RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.606071-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 27 september 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Özmen, advocaat te Emmeloord.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met maart 2009, te Emmen, althans in Nederland en/of Turkije, opzettelijk een minderjarige, te weten [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2000 te Alanya (Turkije) welke minderjarige aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren was, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen voornoemde minderjarige ondergebracht en/of ondergebracht gehouden ergens in Turkije, in elk geval op een plaats onbekend aan mevrouw [voogdes], zijnde degene die het wettig gezag over genoemde minderjarige uitoefende;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen. Hij vordert voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk.
Tevens vordert de officier van justitie dat de benadeelde partij [voogdes] niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de behandeling daarvan naar zijn mening een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat verdachte als vader naar Turks recht eveneens het wettig gezag uitoefende. Omdat er in Turkije noch in Nederland een beslissing omtrent het ouderlijk gezag en over een omgang met de minderjarige [minderjarige] is gewezen kan er naar haar mening geen sprake zijn van onttrekking aan het wettig gezag of bevoegd opzicht.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aangeefster, die het wettig gezag over [minderjarige] heeft, met de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] is belast.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de minderjarige zijn hoofdverblijf sedert januari 2003 bij aangeefster, zijn moeder, in Nederland heeft. Verdachte heeft dienaangaande ter zitting nog verklaard dat zij dat destijds overeen zijn gekomen omdat een kind nu eenmaal bij zijn moeder hoort. Verder blijkt uit de stukken dat [minderjarige] in Emmen op school zit.
Voorts blijkt uit de stukken en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat aangeefster retourtickets heeft geregeld voor een vakantie van verdachte en [minderjarige] in Turkije van 24 december 2007 tot 5 of 7 januari 2008. Verdachte is echter niet teruggekeerd met [minderjarige], zoals dat destijds wel is afgesproken. [minderjarige], eenmaal in Turkije, is aldaar naar school gegaan. Verdachte is eerst in maart 2009 met zijn zoon naar Nederland teruggekeerd.
De rechtank is derhalve van oordeel, nu verdachte de minderjarige zonder toestemming van de moeder gedurende geruime tijd heeft weggehouden van zijn moeder, dat sprake is van onttrekking van de minderjarige aan het wettig gezag en aan het bevoegd opzicht van aangeefster.
Nu de verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd en hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2011;
2. het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Politie Drenthe, District Zuidoost, Basiseenheid Emmen Centrum/Borger-Odoorn, dossiernummer PL032R/09-502176 van 27 november 2009, met bijlagen, onder meer inhoudende:
-het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe, District Zuidoost, Basiseenheid Emmen Centrum/Borger-Odoorn, nummer PL032R/08-101421 d.d. 8 januari 2008, houdende de verklaring van aangeefster [voogdes] (pagina 4 en 5);
-het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe, District Zuidoost, Basiseenheid Emmen Centrum/Borger-Odoorn, nummer PL032R/08-101421 d.d. 8 januari 2008, houdende de verklaring van aangeefster [voogdes] (pagina 8 en 9);
-het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van Politie Drenthe, District Zuidoost, Basiseenheid Emmen Centrum/Borger-Odoorn, nummer PL032R/08-101421 d.d. 27 november 2009, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisant [verbalisant] (pagina 11);
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 januari 2008 tot en met maart 2009 te Emmen en Turkije opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2000 te Alanya (Turkije) welke minderjarige aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren was, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten mevrouw [voogdes], immers heeft verdachte daar toen voornoemde minderjarige ondergebracht en ondergebracht gehouden ergens in Turkije.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag en bevoegd opzicht,
strafbaar gesteld bij artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het betreft een ernstig feit. Verdachte heeft zijn kind ruim een jaar lang onttrokken aan het gezag van zijn moeder door het kind mee te nemen naar Turkije en het daar geruime tijd te houden. Verdachte heeft daarmee de rechten gefrustreerd die de moeder over haar kind heeft en hij heeft met zijn handelen het Nederlandse familierecht ondermijnd.
De Rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de zeer langdurige onttrekking van het kind in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden is. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij verder geen contacten met politie of justitie heeft gehad voor soortgelijke feiten.
Voorts overweegt de rechtbank dat aangenomen kan worden dat verdachte, in zijn beleving, heeft gehandeld in het belang van het kind. Gelet op het voorgaande en op het feit dat de onttrekking reeds lange tijd geleden plaatsvond (pleegperiode januari 2008 tot en met maart 2009) zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een passende strafoplegging die recht doet aan de ernst van de onderhavige zaak.
Benadeelde partijen [voogdes]
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, en 14c, van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij, [voogdes] te [woonplaats] niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en
mr. C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 11 oktober 2011, zijnde mr. C. Brouwer, buiten staat dit vonnis binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.