ECLI:NL:RBASS:2011:BQ3312

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85249 - HA ZA 11-152
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.J. Lennaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Assen in geschil tussen Inducon B.V. en Sportpark Ottobrunn

In deze zaak vorderde Inducon B.V. betaling van Sportpark Ottobrunn voor geleverde goederen, met een totaalbedrag van € 8.368,03, vermeerderd met rente en kosten. Inducon stelde dat de rechtbank Assen bevoegd was op basis van een forumkeuzebeding in haar algemene voorwaarden. Sportpark Ottobrunn betwistte de bevoegdheid van de rechtbank Assen en voerde aan dat de EEX-Verordening van toepassing was, waarbij de gedaagde in beginsel voor de rechter van de lidstaat van de gedaagde moest worden opgeroepen. De rechtbank Assen diende te beoordelen of het forumkeuzebeding rechtsgeldig was en of de rechtbank bevoegd was op basis van de EEX-Verordening.

De rechtbank overwoog dat Inducon haar algemene voorwaarden niet op de juiste wijze had overhandigd aan Sportpark Ottobrunn, aangezien deze niet per e-mail waren verzonden en de voorwaarden enkel ter inzage waren aangeboden bij de Kamer van Koophandel. Dit voldeed niet aan de vereisten van zorgvuldigheid en nauwkeurigheid die nodig zijn voor een geldige forumkeuze. De rechtbank concludeerde dat de forumkeuze niet rechtsgeldig was en dat de rechtbank Assen zich onbevoegd moest verklaren om van het geschil kennis te nemen.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde Inducon in de kosten van het incident, die aan de zijde van Sportpark Ottobrunn waren begroot op € 384,-- voor salaris en € 568,-- voor verschotten. Dit vonnis werd uitgesproken op 4 mei 2011 door mr. A.H.J. Lennaerts, in aanwezigheid van griffier H. Takens.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85249 / HA ZA 11-152
Vonnis in incident van 4 mei 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INDUCON B.V.,
gevestigd te Beilen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. N. Veerman te Groningen,
tegen
buitenlandse rechtsvorm SPORTPARK OTTOBRUNN GMBH,
gevestigd te D-85521 Ottobrunn,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Reiziger te Assen.
Partijen zullen hierna Inducon B.V. en Sportpark Ottobrunn genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 december 2010, ter hand gesteld door het Amtsgericht München op 18 januari 2011;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van 9 maart 2011;
- de incidentele conclusie van antwoord van 23 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. Inducon vordert in de hoofdzaak betaling van Sportpark Ottobrunn van een bedrag van
€ 8.368,03, te vermeerderen met rente en kosten, en een bedrag van € 904,-; beide met een proceskostenveroordeling.
Inducon legt aan deze vordering - kort weergegeven - ten grondslag dat zij aan Sportpark Ottobrunn goederen heeft verkocht en geleverd en dat Sportpark Ottobrunn de haar daarvoor toegezonden laatste factuur, ondanks sommatie, niet heeft voldaan.
Inducon stelt dat deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak op grond van artikel 8 Rv jo 14 van haar algemene voorwaarden, in welk artikel de rechtbank Assen als bevoegde rechter is aangewezen. Partijen zijn de toepasselijkheid van die voorwaarden overeengekomen als afzonderlijke beslissing, derhalve los van de koopovereenkomst. Of die algemene voorwaarden deel uitmaken van die overeenkomst is dus niet van belang. Dat partijen die beslissing hebben genomen volgt volgens Inducon uit het aanbod in de brief van 6 juni 2007 waarin staat dat op de koopovereenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Die zijn aanvaard ingevolge de normen van het Weens Koopverdrag. Ottobrun wist derhalve tijdig van die voorwaarden en haar is duidelijk gemaakt hoe zij deze kon bemachtigen op een voor haar passende wijze.
Subsidiair geldt dat het om een verbintenis tot betaling gaat en dat de betaling ingevolge de algemene voorwaarden van Inducon hier te lande in het arrondissement Assen dient te geschieden, namelijk ten kantore van Inducon, zodat ingevolge artikel 5 van de EEX-Verordening de rechtbank te Assen bevoegd is.
2.2. Sportpark Ottobrunn vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Sportpark Ottobrunn legt - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Op de rechtsbetrekking van partijen is de EEX-Verordening van toepassing. Op grond van artikel 2 EEX-Vo dient de gedaagde in beginsel te worden opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat van gedaagde. In het onderhavige geval is dit de Duitse rechter.
De rechtbank kan geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 18 van de algemene voorwaarden van Inducon, nu er geen sprake is van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 23 EEX-Vo. Op het aanbod van Inducon is een tegenbod gevolgd en dat heeft tot de overeenkomst geleid. Bij dit tegenbod is niet vermeld dat de algemene voorwaarden van Inducon van toepassing zouden zijn en ook bij de aanvaarding van het tegenbod is dat niet gebeurd.
Bovendien heeft Inducon in haar brief van 6 juni 2007, waarbij zij haar aanbod deed, wel vermeld dat zij algemene voorwaarden hanteert, maar zij heeft deze niet aan Sportpark Ottobrunn toegestuurd of ter hand gesteld. Sporpark Ottobrunn kon deze komen inzien bij de Kamer van Koophandel te Meppel of in Beilen op het kantoor van Inducon. Ingevolge het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2011 (Heras/Leirich) is dit onvoldoende om te oordelen dat rechtsgeldig een forumkeuze ingevolge artikel 23 lid 1 sub a EEX-Vo is gedaan.
3. Beoordeling in het incident
3.1. Nu partijen beide zijn gevestigd in lidstaten van de Europese Unie dient de vraag of de rechtbank te Assen bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen van de EEX-Verordening.
3.2 In casus spitst het meningsverschil van partijen zich in de eerste plaats toe op vragen die vallen onder de werking van artikel 23 van de Verordening.
Inducon stelt zich op het standpunt dat het in haar algemene voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding geldt als een forumkeuzebeding ten gunste van de rechtbank Assen zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 sub a van de EEX-Verordening.
Een dergelijk beding dient overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen a, b of c van het eerste lid van artikel 23 van de EEX-Verordening tot stand te komen. Daarvan is volgens Sporpark Ottobrunn geen sprake geweest door verwerping van het aanbod van Inducon.
De rechtbank laat dit geschilpunt rusten omdat zij op de subsidiair opgeworpen grond van het incident tot een beslissing komt.
3.2. Inducon heeft volstaan met een verwijzing naar haar algemene voorwaarden. Zij heeft deze voorwaarden niet aan Sportpark Ottobrunn ter hand heeft gesteld, of schriftelijk dan wel elektronisch toegezonden. In plaats daarvan heeft zij Sportpark Ottobrunn er op gewezen dat deze naar Meppel kon afreizen om zich te melden bij de Kamer van Koophandel om daar de forumkeuze in te zien, dan wel om door te reizen naar Beilen voor hetzelfde doel. Een reis van vele honderden kilometers.
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat dit niet past bij hedendaagse gewoontes die moeten bijdragen aan de vrije interne handelsmarkt van de EU. Eenvoudige toezending van de handelsvoorwaarden per mail (geldig ingevolge het tweede lid van artikel 23 van de Verordening), kost nauwelijks moeite en is heden ten dage een vanwege haar voordelen zeer veel gebruikte manier om ‘over de grens’ te communiceren. Die geringe moeite had Inducon behoren te nemen om de haar begunstigende forumkeuze door Sportpark Ottobrunn geaccepteerd te krijgen, dan wel had zij de voorwaarden eenvoudigweg bij haar brief van 6 juni 2007 behoren te voegen. Pas dan was aan de vereiste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid bij het bereiken van wilsovereenstemming langs een van de wegen (onderdelen a, b en c) van artikel 23 van de Verordening voldaan om te kunnen oordelen dat ook Sportpark Ottobrunn de rechtbank te Assen, in afwijking van de hoofdregel van artikel 2 van de Verordening (woonplaatsbeginsel), wilde aanwijzen als de uitsluitend bevoegde rechter. Oók indien er een geschil zou ontstaan over de kwaliteit van de prestatie van Inducon die te plaatse in Ottobrun zou moeten worden beoordeeld (getuigen horen, deskundigenonderzoek).
3.3 Partijen verschillen in de tweede plaats van mening over de vraag of de bevoegdheid van de rechtbank te Assen berust op artikel 5, punt 1, van de Verordening, waarbij wordt afgeweken van de hoofdregel van artikel 2 van de Verordening.
Dit artikellid luidt als volgt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1 a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is’.
3.4 Inducon betoogt dat het gaat om een verbintenis tot betaling, terwijl betaald moet worden aan het kantoor te Beilen. Onderdeel a leidt dan tot de bevoegdheid van Inducon om tot nakoming te dagvaarden voor de rechtbank te Assen.
Sportpark Ottobrunn betoogt dat de levering en montage van de zwembadafdekking in Ottobrunn moest plaatsvinden en dat er dus geen bevoegdheid van Inducon is om te dagvaarden voor de rechtbank te Assen. Meer heeft zij niet gesteld.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
3.5 Ingevolge onderdeel c van punt 1 van artikel 5 van de Verordening gaat de toepassing van onderdeel b voor boven onderdeel a. Derhalve is, indien onderdeel b van toepassing is, de toepassing van onderdeel a uitgesloten.
Beslist moet worden of onderdeel b van toepassing is.
Tussen partijen is een overeenkomst met betrekking tot roerende lichamelijke zaken afgesloten. Die zaken werden door Sporpark Ottobrunn gekocht. Inducon moesten die zaken afleveren in Ottobrun en aldaar monteren. Sportpark Ottobrun moest daarvoor betalen. In de som waarvoor is gekocht is een bedrag begrepen voor transport en montage. Een onderscheid in posten is niet gemaakt.
Onder deze omstandigheden is het karakteristieke element van de overeenkomst de koop. Zonder de koop geen transport en montage. Andersom is dat wel mogelijk.
Oordelend dat sprake is de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, is ingevolge onderdeel b bevoegd de rechter in de plaats van de lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
3.6 Inducon betoogt dat het in casu echter geen levering van roerende lichamelijke zaken betreft, maar dat haar eis betreft de betaling voor die reeds geleverde zaken. In wezen stelt zij daarmee dat de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen ieder als zelfstandige verbintenissen moeten worden gezien voor de bepaling van de bevoegdheid ingevolge punt 1 van artikel 5 van de Verordening. Dit zou betekenen dat bij een eis de levering betreffende een Duitse rechter bevoegd is, en bij een eis de betaling betreffende een Nederlandse rechter. Of, bij levering en betaling binnen één lidstaat, verschillende gerechten van die staat. Oók indien over en weer wordt geklaagd over de geleverde of nog te leveren prestatie(s).
3.7. In het arrest Color Drack van 3 mei 2007 (C-386/05) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de bijzondere bevoegdheidsregel in artikel 5, punt 1, van de verordening voor verbintenissen uit overeenkomst, waarmee de algemene regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, wordt aangevuld, aan een doelstelling van nabijheid beantwoordt en is ingegeven door de wenselijkheid van een nauwe band tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen (zie ook de arresten van 9 juli 2009, Rehder, C-204/08, 25 februari 2010, Car Trim, C-381/08, en 11 maart 2010, Wood Floor, C- 19/09).
Dit aanknopingspunt ter bevordering van de doelstellingen van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en voorspelbaarheid heeft geleid tot een autonome wijze van omschrijving van de plaats van uitvoering van verbintenissen uit overeenkomsten voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, als genoemd in artikel 5, punt 1, onderdeel b, eerste streepje, van de Verordening. In dergelijke gevallen, aldus het Hof, wordt de plaats van levering van de zaken dus gehanteerd als zelfstandig aanknopingspunt dat bestemd is om te worden toegepast op alle vorderingen uit één koop- en verkoopovereenkomst. Derhalve zowel voor de levering van de gekochte goederen in Ottobrunn als voor de betaling aan Inducon.
Slechts één rechter is dan bevoegd, en wel de rechter van de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. In het onderhavige geval is dat het gerecht in de plaats waarde karakteristieke prestatie moet worden geleverd, of anders gezegd: de plaats waar de kenmerkende verbintenis moet worden nagekomen.
Dat is niet de rechtbank te Assen.
3.6. Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
Inducon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
4. De beslissing
De rechtbank:
in het incident
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
veroordeelt Inducon in de kosten van het incident, aan de zijde van Sportpark Ottobrunn tot op heden begroot op € 384,-- voor salaris en € 568,-- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011, in tegenwoordigheid van H. Takens, griffier.