwen, is vast komen te staan dat de watersportpolis van [X] onder het bereik van de BBR valt. Dit betekent echter niet dat de BBR zonder meer van toepassing is op de vordering van Delta Lloyd. Voor toepasselijkheid van de BBR is immers niet alleen van belang of sprake is van een brandverzekering, maar ook of sprake is van een brandverzekeraar. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
2.7. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 18 mei 2011 onder meer overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat Delta Lloyd als brandverzekeraar in de zin van de BBR in de rechten van [X] is gesubrogeerd. In haar akte van 24 augustus 2011 stelt Delta Lloyd dat de rechtbank aldus ten onrechte suggereert dat Delta Lloyd als brandverzekeraar heeft te gelden. Delta Lloyd verzoekt de rechtbank het tussenvonnis in zoverre te herstellen, omdat door haar wordt betwist dat zij als brandverzekeraar in de zin van de BBR heeft te gelden.
2.8. De rechtbank zal het vonnis niet herstellen en zal er ook in het navolgende van uit gaan dat Delta Lloyd als brandverzekeraar in de zin van de BBR heeft te gelden. Daarvoor is redengevend dat Delta Lloyd de door [gedaagde]. bij conclusie van antwoord van
15 september 2010 reeds ingenomen stelling dat Delta Lloyd een brandverzekeraar is, pas bij akte van 24 augustus 2011 voor het eerst betwist. Daar komt bij dat Delta Lloyd geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen het tussenvonnis van 18 mei 2011. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het in strijd met de regels van een behoorlijke procesorde om de vraag of Delta Lloyd al dan niet als brandverzekeraar heeft te gelden in dit vonnis opnieuw en thans anders te beantwoorden dan zij in haar eerdere tussenvonnis heeft gedaan.
2.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank ervan heeft uit te gaan dat zowel sprake is van een brandverzekering in de zin van de BBR als van een brand-verzekeraar in de zin van de BBR. Dit betekent dat de BBR van toepassing is op de tegen [gedaagde]. ingestelde vordering van Delta Lloyd. In het tussenvonnis van 18 mei 2011 heeft de rechtbank al overwogen dat sprake is van een overeenkomst van bewaarneming tussen [gedaagde]. en [X] ex artikel 7:600 BW en dat de BBR het verhaal van de brandverzekeraar op een bewaarnemer beperkt. De vraag die thans dan ook beantwoord moet worden is of de hoedanigheid van [gedaagde]. als bewaarnemer in de weg staat aan toewijzing van de vordering van Delta Lloyd.
2.10. Op grond van de artikelen 2.4 en 3 van de BBR kan Delta Lloyd zich slechts in een tweetal situaties op een bewaarnemer verhalen. Artikel 2.4 bepaalt, voor zover van belang:
"Het recht van verhaal zal niet uitgeoefend worden tegenover (…) bewaarnemers van de beschadigde zaak."
En artikel 3 bepaalt, voor zover van belang:
"In afwijking van het onder 1. en 2. bepaalde blijft het wettelijk recht van verhaal onbeperkt van toepassing:
a. jegens degene die met opzet de schade heeft veroorzaakt,
b. jegens degene tegen wie terzake van de ontstane schade een gerechtelijke uitspraak wegens misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan,"
2.11. De eerste vraag die daarmee moet worden beantwoord is of [gedaagde]. de schade met opzet heeft veroorzaakt. De rechtbank verwijst op dit punt naar HR 27 februari 2004, JOR 2004, 158. In de zaak die heeft geleid tot dit arrest is het hof te Arnhem na een onderzoek naar de bedoelingen van de opstellers van de voorganger van de BBR tot een uitleg gekomen van het begrip opzet zoals opgenomen in het equivalent van artikel 3a BBR. Het hof achtte opzet in deze zin aanwezig indien de toegebrachte schade is beoogd of als de veroorzaker zich ervan bewust was dat die schade het gevolg van zijn gedragingen zou zijn.
2.12. Delta Lloyd heeft ter comparitie gesteld dat er sprake is van opzet aan de zijde van [gedaagde]. omdat [gedaagde sub 2], nadat er al eens brand was uitgebroken, de zekeringen in de meterkast heeft gemanipuleerd of in ieder geval wist dat de zekeringen waren gemanipuleerd en desondanks niet heeft ingegrepen.
2.13. De rechtbank is van oordeel dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde gedraging van [gedaagde sub 2] en de brand waarbij het schip verloren is gegaan, Delta Lloyd met het bovenstaande onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van opzet in vorenbedoelde zin. Ten eerste kan niet worden aangenomen dat de schade was beoogd: hiervoor is een bepaalde mate van doelgericht handelen vereist, waarover niets is gesteld. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, kan uit het door Delta Lloyd gestelde evenmin volgen dat [gedaagde sub 2] zich ervan bewust was dat de gestelde gedragingen zouden leiden tot de schade die aan het schip van [X] is ontstaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Delta Lloyd geen beroep toekomt op de uitzondering van artikel 3a BBR.
2.14. De rechtbank is verder van oordeel dat Delta Lloyd evenmin een beroep toekomt op de uitzondering van artikel 3b BBR. Daarvoor is redengevend dat, zoals [gedaagde]. terecht stelt, [gedaagde sub 2] in het onherroepelijk geworden arrest van het hof te Leeuwarden in de tegen hem in verband met de brand aangespannen strafzaak niet is veroordeeld wegens een misdrijf terzake van de ontstane schade. Het hof overweegt in voornoemd arrest, dat door Delta Lloyd bij akte van 24 augustus 2011 in het geding is gebracht, immers uitdrukkelijk dat met een onvoldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de bewezen verklaarde gedragingen van [gedaagde sub 2] (het aanbrengen van gemanipuleerde zekeringen) een relevante rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de brand op 9 mei 2008. Het hof spreekt [gedaagde sub 2] dan ook vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die zien op (het ontstaan van) de brand.
2.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Delta Lloyd moet worden afgewezen. Met de toepasselijkheid van de BBR en het feit dat sprake is van een overeen-komst van bewaarneming is immers gegeven dat Delta Lloyd zich slechts op [gedaagde]. kan verhalen indien sprake is van één van de in artikel 3 BBR bedoelde situaties, welke situaties zich blijkens het voorgaande niet voordoen.
2.16. Delta Lloyd zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder eveneens de kosten in het vrijwaringsincident. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde]. begroot op:
- vast recht € 1.175,00
- salaris advocaat € 3.129,00 (3,5 punten x tarief € 894,00)
Totaal € 4.304,00
2.17. Delta Lloyd zal eveneens worden veroordeeld tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente.
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde]. tot op heden begroot op € 4.304,00, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, bijgestaan door mr. E. Hoekstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.?