RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810183-06
Uitspraak van de Meervoudige kamer d.d. 27 mei 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1948,
wonende te [adres] veroordeelde.
1.1. De officier van justitie heeft op 15 december 2008 een ontnemingsvordering ter terechtzitting ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 4 Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 3.907.158,00.
1.2. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken.
1.3. In deze zaak heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten met betrekking tot de ontnemingsvordering plaatsgehad.
1.4. De officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, zijn laatstelijk gehoord ter openbare terechtzitting van 15 april 2011.
De rechtbank ontleent na te noemen schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht aan de volgende bewijsmiddelen welke, zakelijk weergegeven, onder meer inhouden:
3.1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 28 juni 2007 bewezen verklaard dat veroordeelde heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die onder andere tot doel had het telen, bereiden en bewerken van hennep (feit 1) en dat hij met anderen hennep heeft geteeld in de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 september 2006 (feit 2). Het Hof heeft veroordeelde daarvoor straf opgelegd. Het Hof heeft daarbij veroordeelde van een deel van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Gelet op het arrest Geerings is van belang dat veroordeelde bij beide ten laste gelegde feiten is vrijgesproken met betrekking tot de periode liggend vóór 1 januari 2006. Voorts is veroordeelde vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde verkopen en afleveren.
Onder 2 was het verkopen niet ten laste gelegd.
De ontnemingsvordering is gebaseerd op de winst gemaakt met de verkoop van hennep.
De vraag rijst of, gelet op deze gedeeltelijke vrijspraak, een ontnemingsvordering terzake van verkopen van hennep mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Alleen indien er sprake is van vrijspraak van (een deel van) het ten laste gelegde, brengt het arrest Geerings met zich mee dat ter zake van dit onderdeel geen ontneming meer kan volgen. Het verkopen van hennep is onder 2 niet ten laste gelegd, zodat veroordeelde van het verkopen van hennep niet is vrijgesproken. Voorst kan het verkopen van hennep worden aangemerkt als een soortgelijk feit van het wel bewezen geachte feit 2, het telen van hennep.
Het Hof heeft de periode waarover veroordeelde zich heeft beziggehouden met het telen van hennep beperkt tot de periode van 1 januari 2006 tot september 2006 en veroordeelde van de periode daarvoor vrijgesproken. De rechtbank acht het in overeenstemming met het arrest Geerings dat de ontneming met betrekking tot de verkoop eveneens wordt beperkt tot die periode.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat, nu het Hof slechts bewezen heeft verklaard dat veroordeelde een hoeveelheid van ongeveer 27.360 hennepplanten heeft geteeld, de ontnemingsvordering niet van een hoger aantal uit mag gaan.
Aan veroordeelde is op dit punt ten laste gelegd: "een hoeveelheid van (in totaal tenminste) ongeveer 27.360 hennepplanten, althans een groot aantal, althans meer dan 30 gram" Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een -gedeeltelijke- vrijspraak op dit punt. Veroordeelde is wat betreft de hoeveelheid hennep veroordeeld voor hetgeen ten laste is gelegd. Een beroep op het arrest Geerings is op dit punt niet aan de orde.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft gehad uit de verkoop van de geteelde hennepplanten. Gelet op hetgeen het Hof bewezen heeft verklaard heeft veroordeelde voordeel verkregen uit de baten van soortgelijke feiten als onder 2 bewezen is verklaard.
De rechtbank schat dat voordeel op een bedrag van 2.679.614 euro.
4. Berekening van het wederechtelijk verkregen voordeel
4.1 Het aantal planten en oogsten
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van 1 gerealiseerde oogst in 2006 voor beide kasgedeelten vóór de inval in de kas. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de in de voorste kas aangetroffen planten de eerste kweek in dit gedeelte in 2006 zou zijn geweest.
In de voorste kas werden op 5 september 2006 24.960 planten aangetroffen. Aannemelijk is dat ook de eerdere oogst in de voorste kas uit dit aantal planten heeft bestaan.
De oppervlakte van de voorste kas bedroeg 2.432 m2. Per m2 bedroeg het aantal planten derhalve (afgerond) 10.
De oppervlakte voor de achterste kas bedroeg 2.112 m2. Aannemelijk is dat ook in dit gedeelte van de kas 10 planten per m2, dus 21.120 planten, hebben gestaan en zijn geoogst. Hierop moeten nog in mindering worden gebracht de 2.402 planten die hingen te drogen.
De rechtbank gaat derhalve uit van een oogst van in totaal 43.678 planten in 2006.
4.2 De opbrengst per plant/oogst
De deskundige mw. Poortman heeft verklaard dat in het algemeen de opbrengst per plant van kweek in een kas niet heel veel afwijkt van de opbrengst per plant van binnenkweek onder assimilatieverlichting. Gelet hierop gaat de rechtbank bij de vaststelling van de opbrengst per plant uit van de BOOM rapportage van april 2005. Daaruit volgt dat de opbrengst bij 10 planten per m2 (afgerond) 30 gram per plant bedraagt.
De opbrengst van 43.678 planten bedraagt dan (afgerond) 1.310 kilogram hennep tegen een kiloprijs van 2.370 euro. De bruto opbrengst stelt de rechtbank vast op 3.104.700 euro.
De afschrijvingskosten van de investeringen.
Bij de ontnemingsvordering is een afschrijvingstermijn van 4 jaren gehanteerd, waarbij per oogst op grond van het aantal planten met een forfaitair bedrag rekening is gehouden. Naar de mening van het openbaar ministerie kan de omstandigheid dat een hennepkwekerij binnen de termijn van 4 jaren door welke omstandigheden dan ook, wordt beëindigd er niet toe leiden dat de gehele investering ineens op het voordeel in mindering wordt gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft een reparatoir karakter. De ontnemingsmaatregel beoogt veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde vóór het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft verkregen. Bij de bepaling van het voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald. Om die reden dienen niet de afschrijvingskosten van de voor de hennepkwekerij benodigde investering te worden aangemerkt als kosten die voor aftrek in aanmerking komen, maar de investeringskosten die veroordeelde daadwerkelijk heeft gemaakt. Ook in boekhoudkundig opzicht is het onlogisch en onjuist om bij tenietgaan van de investering toch alleen met de kosten van afschrijving rekening te houden. Indien een bedrijfsmiddel van een legale onderneming door onvoorziene omstandigheden verloren raakt, zal dat bedrijfsmiddel in het betreffende boekjaar in zijn geheel worden afgeschreven in plaats van de gebruikelijke afschrijvingskosten op te nemen onder toepassing van de fictie dat de onderneming met het veloren middel nog geruime tijd zou worden voortgezet. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van een illegale onderneming te kiezen voor een andere benadering.
De investeringskosten om de hennepkwekerij tot stand te brengen dienen in zijn geheel van de opbrengst te worden afgetrokken. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2010, LJN BM0905.
Met betrekking tot welk bedrag de investeringskosten kunnen drukken op het netto wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank het volgende.
Zowel de officier van justitie als de verdediging gaan uit van forfaitaire bedragen die gebaseerd zijn op het BOOM-rapport 2005. Uit dat rapport blijkt dat wat de investeringen betreft gedacht wordt aan kosten voor bijvoorbeeld lampen, kweekbakken en/of -tafels, potten, ventilatoren, afzuiginstallaties, bewateringssystemen, etcetera.
De rechtbank is van oordeel dat de kweek van hennep in kassen, zoals in onderhavige zaak, zich qua investeringen duidelijk onderscheidt van kweek middels binnenteelt.
Uit het dossier noch anderszins is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de kwekerij dusdanig was ingericht dat daarvoor kosten zijn gemaakt ter hoogte van de forfaitaire bedragen bij binnenkweek.
Uit de verklaring 1 van [naam getuige 1] komt naar voren dat de gehuurde kas geschikt moest worden gemaakt voor de teelt van hennep. De kosten die daarmee gemoeid waren worden geschat op gemiddeld 4 euro per vierkante meter. Daarnaast is er een gasstraat aangelegd waarvan de kosten worden geschat op 30.000 euro. Het geschikt maken wordt eveneens aangegeven door [naam getuige 2] 2. Hij heeft verklaard dat de kas geheel klaar was voor hennepteelt omdat er een chrysantenkwekerij in gezeten had.
Ook [naam getuige 3] verklaart in die richting. Hij verklaart op 2 november 2006 3 dat de kas achterstallig onderhoud had en geschikt moest worden gemaakt voor hennepteelt.
Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank rekening met de kosten van het gereedmaken van de kas tot een bedrag van 4 euro per vierkante meter oftewel 18.176 euro en de geschatte kosten voor het realiseren van een gasstraat ad 30.000 euro. Dat met meer investeringskosten rekening zou moeten worden gehouden acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank acht het gerechtvaardigd uit te gaan van de in het BOOM-rapport berekende variabele kosten voor de aanschaf van stekken, kweekmedium, water en voedingsstoffen van 4,40 euro per plant per oogst. In totaal bedragen deze kosten derhalve 192.183 euro.
De rechtbank acht, mede gelet op het feit dat de berekende personele kosten van de hennepkwekerij niet worden betwist door veroordeelde, de door het Openbaar Ministerie berekende kosten aannemelijk. Het gaat dan om de kosten van de hennepstekkers ad 7.200 euro, de hotelkosten van de hennepstekkers ad 5.619 euro, de kosten van de hennepknippers ad 2 euro per plant, derhalve 87.356 euro, kosten van de bewaking en het schoonmaken ad 46.000 euro.
In totaal bedragen voornoemde kosten 146.175 euro
Aan elektriciteit werd een bedrag van 1.359 euro per maand betaald. Gelet op de bewezen verklaarde periode gaat de rechtbank van 8 maanden uit zodat bedoelde kosten 10.872 euro bedragen.
De huur voor de kas bedroeg 3.460 euro per maand. Ook hierbij gaat de rechtbank uit van acht maanden zodat de totale huurkosten 27.680 euro bedragen.
Vorenstaande leidt tot de volgende berekening:
kosten:
investeringskosten 48.176 euro
Variabele kosten 192.183 euro
Personele kosten 146.175 euro
Kosten elektriciteit 10.872 euro
Kosten huur kas 27.680 euro
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel 2.679.614 euro
4.5 Toedeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Over de vraag of dit bedrag geheel aan veroordeelde moet worden toegerekend overweegt de rechtbank het volgende.
De rol van veroordeelde was een belangrijke. Veroordeelde heeft het initiatief genomen tot het opstarten van de kwekerij. Veroordeelde betaalde geld uit aan de personen die hebben meegeholpen om de kwekerij op te bouwen en in stand te houden dan wel gaf hij hen goederen voor de bewezen diensten. Ook was het veroordeelde die de zaken rond de kwekerij controleerde en het personeel heeft geregeld al dan niet via anderen. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de leiding over de kwekerij had en bepaalde hoe zaken moesten gebeuren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verkregen wederrechtelijk voordeel volledig aan veroordeelde moet worden toegerekend.
Veroordeelde heeft gesteld dat de rol van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ook groot is geweest en dat daarom aan hen elk 1/3 zou moeten worden toegerekend. De rechtbank volgt veroordeelde hierin niet. De rol van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] was bepaald een andere dan de rol van veroordeelde. [naam medever-dachte 1] heeft voor zijn werkzaamheden een motor gekregen, dit bedrag is bij de kosten verrekend. [naam medeverdachte 2] stelt wel recht op betaling te hebben gehad maar niets te hebben gekregen.
4.6. Overschrijding redelijke termijn
De verdediging heeft een beroep gedaan op de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Die termijn heeft een aanvang genomen op 12 december 2006, het moment waarop de machtiging tot het instellen van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek is gegeven door de rechter-commissaris.
Hoewel de officier van justitie het standpunt huldigt dat de termijn niet is overschreden acht de rechtbank met de verdediging dat de termijn aanmerkelijk is overschreden. Er zijn inmiddels meer dan vier jaren verstreken sinds de aanvang van de termijn en de datum van deze uitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn tot uiting moet komen in het aan de Staat te betalen wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 008, 358/
LJN: BD2578). Uit het arrest volgt dat de vermindering in beginsel niet meer bedraagt dan 5.000 euro. Gelet op de mate van overschrijding acht de rechtbank het billijk om met een bedrag van 10.000 euro rekening te houden,
De rechtbank zal veroordeelde daarom verplichten aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag groot 2.669.614 euro.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde door middel van of uit de baten van soortge-lijke feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 2.669.614 euro en legt aan veroordeelde de verplichting op dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. B.I. Klaassens en mr. J.M.M. van Woensel, rechters, in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op vrijdag 27 mei 2011, zijnde mr. Van Woensel buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
1 zie zijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 25 mei 2009
2 zie bijlage 34 pag. 18 van het SFO dossier
3 zie bijlage 35 van het SFO dossier
??
6
Parketnummer: 19. [veroordeelde]
Uitspraak d.d.: 27 mei 2011