ECLI:NL:RBASS:2011:BT2716

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.614005-11
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en meerdere inbraken met witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een reeks inbraken en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal, poging tot diefstal en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in wisselende samenstellingen een groot aantal inbraken hebben gepleegd in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 januari 2011, waarbij zij zich richtten op horecagelegenheden en woningen. De inbraken waren vaak gericht op het stelen van contante gelden uit kassa's en gokkasten, evenals andere waardevolle goederen zoals computers en gereedschappen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van deze misdrijven. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen, DNA-bewijs en telecomgegevens. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor enkele feiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen niet ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummers: 19.614005-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende te P.I. Overijssel, HvB Karelskamp, Almelo.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Haarlem.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. V.G. Smink en van hetgeen door of namens de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
Feit 1 (zaaksdossier 01)
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 te Ruinerwold, gemeente De Wolden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de/het pand(en) [adres] heeft weggenomen één of meer geldbedragen en/of boormachines, slijpmachines, schuurmachines, zaagmachines, diverse handgereedschappen, schaafmachines, althans een hoeveelheid gereedschappen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2 (zaaksdossier 02)
hij op of omstreeks 20 oktober 2010, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Doetinchem in de gemeente Doetinchem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning [adres] weg te nemen enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de
toegang tot genoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- naar genoemde woning is gegaan, en/of
- (vervolgens) een tuinhek behorend bij die woning heeft geopend, en/of
- (vervolgens) de tuin van die woning in is gelopen, en/of
- (vervolgens) een sensor van een buitenlamp heeft afgeplakt, en/of
- (vervolgens) een schuifpui van die woning heeft verbroken en/of heeft geopend,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5 (zaaksdossier 03)
hij op of omstreeks 09 juli 2010 te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres] heeft weggenomen een computer en/of een geldbedrag (€ 1.000,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 6 (zaaksdossier 36)
hij op of omstreeks 15 augustus 2010 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres] heeft weggenomen een 3 computers, 36 telefoons, 10 fotocamera's, kantoorbenodigdheden en/of één of meer geldbedragen (totaal € 2.080,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of één of meer anderen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 11 (zaaksdossier 21)
hij op of omstreeks 31 mei 2010 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres] heeft weggenomen één of meer geldbedragen (totaal € 1.700,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 12 (zaaksdossier 27)
hij op of omstreeks 09 augustus 2010 te Midwoud, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [adres] heeft weggenomen één of meer geldbedragen (totaal € 2.850,-), rookwaren en/of een fototoestel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] en/of één of meer anderen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 13 (zaaksdossier 44)
hij in of omstreeks de periode 01 april 2010 tot en met 25 maart 2011 in de gemeente(n) Midden-Drenthe, De Wolden, Amsterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen te weten (naast verdachte) de personen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of één of meerdere andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- diefstal in vereniging, door middel van braak, verbreking en/of inklimming (als in
art 311 sub 3, 4 en 5, art 310 SR), en/of
- witwassen van geld en goederen (buit) (als in art 420bis lid 1, sub a en b, SR);
Feit 14 (zaaksdossier 45)
hij in of omstreeks de periode 01 juli 2010 tot en met 25 maart 2011 in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland, op verschillende tijdstippen, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer
geldbedragen, te weten
- € 779,59 op 11 oktober 2010 (ZD 01), en/of
- € 2.226,75 op 09 juli 2010 (ZD 03)
- € 898,35 op 10 september 2010 (ZD 10), en/of
- € 1.508,08 op 12 juli 2010 (ZD 12), en/of
- € 267,90 op 04 augustus 2010 (ZD 15), en/of
- € 903,60 op 06 augustus 2010 (ZD 16), en/of
- € 490,= op 16 augustus 2010 (ZD 17), en/of
- € 1.184,50 op 21 augustus 2010 (ZD 18), en/of
- € 693,43 op 24 augustus 2010 (ZD 19), en/of
- € 396,17 op 27 augustus 2010 (ZD 22), en/of
- € 1.183,80 op 09 augustus 2010 (ZD 27), en/of
- € 744,40 op 17 september 2010 (ZD 35), en/of
- € 1.192,83 op 14 september 2010 (ZD 38), en/of
- € 1.016,10 op 30 juli 2010 (ZD 42),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet (door telkens genoemde bedragen, veelal bestaande uit munten, te storten op een bankrekening ten name van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] en/of vervolgens geld op te nemen van die bankrekeningen), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
2. Bewijsmotivering1
2.1. Inleiding
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben deel uitgemaakt van een grotere groep personen, van hoofdzakelijk Roemeense afkomst, die in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 januari 2011 verbleef in de woning aan de [adres] te Amsterdam. De verdachten worden ervan verdacht in wisselende samenstellingen een groot aantal inbraken en pogingen daartoe te hebben gepleegd in bedrijven - met name horecagelegenheden - en woningen in de periode april 2010 tot en met december 2010. De inbraken waren kennelijk gericht op de diefstal van contante gelden uit gokkasten, kassa's en fooienpotten alsmede computers, gereedschappen, telefoons en andere goederen. Tevens worden verdachte en zijn medeverdachten verdacht van deelname aan een criminele organisatie en van witwassen.
2.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte alle hem tenlastegelegde feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
2.3. Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2011 bekend het hem onder 12 tenlastegelegde feit te hebben gepleegd. De raadsman heeft verweer gevoerd met betrekking tot de afname van DNA materiaal bij verdachte. Dit verweer zal onder 2.5 worden besproken. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de overige hierna te noemen tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. Waar nodig zullen de standpunten van de verdediging meer uitgebreid worden weergegeven en besproken.
2.4. Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijs
2.4.1. Algemene overweging met betrekking tot telefoongegevens
De rechtbank overweegt dat het feit dat een bepaalde zendmast wordt aangestraald wel iets zegt over de positie van die telefoon op dat moment, maar niet over de vraag wie op dat moment die telefoon gebruikt. Uit de verklaringen van verdachten is echter gebleken dat elk van de telefoons daadwerkelijk werd gebruikt door degene op wiens of wier naam de betreffende telefoon stond. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de betreffende telefoons in gebruik waren bij een ander dan verdachte c.q. een van zijn medeverdachten. Die omstandigheid kan, in combinatie met de door technische middelen aangeduide positie van de telefoon, het bewijs opleveren dat het verdachte was die de betreffende telefoon op dat moment hanteerde. Voor zover de mogelijke betrokkenheid van verdachte ter zake een feit slechts blijkt uit de telefoongegevens en hiernaast geen ander wettig bewijs voorhanden is, zal de rechtbank verdachte van dat betreffende feit vrijspreken.
2.4.2. Algemene overwegingen met betrekking tot geplaatste peilbakens
Er zijn peilbakens geplaatst op de Mercedes C220 met kenteken [kenteken] (hierna "de Mercedes") en de BMW met kenteken [kenteken] (hierna "de BMW"). Deze auto's waren in gebruik bij verdachte en zijn medeverdachten. Uit de peilbakengegevens blijkt dat met deze auto's regelmatig grote afstanden zijn afgelegd, waarbij de betreffende auto vertrok vanaf (de omgeving van) het verblijfadres van verdachte en zijn medeverdachten te Amsterdam en ook, dat de betreffende auto op de in de tenlastelegging genoemde data en plaatsen in de directe omgeving is geweest van de verschillende plaatsen delict, op tijdstippen die veelal overeenkomen met tijdstippen waarop de inbraken en pogingen daartoe hebben plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat uit het gegeven dat de van een peilbaken voorziene auto in de buurt van een plaats delict is geweest, op zichzelf niet kan worden afgeleid dat de verdachte zelf bij dat feit betrokken is geweest. Wel kan dit gegeven in combinatie met een ander bewijsmiddel waaruit voortvloeit dat verdachte op dat tijdstip op een plaats delict is geweest, leiden tot de gevolgtrekking dat verdachte bij dat betreffende feit betrokken is geweest. Voor zover de mogelijke betrokkenheid van verdachte slechts blijkt uit de peilbakengegevens, zal de rechtbank verdachte van dat betreffende feit vrijspreken.
2.4.3. Algemene overwegingen met betrekking tot schakelbewijs
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in een aantal zaken naast een aangifte alleen DNA-bewijs dan wel dactyloscopisch bewijs voorhanden is. De officier van justitie heeft gesteld dat dit in die zaken voldoende is, nu verdachte heeft laten zien dat hij in de periode waarin de delicten zijn gepleegd bereid en in staat was om inbraken in woningen en bedrijven te plegen. De officier van justitie stelt vast dat er derhalve sprake is van zeer sterk technisch bewijs in combinatie met een hoge a priori kans dat verdachte bij de betreffende feiten betrokken is en dat derhalve die feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het standpunt van de officier van justitie het volgende. Vooropgesteld moet worden dat, indien uit het geheel van bewijsmateriaal ter zake van een reeks delicten een herkenbaar en gelijksoortig (gedrags-)patroon kan worden vastgesteld, de rechter gebruik mag maken van zogenaamd schakelbewijs. Bewijsmiddelen die op zichzelf beschouwd redengevend zijn voor het bewijs van uitsluitend een strafbaar feit kunnen bij deze stand van zaken ook de bewezenverklaring van andere strafbare feiten, en met name de betrokkenheid van iemand daarbij, ondersteunen.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Met betrekking tot de serie inbraken is sprake van een grote groep verdachten, welke groep meer personen omvat dan verdachte en zijn medeverdachten. Deze groep is, voor zover dit bewezen kan worden, weliswaar steeds op min of meer dezelfde manier te werk gegaan, maar heeft ook steeds in wisselende samenstellingen geopereerd. Derhalve is in een aantal gevallen de mogelijkheid van een alternatief scenario te groot. Gelet hierop zal de rechtbank voor het bewijs geen gebruik maken van zogenaamd schakelbewijs, indien de betrokkenheid van verdachte bij een feit niet uit een ander bewijsmiddel blijkt.
2.4.4. Medeplegen
De rechtbank constateert dat de feiten tenlastegelegd zijn als medeplegen. Om vast te stellen of sprake is van medeplegen is het noodzakelijk dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer van zijn medeverdachten. De rechtbank gaat er bij de behandeling van de feiten vanuit dat steeds - in wisselende samenstellingen - werd geopereerd door leden van de al eerder genoemde groep die verbleef op het adres aan de [adres] te Amsterdam. De rechtbank zal er, indien zij de betrokkenheid van verdachte bij de volgende feiten bewezen acht, steeds vanuit gaan dat in die gevallen sprake is van een zo nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
2.5. Verweer met betrekking tot afname DNA materiaal
2.5.1. Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De raadsman heeft primair bepleit dat de DNA afname bij verdachte op een onrechtmatige manier heeft plaatsgevonden en dat de hieruit voortvloeiende onderzoeksresultaten dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit strafvermindering toe te passen. Tenslotte heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan de betreffende verbalisant te doen horen bij de Rechter-Commissaris. De raadsman heeft zijn verweer als volgt onderbouwd.
In deze strafzaak is van verdachte DNA materiaal afgenomen. In het proces-verbaal van bevindingen van hulpofficier van justitie [verbalisant] staat gerelateerd dat deze zich ervan overtuigd heeft dat verdachte de Nederlandse taal machtig is en kan lezen. De raadsman heeft betoogd dat dit strijdig is met de werkelijkheid. De verdachte had gewezen moeten worden op zijn recht om zich te laten bijstaan door een tolk.
Ingevolge artikel twee, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken dient de officier van justitie de verdachte te wijzen op de mogelijkheid zich bij het nemen van de beslissing te laten bijstaan door een raadsman. Verdachte is niet op dit recht gewezen.
2.5.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een vormfout met betrekking tot de afname van DNA materiaal. Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt voldoende dat de verbalisant met verdachte heeft gesproken en zich ervan heeft vergewist dat verdachte de Nederlandse taal spreekt en begrijpt.
2.5.3. Oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van bevindingen, dat is opgemaakt op 24 februari 2011 om 11.30 uur, blijkt dat verdachte schriftelijk toestemming heeft gegeven voor de afname van celmateriaal ter bepaling van een DNA profiel. Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt dat de verbalisant, hulofficier van justitie [verbalisant], heeft zich ervan overtuigd dat verdachte de Nederlandse taal machtig is en kan lezen.2 Op de ochtend van 24 februari 2011 werd verdachte tussen 9.20 uur en 11.45 uur verhoord. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat verdachte gedurende dit verhoor werd bijgestaan door een tolk in de Roemeens taal. Tijdens dit verhoor wordt verdachte gevraagd of er in Nederland al een keer eerder DNA en/of vingerafdrukken van hem zijn afgenomen.
Verdachte antwoordt:
"Ja, er zijn vaker vingerafdrukken van me genomen. Ook is er DNA van mij afgenomen. Dit is in Amsterdam gebeurd. Dat is ongeveer een jaar a anderhalf jaar geleden geweest."
Vervolgens wordt gevraagd:
"Als een inspecteur van politie jou zou vragen om mee te werken aan een DNA-test, het afnemen van vingerafdrukken en foto's maken. Wat vind je daar van?"
Verdachte antwoordt:
"Dan zou ik toestemming geven."3
De rechtbank constateert dat verdachte tijdens dit verhoor is bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal en dat de afname van DNA materiaal heeft plaatsgevonden ten tijde van dit verhoor. De rechtbank ziet daarom en gelet op hetgeen hiervoor is geciteerd, geen aanleiding om te vermoeden dat verdachte niet heeft begrepen waar het om ging. De rechtbank concludeert dat met betrekking tot het recht op bijstand door een tolk geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank constateert dat de verdachte wel degelijk door een tolk is bijgestaan en dat derhalve de voorwaarde voor een verzoek van de raadsman om de verbalisant te horen komt te vervallen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken dat verdachte gewezen is op zijn recht op bijstand door een advocaat bij het nemen van de beslissing tot toestemming voor het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door dit vormverzuim niet zodanig in zijn verdediging is geschaad, dat dit zou moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs, dan wel dat dit vormverzuim zou moeten leiden tot strafvermindering.
2.6. Vrijspraak van de feiten 1 en 6
De verdachte dient van het hem onder 1 en onder 6 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat waaruit zou kunnen blijken dat verdachte op enigerlei wijze bij deze feiten betrokken is geweest, maar dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig bewijs hebben geleverd om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen. De rechtbank verwijst ter motivering naar hetgeen zij hiervoor onder 2.4.1., 2.4.2. en 2.4.3. heeft overwogen. De rechtbank overweegt dat met betrekking tot deze feiten de mogelijkheid van een alternatief scenario waarin sprake is van een of meer andere daders, niet is uit te sluiten.
2.7. Ten aanzien van feit 2 (poging woninginbraak d.d. 20 oktober 2010 te Doetinchem)
2.7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit 2 heeft gepleegd. De officier van justitie heeft dit als volgt onderbouwd. Er is aangifte van dit feit gedaan door [slachtoffer 4]. Gebleken is dat de Mercedes op de plaats en het tijdstip van de poging inbraak in de directe omgeving van de plaats delict is geweest. Op de tape waarmee de sensor van de lamp is afgeplakt, is genetisch materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] is later die avond aangehouden en heeft verklaard dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 2] was. De telefoons van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben die nacht een zendmast aangestraald in de nabije omgeving (500 meter) van de plaats delict. Verdachte herkent zichzelf van camerabeelden van het tankstation [naam] te Arnhem.
2.7.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit en dat verdachte daarom van dit feit dient te worden vrijgesproken. Hij heeft dit onderbouwd door te stellen dat het feit dat verdachte in Doetinchem is geweest onvoldoende steunbewijs is voor een bewezenverklaring.
2.7.3. Oordeel van de rechtbank
Op 20 oktober 2010 deed [slachtoffer 4] aangifte van een poging diefstal uit zijn woning te Doetinchem. Aangever hoorde de ijzeren poort aan de voorzijde van zijn woning en hoorde vervolgens een soort plof. Gebleken is dat de schuifpui van zijn woning is beschadigd en dat de sensor van de buitenverlichting is afgeplakt.4 DNA op het stuk tape waarmee de sensor is afgeplakt blijkt overeen te komen met het DNA van [medeverdachte 3].5 Verdachte heeft erkend dat hij die nacht met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Doetinchem is geweest. Hij heeft verklaard dat hij niet met een bepaald doel in Doetinchem was en dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt als er iets is gebeurd.6 Uit de telecomgegevens blijkt dat verdachte en diens medeverdachten in de directe omgeving van de plaats delict zijn geweest op het tijdstip van de poging inbraak.7
Gelet op de aangifte in samenhang met de aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachten op de plaats delict ten tijde van de poging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het hem onder 2 tenlastegelegde feit heeft medegepleegd.
2.8. Ten aanzien van feit 5 (woninginbraak d.d. 9 juli 2010 te Giethoorn)
2.8.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 5 tenlastegelegde heeft gepleegd. De officier van justitie heeft dit als volgt onderbouwd. Er is aangifte van dit feit gedaan door [slachtoffer 5]. Er is bij deze inbraak een laptop meegenomen. Ook heeft men geprobeerd een kluis open te breken. Gebleken is dat de BMW in de nacht van de inbraak op de plaats delict is geweest. Er is bij het kantelraam waar de inbrekers door naar binnen zijn gegaan een peuk aangetroffen met daarop DNA materiaal van verdachte. [medeverdachte 3] staat op camerabeelden van de bewakingscamera's die aan het pand van aangever hangen. De telefoon van verdachte was aanwezig en werd gebruikt op de plaats delict in de nacht van de inbraak.
2.8.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de DNA afname en de hieruit voortgevloeide DNA matches moeten worden uitgesloten van het bewijs (zie ook 2.5.1.). Voorts heeft hij ter zake dit feit gesteld dat uitsluiting van voornoemd bewijs met zich brengt dat er onvoldoende bewijs resteert om tot een bewezenverklaring te komen.
2.8.3. Oordeel van de rechtbank
Op 9 juli 2010 heeft aangever [slachtoffer 5] aangifte gedaan van een inbraak in [naam] te Giethoorn. Bij deze inbraak zijn een laptop en een geldbedrag uit een kassalade weggenomen. De daders zijn binnengekomen door een kantelraam aan de rechterzijde van de woning open te breken.8 Onder het inklimraam is een peuk aangetroffen met daarop DNA materiaal dat overeenkomt met het DNA van verdachte.9 Zoals onder 2.5.3. overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Gezien voorgaande overwegingen, ondersteund door de zendmastgegevens waaruit blijkt dat verdachte in de omgeving van de plaats delict is geweest,10 is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2.9. Ten aanzien van feit 11 (bedrijfsinbraak d.d. 31 mei 2010, te Bovensmilde)
2.9.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 11 tenlastegelegde heeft gepleegd. De officier van justitie heeft dit als volgt onderbouwd. Er is aangifte van dit feit gedaan door eigenaar [slachtoffer 7] van café [naam]. Er is voor ongeveer € 1.000,- weggenomen uit de kassalade en uit de gokkasten. Er is ingebroken door inklimming door opengebroken keukenramen. In het café is een peuk gevonden waarop DNA is materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van verdachte. De telefoon van verdachte is in de buurt van de plaats delict geweest ten tijde van het delict.
2.9.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de DNA afname en de hieruit voortgevloeide DNA matches moeten worden uitgesloten van het bewijs (zie ook 2.5.1.). Voorts heeft hij ter zake dit feit gesteld dat uitsluiting van dit bewijs met zich brengt dat er onvoldoende bewijs resteert om tot een bewezenverklaring te komen.
2.9.3. Oordeel van de rechtbank
Op 31 mei 2010 heeft [slachtoffer 7] aangifte gedaan van inbraak in café [naam] te Bovensmilde. Hierbij is een keukenraam losgebroken aan de achterzijde van het pand. Via de keuken kon men in het cafégedeelte komen. De twee gokkasten in het cafégedeelte zijn opengebroken. Uit de gokkasten zijn twee sleden verwijderd met daarin een bedrag van ongeveer € 1.700,-.11 In het café is een peuk aangetroffen met daarop DNA materiaal dat overeenkomt met het DNA van verdachte.12 Zoals onder 2.5.3. overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Gezien voorgaande overwegingen ondersteund door de zendmastgegevens waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van de inbraak in de buurt van de plaats delict is geweest,13 is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 11 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2.10. Ten aanzien van feit 12 (bedrijfsinbraak d.d. 9 augustus 2010, te Midwoud)
Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2011.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8], proces-verbaalnummer PL10DK 2010092111-1, d.d. 9 augustus 2010, p. 8660 e.v.
2.11. Ten aanzien van feit 13 (criminele organisatie)
2.11.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd. Er is sprake van een duurzaam en gestructureerd verband, want:
- de verdachten hebben een langere periode met elkaar aan de [adres] te Amsterdam gewoond;
- zij betaalden gemeenschappelijk de huur van de woning en de kosten van het levensonderhoud;
- zij verwierven inkomsten uitsluitend uit de opbrengst van inbraken;
- zij verdeelden de buit van de meest recente inbraak onder de deelnemende inbrekers;
- zij verkenden de plaats waar men wilde gaan inbreken vooraf;
- zij reden vaak met meerdere voertuigen naar de plaats delict;
- vlak voor, tijdens of vlak na de inbraak hielden zij onderling contact via GSM;
- zij maakten gebruik van tips van andere groepen inbrekers;
- zij gingen bijna elke avond op pad, bij uitzondering bleven zij thuis;
- zij wisten van elkaar dat men op inbrekerspad ging, namelijk met elkaar dan wel met anderen uit het huis aan de [adres].
De officier van justitie acht binnen de criminele organisatie de volgende rollen te onderscheiden:
- auto's aanschaffen en betalen door verdachte;
- auto's op naam zetten door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1];
- verzorging en huishoudelijke taken door [medeverdachte 1];
- voorverkenningen en inbraken door verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3];
- chauffeuren naar de plaats delict en ophalen van gestolen goederen door [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en anderen;
- omwisselen van gelden door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1];
- moneytransfer naar Roemenië door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] was er een zekere hiërarchie in de groep.
De gemeenschappelijke doelstelling was om door middel van bedrijfs- en woninginbraken aan geld en goederen te komen.
2.11.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat geen sprake is geweest van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft hij bepleit dat er mogelijk sprake is van het medeplegen van diefstal met braak, meermalen gepleegd, maar niet van deelname aan een criminele organisatie.
2.11.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Om te kunnen spreken van een criminele organisatie moet er sprake zijn van het plegen van misdrijven in een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De organisatie moet het oogmerk hebben om misdrijven te plegen waarbij er sprake moet zijn van een bepaalde organisatiegraad en een samenwerkingsverband waar de betrokkenen aan deelnemen of dat zij ondersteunen. Een dergelijk samenwerkingsverband kan ook min of meer toevalligerwijs in de loop van de tijd ontstaan.
Op grond van de aanzienlijke hoeveelheid inbraken en pogingen daartoe, die ten aanzien van verdachte en zijn medeverdachten bewezen kunnen worden verklaard, kan worden vastgesteld dat er gedurende enige tijd - in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 december 2010 - een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur heeft bestaan tussen verdachte en zijn medeverdachten. Deze organisatie had het oogmerk om inbraken te plegen in met name horecagelegenheden, winkels en woningen, waarbij de diefstallen kennelijk gericht waren op het wegnemen van contante gelden uit gokkasten, kassa's en fooienpotten. Ook werden computers, telefoons en andere goederen weggenomen. De organisatie had tevens het oogmerk om de buit te witwassen, zoals ook blijkt uit het hierna onder 2.12. te bespreken feit.
De woning aan de [adres] werd vanaf 1 april 2010 gehuurd op naam van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].14 Deze woning werd kennelijk ook als uitvalsbasis gebruikt, zoals onder andere blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1], die verklaard heeft dat de jongens de meeste avonden weggingen om in te breken. Het waren uitzonderingen dat ze thuis bleven. Het verschilde per week. De ene week gingen ze dagelijks en de andere week minder vaak omdat ze geen zin hadden.15 Die verklaring wordt bevestigd door de getuige [getuige 2] die verklaard heeft dat de jongens van de [adres] elke nacht van huis gingen.16 Ook werd er gebruik gemaakt van verschillende auto's die in verband kunnen worden gebracht met de diverse delicten.
Niet duidelijk is of er sprake is geweest van een zekere hiërarchie. [medeverdachte 1] heeft hierover in eerste instantie verklaard dat niet iemand specifiek de leiding had, maar dat iedereen binnen de groep wel met ideeën kwam.17 Later heeft zij verklaard dat [medeverdachte 3] bovenaan stond en dat zijzelf, [medeverdachte 2] en verdachte daaronder kwamen.18 De verdachten gingen samen op voorverkenning en pleegden vervolgens de inbraken en pogingen daartoe, zij het in wisselende samenstellingen.19 Gelet op de telecomgegevens in het dossier onderhielden de verdachten voorafgaand en tijdens de delicten telefonisch contact met elkaar.20 De verdachten leefden met elkaar in de woning aan de [adres] te Amsterdam van onder meer de opbrengsten uit de delicten. [medeverdachte 1] stortte geregeld geld dat afkomstig was van de inbraken, op een bankrekening. Vervolgens werden deze gelden opgenomen of met moneytransfer naar Roemenië verzonden.21
Nu ten aanzien van verdachte, zoals hierna vermeld, meerdere inbraken en pogingen daartoe bewezen kunnen worden verklaard die hij heeft gepleegd ten behoeve van de organisatie, is daarmee al zijn deelname aan de organisatie aangetoond.
Overigens overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde medeverdachte [medeverdachte 1] geen bewezenverklaring kan worden uitgesproken, nu haar zaak nog bij de rechtbank aanhangig is.
2.12. Ten aanzien van feit 14 (witwassen)
2.12.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. De officier van justitie heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
Uit de verklaringen van verdachten is gebleken dat zij geen legaal werk en/of inkomen hadden tijdens het verblijf in Nederland, noch dat zij over enig vermogen beschikten dat te gelde gemaakt kon worden. Voorts is gebleken dat de verdachten regelmatig via Western Union grote bedragen naar Roemenië overmaakten; dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] regelmatig kleingeld dat afkomstig was van inbraken omwisselden voor biljetten; dat er regelmatig contant geld op de gemeenschappelijke eettafel lag, dat van de inbraken afkomstig was; dat van het geld van de inbraken de huur van de woning en de gemeenschappelijke boodschappen werden betaald en dat van dat geld ook kleding werd gekocht; dat diverse auto's zijn aangeschaft, gebruikt en onderhouden van het geld dat afkomstig was van de inbraken.
2.12.2. Standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bewijsmiddelen ontbreken om vast te stellen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedragen voorhanden heeft gehad. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat het storten op een bankrekening nog geen handeling is die erop gericht is om de criminele opbrengsten veilig te stellen. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit nu verdachte de bedragen niet voorhanden heeft gehad dan wel heeft omgezet.
2.12.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat de geldbedragen zoals omschreven in de tenlastelegging in de periode 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 gestort zijn op rekeningen op naam van verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt dat deze stortingen telkens gedaan zijn op de dag na een gepleegde inbraak en dat de bedragen die gestort zijn telkens (nagenoeg) overeenkomen met de bij die inbraken weggenomen bedragen.22 De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] hierover heeft verklaard dat zij telkens de (munt)gelden die bij een inbraak waren buitgemaakt op een bankrekening stortte om vervolgens dit geld weer op te nemen.23
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt bevestigd door de getuigen [getuige 3] en [getuige 4], beiden werkzaam bij het ING bankfiliaal te Amsterdam waar de stortingen en opnames plaatsvonden. Deze getuigen herkennen [medeverdachte 1] als de vrouw die geregeld stortingen van muntgeld heeft gedaan.24,25
[medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat zij het geld nadat ze dat had gepind op tafel legde en dat de jongens het geld dan verdeelden. Ook betaalde men van dit geld de boodschappen.26 Alle bewoners van de woning aan de [adres] profiteerden op deze manier van de opbrengsten van de inbraken. Overigens is niet gebleken van andere (legale) inkomsten van verdachte. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten door zo te handelen als hiervoor is beschreven, de herkomst van het geld dat bij inbraken is buitgemaakt, hebben verhuld en dat zij dat geld hebben overgedragen en omgezet.
2.13. Resumé
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de hem onder 2, 5, 11, 12, 13 en 14 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2 (zaaksdossier 02)
hij op 20 oktober 2010, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Doetinchem in de gemeente Doetinchem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning [adres] weg te nemen enig goed en/of geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 4], en zich daarbij de toegang tot genoemde woning te verschaffen en die/dat weg te nemen goederen/geld onder hun bereik te brengen door middel van braak,
met een of meer van zijn medeverdachten,
- naar genoemde woning is gegaan, en
- vervolgens een tuinhek behorend bij die woning heeft geopend, en
- vervolgens de tuin van die woning in is gelopen, en
- vervolgens een sensor van een buitenlamp heeft afgeplakt, en
- vervolgens een schuifpui van die woning heeft verbroken en heeft geopend,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5 (zaaksdossier 03)
hij op 09 juli 2010 te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het pand [adres] heeft weggenomen een computer en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 11 (zaaksdossier 21)
hij op 31 mei 2010 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in het pand [adres] heeft weggenomen geldbedragen (totaal € 1.700,-), toebehorende aan [slachtoffer 7], waarbij verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 12 (zaaksdossier 27)
hij op 09 augustus 2010 te Midwoud, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het pand [adres] heeft weggenomen geldbedragen (totaal € 2.850,-), rookwaren en een fototoestel, toebehorende aan [slachtoffer 8], waarbij verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 13 (zaaksdossier 44)
hij in de periode 01 april 2010 tot en met 31 december 2010 in de gemeenten Midden-Drenthe, De Wolden, Amsterdam en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen te weten naast verdachte de personen [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- diefstal in vereniging, door middel van braak, verbreking en inklimming (als in
art 311 sub 3, 4 en 5, art 310 SR), en
- witwassen van geld en goederen (buit) (als in art 420bis lid 1, sub a en b, SR);
Feit 14 (zaaksdossier 45)
hij in de periode 01 juli 2010 tot en met 1 november 2010 in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland, op verschillende tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, één of meergeldbedragen, te weten
- € 779,59 op 11 oktober 2010 (ZD 01), en
- € 2.226,75 op 09 juli 2010 (ZD 03), en
- € 898,35 op 10 september 2010 (ZD 10), en
- € 1.508,08 op 12 juli 2010 (ZD 12), en
- € 267,90 op 04 augustus 2010 (ZD 15), en
- € 903,60 op 06 augustus 2010 (ZD 16), en
- € 490,= op 16 augustus 2010 (ZD 17), en
- € 1.184,50 op 21 augustus 2010 (ZD 18), en
- € 693,43 op 24 augustus 2010 (ZD 19), en
- € 396,17 op 27 augustus 2010 (ZD 22), en
- € 1.183,80 op 09 augustus 2010 (ZD 27), en
- € 744,40 op 17 september 2010 (ZD 35), en
- € 1.192,83 op 14 september 2010 (ZD 38), en
- € 1.016,10 op 30 juli 2010 (ZD 42),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet (door telkens genoemde bedragen, veelal bestaande uit munten, te storten op een bankrekening ten name van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] en vervolgens geld op te nemen van die bankrekeningen), terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachten wisten dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
4. Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Ter zake feit 2
Poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen, die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevinden, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben willen verschaffen door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 311 lid 1 onder 3, 4 en 5 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zake feit 5, 11 en 12
Diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door twee of meer verenigde personen die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevinden, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 311 lid 1 onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zake feit 13
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zake feit 14
Witwassen,
strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
5. Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
6. Strafmotivering
6.1. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 24 maanden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht van de op te leggen gevangenisstraf.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een straf bepleit die lager is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, nu - volgens de verdediging - alleen het tenlastegelegde feit 12 bewezenverklaard kan worden.
6.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 augustus 2011, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland eerder ter zake misdrijven van is veroordeeld.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een groot aantal inbraken en pogingen hiertoe, gepleegd in een langere periode en verspreid over een groot gedeelte van Nederland. Ook hebben zij zich schuldig gemaakt aan witwassen en hebben zij deelgenomen aan een criminele organisatie. Verdachte is bij een deel van de inbraken betrokken geweest. Bij de inbraken is een aanzienlijke hoeveelheid geldbedragen en goederen weggenomen. Bovendien hebben de verdachten grote vernielingen aangericht bij de panden waar zij hebben ingebroken. De betrokkenen zullen de nodige kosten hebben moeten maken om de ontstane braakschade te repareren. Doordat de inbraken door de organisatie midden in de nacht in horecagelegenheden, winkels en woningen hebben plaatsgevonden, hebben de bewezenverklaarde feiten ook psychische en emotionele gevolgen gehad voor de benadeelden. Dit blijkt ook duidelijk uit de verschillende verklaringen van aangevers en benadeelde partijen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun handelen, naast materiële schade en overlast, ook grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent dit de verdachten zwaar aan.
De rechtbank is op grond van de ernst van de onderhavige zaak, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is voor deze verdachte.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal voorts uitgaan van de oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank weegt verzwarend mee de schade en vernielingen die bij het plegen van de feiten zijn aangericht. Voor zover de op te leggen gevangenisstraf betrekking heeft op het witwassen en de deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
7. De benadeelde partijen
7.1. Gevoegde benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd:
1. [b.p. 1], voor een bedrag van € 2.810,- (ZD 15);
2. [b.p. 2], voor een bedrag van € 472,25 (ZD 4A);
3. [b.p. 3], voor een bedrag van € 3.924,40 (ZD 43);
4. [b.p. 4], voor een bedrag van € 5.120,- (ZD 26);
5. [b.p. 5], voor een bedrag van € 2.484,07 (ZD 03);
6. [b.p. 6], voor een bedrag van € 3.990,- (ZD 27);
7. [b.p. 7], voor een bedrag van € 1.857,08 (ZD 19);
8. [b.p. 8], voor bedragen van € 540,- en € 2.857,05 (ZD 17);
9. [b.p. 9], voor een bedrag van € 26.450,- (ZD 41);
10. [b.p. 10], bedrag onbekend;
11. [b.p. 11], voor een bedrag van € 1.980,70 (ZD 13);
12. [b.p. 12], voor een bedrag van € 38.323,- (ZD 04);
13. [b.p. 13], voor een bedrag van € 2.268,- (ZD 30);
14. [b.p. 14], voor een bedrag van € 295,-;
15. [b.p. 15], voor een bedrag van € 5.326,- (ZD 35);
16. [b.p. 16], voor een bedrag van € 2.865,- (ZD 34);
17. [b.p. 17], voor een bedrag van € 1.229,- (ZD 46);
18. [b.p. 18], voor een bedrag van € 6.317,- (ZD 4A);
19. [b.p. 19], voor een bedrag van € 550,- (ZD 24);
20. [b.p. 20], voor een bedrag van € 1.800,- (ZD 42);
21. [b.p. 21], voor een bedrag van € 1.605,- (ZD 01);
22. [b.p. 22], voor een bedrag van € 1.250,- (ZD 01);
23. [b.p. 23], voor een bedrag van € 6.241,87 (ZD 40).
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen en van de gronden waarop deze berusten.
7.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de ontstane schade van de benadeelde partijen in zodanig verband staat met de verweten deelname aan een criminele organisatie dat de vorderingen van alle benadeelde partijen behandeld dienen te worden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [b.p. 23], [b.p. 5], [b.p. 8] (voor een bedrag van € 2.857,-), [b.p. 9], [b.p. 12], [b.p. 15] en [b.p. 16] hoofdelijk zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde [b.p. 22], [b.p. 21] en [b.p. 4] niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu deze niet voldoende zijn onderbouwd.
7.3. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verweten deelname aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen niet in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor de hiervoor genoemde schade is ontstaan. Om die reden dienen de vorderingen van de benadeelde partijen die niet in verband kunnen worden gebracht met een expliciet in de dagvaarding opgenomen feit, niet ontvankelijk te worden verklaard.
7.4. Beoordeling
7.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de bewezenverklaarde deelname van verdachte aan een criminele organisatie en de gepleegde diefstallen in zodanig verband met elkaar staan dat hierdoor door verdachte aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partijen genoemd onder nummer 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 17, 19, 20 en 23 dan ook niet ontvankelijk verklaren. Zij kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.4.2.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [b.p. 5] acht de rechtbank het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade bewezen. De rechtbank acht deze vorderingen tot een bedrag van € 2.028,45 voldoende aannemelijk gemaakt. Deze civiele vordering is dan ook voor dat deel gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering nu vermoed wordt dat dubbel arbeidsloon á 9 uur in rekening is gebracht, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.4.3.
Met betrekking tot de volgende benadeelde partijen acht de rechtbank het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade bewezen. De rechtbank acht de gevorderde bedragen echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partijen zullen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
- [b.p. 23];
- [b.p. 22].
7.4.4. Motivering hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachten samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens de onder 7.4.2. genoemde benadeelde partij, zijn zij jegens die benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk.
7.4.5. Schadevergoedingsmaatregel
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd het onder 7.4.2. genoemde bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
8. Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 36f, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en onder 6 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2, onder 5, onder 11, onder 12, onder 13 en onder 14 zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partijen
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [b.p. 5], voor de som van € 1.802,20.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) zijn mededader(s) is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [b.p. 5] voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen:
- [b.p. 1];
- [b.p. 2];
- [b.p. 3];
- [b.p. 4];
- [b.p. 6];
- [b.p. 7];
- [b.p. 8];
- [b.p. 9];
- [b.p. 10];
- [b.p. 11];
- [b.p. 12];
- [b.p. 13];
- [b.p. 14];
- [b.p. 15];
- [b.p. 16];
- [b.p. 17];
- [b.p. 18];
- [b.p. 19];
- [b.p. 20];
- [b.p. 21];
- [b.p. 22];
- [b.p. 23],
niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer naar burgerlijk recht [b.p. 5], voor de som van € 1.802,20, bij gebreke van betaling te vervangen door 28 dagen vervangende hechtenis,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) zijn mededader(s) is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. H. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Ariese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 september 2011, zijnde mr. H. de Wit buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna een proces-verbaal wordt aangehaald, betreft dit steeds een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 04BMC100014, dat betrekking heeft op het onderzoek "[naam]", met bijlagen en aanvullingen, d.d. 6 juli 2011.
2 P-V van bevindingen, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant], nummer 04BMC10014-TR-016-01, d.d. 24 februari 2011, p. 3547.
3 P-V van verhoor verdachte, nummer 04BMC10014-V004-01, d.d. 24 februari 2011, p. 3595 e.v.
4 P-V aangifte [slachtoffer 4], nummer PL0641 2010154848-1, d.d. 20 oktober 2010, p. 7232 e.v.
5 Proces-verbaal van sporenonderzoek proces-verbaalnummer PL0660 2010154848-17, d.d. 20 oktober 2010, p. 7264 e.v. en NFI-Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte, d.d. 10 mei 2011, p. 565 e.v.
6 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 september 2011.
7 Proces-verbaal Zaaksdossier ZD-002, d.d. 15 april 2011, p. 7172 e.v., in het bijzonder p. 7180-7186.
8 P-V van aangifte [slachtoffer 5], proces-verbaalnummer PL0400 2010065947-1, d.d. 9 juli 2010, p. 7621 e.v.
9 Resultaten DNA onderzoek, d.d. 4 augustus 2010, p. 7644 e.v. en NFI-Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte, d.d. 16 maart 2011, p. 7655 e.v.
10 Proces-verbaal zaaksdossier 003, proces-verbaalnummer 04BMC10014 ZD-003, d.d. 16 mei 2011, p. 7603 e.v., in het bijzonder p. 7608-7609.
11 P-V van aangifte [slachtoffer 7], nummer PL033K 2010032986-1, d.d. 31 mei 2010, p. 8536 e.v.
12 Resultaten DNA onderzoek, d.d. 4 augustus 2010, p. 7644 e.v. en NFI-Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte, d.d. 16 maart 2011, p. 7655 e.v.
13 Proces-verbaal zaaksdossier 021, proces-verbaalnummer 04BMC10014 ZD-021, d.d. 30 mei 2011, p. 8527 e.v., in het bijzonder p. 8531.
14 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], proces-verbaalnummer GET-027, p. 10562 e.v.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-10, d.d. 6 april 2011, p. 1657 e.v., in het bijzonder p. 1662.
16 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], proces-verbaalnummer GET-023. p. 10581 e.v., in het bijzonder p. 10584.
17 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-04, p. 1598 e.v., in het bijzonder p. 1602.
18 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-15, p. 1717 e.v., in het bijzonder p. 1722.
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-15, p. 1717 e.v., in het bijzonder p. 1721 tot en met 1723.
20 Proces-verbaal betreffende contacten vanuit historische gegevens, proces-verbaalnummer 04BMC10014-104, d.d. 20 juni 2011, houdende de bevindingen van de verbalisant [verbalisant], p. 10611 tot en met 10634.
21 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-04, p. 1598 e.v., in het bijzonder p. 1600 en 1601.
22 Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer AF-098, d.d. 14 juni 2011, p. 10865 e.v.
23 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-04, p. 1598 e.v., in het bijzonder p. 1600 en 1601.
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], proces-verbaalnummer GET-014-01, d.d. 8 december 2010.
25 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4], proces-verbaalnummer GET-07, d.d. 18 november 2010.
26 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], proces-verbaalnummer 04BMC10014-V002-04, p. 1598 e.v., in het bijzonder p. 1600 en 1601.
??
??
??
??
Parketnummer: 19.614005-11
Uitspraak d.d.: 27 september 2011 2
vonnis