4.8. In artikel 6:99 BW is bepaald dat, indien de schade een gevolg kan zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en indien vast staat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, de verplichting om deze schade te vergoeden rust op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewezenverklaringen van het arrest blijkt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [eiser] en tegen goederen, welk geweld heeft bestaan uit het slaan en/of stompen en schoppen en/of trappen van de heer [eiser] en het gooien van meubilair in de richting van de heer [eiser] en het slaan in het gezicht van mevrouw [eiser].
Artikel 161 Rv staat er niet aan in de weg om tot dit oordeel te komen.
De enkele stelling dat niet bewezen is verklaard dat enig handelen van [gedaagde sub 1] tot letsel bij de heer [eiser] heeft geleid, is dan ook geen bewijs als bedoeld in artikel 6:99 BW dat er toe leidt dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk is voor de schade van de heer [eiser].
Schadebegroting en verschillende soorten schade
4.9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voor dat gedaagden aansprakelijk zijn voor alle schade die een gevolg is van de mishandeling van de heer [eiser] en mevrouw [eiser] en dat, bij het constateren dat er schade is die past bij zware mishandeling, die schade door hen vergoed zal moeten worden.
Alle door [eiser] opgesomde soorten schade passen bij zware mishandeling als waarvoor gedaagden zijn veroordeeld.
Beoordeeld moet nog worden of die schade daadwerkelijk is opgetreden, of dit leidt tot een vermogensverlies en zo ja, in welke omvang.
Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die door gedaagden aan een of meer van de eisers moet worden vergoed, bestaat in vermogenschade en ander nadeel voor zover de wet voor dit andere nadeel een recht op vergoeding geeft.
Wat vermogensschade is, wordt bepaald door artikel 6:96 BW.
Artikel 6:97 BW schrijft daarbij voor dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld (hetgeen dus de hoofdregel is), dan schat de rechter die omvang, rekening houdend met wat billijk voorkomt.
Gelet op deze regels verschillen de eisen waaraan de stelplicht moet voldaan naar gelang de aard van de schade en de mogelijkheid tot nauwkeurig vaststellen van de schade.
In het onderhavige geval is dan van belang dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] opzettelijk het letsel hebben toegebracht: dit was waar het hen om te doen was. Daarmee hebben zij een ernstig strafbaar feit gepleegd en tevens opzettelijk in strijd met een veiligheidsnorm gehandeld. Dit brengt mee toepassing van de zogeheten omkeringsregel.
De gelijktijdige toepasselijkheid van deze regel en de billijkheid die bij de schadebegroting moet worden betracht als niet nauwkeurig kan worden begroot maar moet worden geschat, heeft tot gevolg dat, indien de gelaedeerde voor de onderscheiden posten voldoende aannemelijke wijze (dat kan dus per post verschillen), zijn schade en de omvang daarvan onderbouwt, de overtreders dienen te bewijzen dat dit niet juist is. Voor hen geldt dan ook een verhoogde stelplicht. Met ontkenningen en louter weerspreken kunnen zij niet volstaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de gelaedeerden in het kader van de bewijsplicht van de overtreders een medewerkingsplicht ligt. Die is echter pas aan de orde als door de daders voldoende wordt gesteld en als zij tot bewijslevering worden toegelaten.
Advocaatkosten strafprocedure en klachtprocedure
4.10. [eiser] vordert dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 9.639,00 voor de advocaatkosten in de strafzaak.
Met de voeging is door [eiser], zakelijk en kort samengevat, beoogd dat zij op korte termijn een vergoeding van hun schade zouden krijgen. Om haar bewijspositie in verband met de werking van artikel 161 Rv veilig te stellen moest er ook worden ingegrepen in het voornemen van het OM. Dat is door het Gerechtshof gehonoreerd zodat dit terecht is geschied. Zou dit niet zijn gebeurd dan zou vrijspraak kunnen volgen omdat er geen sprake was van een openbare ruimte, terwijl er bij een veroordeling niet aangesloten werd bij de realiteit van de zware mishandeling.
Daarvoor zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uiteindelijk ook veroordeeld en hun hele houding toont aan dat zij alles aangrijpen om overal onderuit te komen.