RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830085-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
[geboortedatum] 1962,
[adres] thans verblijvende in het huis van bewaring te Ter Apel.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft inhoudelijk plaatsgehad op 04 oktober 2011.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 24 maart 2011 in de gemeente Hoogeveen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 24 maart 2011 in de gemeente Hoogeveen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 te
Hoogeveen, althans in het arondissement Assen een of meer wapens van categorie III, te weten een (gas-)revolver, merk Rohm en/of een (gas-)pistool, merk Reck en/of een pistool, merk Feg en/of munitie, categorie III voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen onder 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren;
* toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten
bedrage van € 8.004,90, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met
een vervangende hechtenis van 160 dagen;
* toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ten
bedrage van € 7.500,00, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met een
vervangende hechtenis van 150 dagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 1 primair tenlastegelegde (moord) te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank -evenals de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie- dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen, dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer], na kalm beraad en rustig overleg, van het leven heeft beroofd.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair :
- het aantreffen en de herkenning van het slachtoffer en het aantreffen van patronen door verbalisant [verbalisant 1]1;
- de resultaten van de uit- en inwendige schouwing door het Nederlands Forensisch Instituut op het lichaam van het slachtoffer;
- de aanhouding van verdachte en het aantreffen van het betrokken vuurwapen door verbalisanten [verbalisanten 2 en 3]2;
- de verklaring van getuige [getuige 1]3;
- de verklaring van getuige [getuige 2]4;
- de verklaringen van getuige [getuige 3] 5;
- de verklaring van getuige [getuige 4]6;
- de verklaringen van betrokkene [betrokkene 1]7;
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
Ten aanzien van feit 2:
- het aantreffen van een vuurwapen door verbalisanten [verbalisanten 2 en 3]8;
- het aantreffen van een gasrevolver, een gaspistool en munitie9;
- technisch onderzoek aan een semiautomatisch gaspistool en een gasrevolver10;
- technisch onderzoek aan een semiautomatisch pistool en munitie11;
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2011 in de gemeente Hoogeveen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
hij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 te Hoogeveen, wapens van categorie III, te weten een gasrevolver, merk Rohm en een gaspistool, merk Reck en een pistool, merk Feg en munitie, categorie III voorhanden heeft gehad.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert op:
1 subsidiair: doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 13 september 2011, opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
"Verdachte lijdt niet aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte komt uit het onderzoek naar voren als toerekeningsvatbaar."
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 03 september 2011, opgemaakt door drs. E. R. Stam, klinisch psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
"Bij verdachte is geen sprake van een ziekelijke stoornis of evident gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte kan het hem tenlastegelegde volledig toegerekend worden."
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte en het slachtoffer hadden een zakelijk geschil over de onderhuur van een loods. Verdachte, die wist dat het slachtoffer zich die dag bij de betrokken loods bevond, is naar de loods gegaan. Verdachte wist dat het op een confrontatie kon uitlopen en heeft daarom een doorgeladen vuurwapen meegenomen. Tijdens de ontmoeting tussen beiden ontstond een woordenwisseling. Verdachte liep weg en hoorde voetstappen achter zich. Hij heeft daarop zijn pistool uit de broekzak gepakt en heeft zich omgedraaid. Vervolgens heeft hij op het zich op enige afstand van hem bevindende slachtoffer geschoten. De schotverwonding is het slachtoffer vrijwel direct fataal geworden.
Het handelen van verdachte - het onder medeneming van een doorgeladen vuurwapen een mogelijke confrontatie opzoeken, het zich er nadien niet aan onttrekken door weg te gaan en vervolgens op het slachtoffer te schieten- getuigt van een gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Door deze doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt.
Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Aan de familie van het overleden slachtoffer is onherstelbaar groot verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook treffend is verwoord in de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer.
Verdachte heeft tevens gedurende enige tijd meerdere wapens en munitie voorhanden gehad. Het bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee, hetgeen zich in onderhavige zaak daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 22 september 2011, blijkt dat verdachte al eens is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf ter afdoening in aanmerking komt ter vergelding van de inbreuk op de rechtsorde en het leed dat verdachte de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren uit het oogpunt van vergelding niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden is.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij, vader van wijlen [slachtoffer], vordert de kosten van diens lijkbezorging. Deze schade is rechtstreeks toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De hoogte van de schade is niet weersproken door de verdediging. De rechtbank stelt de schade derhalve vast op dat bedrag. Uit het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank is gebleken dat de benadeelde partij voormelde kosten heeft gedragen, zodat ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag van € 8.004,90, vermeerderd met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij, moeder van wijlen [slachtoffer], heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 7.500,--. De verdediging heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard nu het causaal verband tussen het strafbare feit en de hoogte van de shockschade niet eenvoudig is vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat benadeelde partij door de doodslag op haar zoon ernstig geschokt is en psychische schade heeft opgelopen, maar de rechtbank kan gezien de huidige stand van het recht met betrekking tot shock- en affectieschade geen vergoeding toekennen. Op grond van de terzake overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij tengevolge van het onder 1 bewezenverklaarde sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een deskundige zal hierover nader kunnen rapporteren, hetgeen tijd zal kosten, waarna de mogelijkheid tot tegenonderzoek aanwezig is. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van de som van € 8.004,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2011, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], een bedrag van € 8.004,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2011, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 75 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. M. van der Veen, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 oktober 2011, zijnde mr. Van der Veen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 op pag. 487/488 van het proces-verbaal van politie Drenthe, nr. 20110201998, onderzoek Duinpieper (het PV)
2 op pag. 508/509 van het PV
3 op pag. 707ev van het PV
4 op pag. 653ev van het PV
5 op pag. 664ev en 669 van het PV
6 op pag. 679 van het PV
7 op pag. 162ev en 185ev van het PV
8 op pag. 508/509 van het PV
9 op pag. 523/533 van het PV
10 aanvullend proces-verbaal
11 aanvullend proces-verbaal