ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1621

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84676
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbeurdverklaring van dwangsom in kort geding met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de man in kort geding een verzoek ingediend voor een tweede titel om de eerder opgelegde dwangsom te incasseren, omdat de vrouw betwist dat deze dwangsom verbeurd is. De voorzieningenrechter heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en dit verzoek toegewezen, maar heeft besloten om de totale dwangsom te matigen op basis van de specifieke feiten en omstandigheden van de zaak. De vrouw had eerder een omgangsregeling met de man voor hun minderjarige kind [X], maar heeft deze regeling niet nageleefd, wat leidde tot de dwangsom die was opgelegd bij beschikking van 29 september 2010. De vrouw voerde aan dat de voortzetting van de regeling schadelijk zou zijn voor [X] en dat zij de regeling tijdelijk wilde schorsen in afwachting van een bodemprocedure. Tijdens de zitting gaven beide partijen aan dat zij overeenstemming hadden bereikt over de omgang tussen de man en [X]. De voorzieningenrechter heeft de afspraken die tijdens de zitting zijn gemaakt als vonnis overgenomen. De vrouw is veroordeeld tot betaling van een verbeurde dwangsom van € 110,-, waarbij de voorzieningenrechter rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de zaak en de belangen van de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 84676 / KG ZA 11-15
Vonnis in kort geding van 18 februari 2011
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [adres],
eiseres,
toegevoegd advocaat mr. A.H. Noorman te Emmen,
tegen
[de man],
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. F.Y. van der Pol te Assen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 11 februari 2011, alwaar partijen vergezeld van hun raadslieden zijn verschenen
- de ter terechtzitting geformuleerde mondelinge vordering van de man
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand op [datum].
2.2. Uit het huwelijk is geboren de minderjarige [X], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats]. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [X] en hij verblijft bij de vrouw. Uit een eerdere relatie heeft de vrouw een dochter, [Z], geboren op [geboortedatum]. De vrouw is alleen belast met het gezag over [Z].
2.3. In het in het kader van de echtscheiding opgestelde convenant hebben partijen afspraken gemaakt over de contacten tussen de man en [X] en [Z]. De regeling houdt, kort gezegd, in dat beide kinderen een weekend per veertien dagen bij de man doorbrengen.
2.4. Bij beschikking van 29 september 2010 is ten aanzien van [X] bepaald dat de vrouw de tussen partijen getroffen omgangsregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 75,- voor iedere keer tot 1 april 2011 dat de vrouw handelt in strijd met de getroffen omgangsregeling.
2.5. De beschikking is aan de vrouw betekend op 27 januari 2011.
3. Het geschil
3.1. De vrouw vordert de in het convenant van 26 mei 2006, c.q. de in de beschikking van deze rechtbank van 28 maart 2007, opgenomen omgangsregeling te schorsen in afwachting van de aanhangig gemaakte bodemprocedure, alsmede de beschikking van 29 september 2010 te schorsen voor wat betreft de daarin opgelegde dwangsommen.
De vrouw voert aan dat voortzetting van de regeling schadelijk voor [X] is, dan wel zal zijn, zodat zij het in het belang van [X] acht dat de omgang tijdelijk zal worden geschorst. Gezien het feit dat de man de dwangsommen wenst te incasseren, vordert de vrouw schorsing van de beschikking voor zover het de dwangsommen betreft.
3.2. Partijen hebben ter zitting aangegeven over de omgang tussen de man en [X] (en [Z]) en over de opgelegde dwangsom overeenstemming te hebben bereikt.
De hierna te melden afspraken zijn door de voorzieningenrechter als vonnis overgenomen en houden het volgende in:
- [X] zal met ingang van 18 februari 2011 bij de man op bezoek gaan volgens de normale weekendregeling, te weten van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.00 uur, telkens in de woning van de man en buiten aanwezigheid van de nieuwe partner van de man;
- Partijen zullen gezamenlijk de hulp van Yorneo inroepen ten behoeve van [X] maar ook ten behoeve van partijen zelf;
- Op iedere eerste maandag van de maand zullen partijen ten huize van de vrouw om 21.00 uur bij elkaar komen teneinde gezamenlijk te overleggen over het welzijn en de gezondheid van [X], en over daarin eventueel te nemen stappen;
- De dwangsom zoals is opgelegd bij beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 zal in ieder geval tot 1 april 2011 gehandhaafd worden.
3.3. Het door de vrouw gevorderde zal derhalve niet verder besproken worden.
3.4. De man heeft ter zitting gevorderd dat de door de rechtbank Assen bij beschikking van 29 september 2010 opgelegde dwangsom verbeurd moet worden, aangezien de vrouw de in die beschikking neergelegde regeling niet is nagekomen. De voorzieningenrechter verstaat de eis als een verzoek tot het verschaffen van een tweede executoriale titel.
3.5. Hoewel de vordering, indien en voor zover deze begrepen kan worden als een eis in reconventie, op de voet van art. 7.2. Procesreglement Kort geding niet uiterlijk 24 uur vóór de terechtzitting is ingediend, zal de voorzieningenrechter deze desondanks behandelen nu, gelet op de geringe omvang van de eis en deze eenvoudig te beoordelen is, eisen van een behoorlijke procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor niet aan behandeling ervan in de weg staan.
3.6. De vrouw voert verweer. Zij betwist dat er sprake is van verbeurde dwangsommen nu de beschikking pas na het weekend van 22 en 23 januari 2011 is betekend en er in het daaropvolgende bezoekweekend wel sprake van enig contact is geweest tussen [X] en de man.
4. De beoordeling
4.1. Zoals gezegd, verstaat de voorzieningenrechter de vordering van de man aldus dat van de voorzieningenrechter een tweede titel gevraagd wordt teneinde de dwangsom ten uitvoer te leggen, aangezien voor partijen in geschil is of de dwangsom al dan niet is verbeurd.
4.2. Bij beschikking van 29 september 2010 heeft de rechtbank het verzoek van de man om, kort gezegd, een omgangsregeling te treffen tussen [X] en de man, toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank de vrouw een dwangsom opgelegd voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De beschikking waarbij de dwangsom is vastgesteld is niet eerder dan op 27 januari 2011 betekend aan de vrouw. Op de voet van art. 611a lid 2 Rv kan de dwangsom niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld. De voorzieningenrechter neemt dan ook de periode waarin aan de hoofdveroordeling tot omgang niet is voldaan door de vrouw te rekenen vanaf 27 januari 2011, in aanmerking. Hierbij zij vermeld dat ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat de reden om de beschikking van 29 september 2010 pas in januari 2011 aan de vrouw te (doen) betekenen kennelijk gelegen was in de omstandigheid dat partijen in de tijdspanne tussen 29 september 2010 en 27 januari 2011 overeengekomen waren, de omgangsregeling tussen [X] en de man weer vorm te geven en daartoe gezamenlijk het overleg aan te vangen.
4.3. Op 21 januari 2011 heeft de vrouw eenzijdig besloten de omgang tussen [X] en de man te staken. In haar visie is de aanleiding daarvoor geweest de grote en geenszins ongefundeerde zorgen die zij had over de gezondheid en het welzijn van [X]. De voorzieningenrechter is evenwel van mening dat, mede in het licht van het in art. 8 EVRM besloten liggende recht op family life en dat ook aan de vader van [X] toekomt, van de vrouw gevergd had kunnen worden dat zij toen alles in het werk stelde om de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling na te komen. Minst genomen had de vrouw in gezamenlijk overleg met de man moeten nagaan welke toen de concrete mogelijkheden voor het naleven van de omgangsregeling waren, mede in het licht van de aanwezige problemen rond [X]. Zo begrepen acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk van de man de door de rechtbank opgelegde dwangsom te verbeuren.
4.4. De voorzieningenrechter merkt op dat het – hoe verdedigbaar de eis om de dwangsom te verbeuren ook is – op het eerste gezicht in het onderhavige geval niet zonder meer in de rede ligt die eis ten nadele van de vrouw in te willigen. Het is namelijk de vraag of het verbeuren van de dwangsom in de huidige fase, die wordt gekenmerkt door de wil van partijen om na een jaren durende echtscheidingsprocedure en in het belang van de kinderen, op alle onderdelen uit de conflicten te geraken, opportuun is. Het ligt in de rede te veronderstellen dat partijen meer kans van slagen met hun - op het punt van de omgang - toenadering zullen hebben, indien die toenadering niet belast zal zijn met een vordering van de man als de onderhavige. De voorzieningenrechter heeft ter zitting deze omstandigheid als aanleiding om van het verbeuren van de dwangsom af te zien, indringend aan de man voorgehouden. De voorzieningenrechter heeft evenwel niet alleen moeten vaststellen dat de man aan zijn vordering vasthoudt, maar ook dat het intrekken van die vordering de man naar alle waarschijnlijkheid zal doen belemmeren de voormelde toenadering verder gestalte te geven, hetgeen naar het de voorzieningenrechter lijkt, zeker niet in het belang van [X] (en van [Z]) zal zijn.
4.5. De voorzieningenrechter zal derhalve de vordering van de man beoordelen.
4.6. Vast staat dat de vrouw vanaf het weekend van 22 en 23 januari 2011 de beschikking van 29 september 2010 niet nagekomen is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de door de vrouw aangevoerde en door de man niet betwiste feiten en omstandigheden rond de gezondheid en het welzijn van [X] aan het nakomen van de regeling vanaf dat tijdstip tot heden in de weg staan of hebben gestaan. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de aan het dossier gevoegde brief van 1 juni 2010 van B.J. ten Hoor, huisarts, waarin deze stelt dat het van belang is dat [X] tot rust komt, maar waarin hij niet met zoveel woorden aangeeft dat de omgangsregeling tussen [X] en de man om die reden dient te worden opgeschort. Overigens blijkt ook verder onvoldoende van een (mono-) causaal verband tussen de zorgen rond [X] en de omgang met zijn vader. De door het AMK aangevoerde “communicatieproblemen” tussen beide ouders zijn niet zodanig onderbouwd dat deze een belemmering voor de omgang tussen vader en [X] zijn. Overigens is het advies van het AMK met betrekking tot een “rustperiode” voor [X] niet op schrift gesteld, nog daargelaten dat niet duidelijk is dat die “rustperiode” in de visie van het AMK ook een opschorting van de vastgestelde omgang impliceert. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat op het recht van de man op, kort gezegd, family life zoals vervat in art. 8 EVRM, door de vrouw gedurende die periode een onevenredige inbreuk is gemaakt. Gelet op het feit dat de vrouw de door de rechtbank bij beschikking van 29 september 2010 vastgestelde omgangsregeling niet is nagekomen, oordeelt de voorzieningenrechter het als gerechtvaardigd dat de dwangsom wordt verbeurd.
4.7. Het wettelijk uitgangspunt in geval van het verbeuren van de dwangsom, is dat deze in zijn volle omvang, te weten: hetgeen door deze rechtbank in haar beschikking van 29 september 2010 als dwangsom is bepaald, zal worden verbeurd. Dat betekent in het onderhavige geval dat gelet op het aantal dagen dat sinds de betekening van voormelde beschikking de vrouw in strijd met de destijds vastgestelde omgangsregeling heeft gehandeld, de som de omvang van € 225,- heeft. De vrouw heeft de concrete hoogte van de te verbeuren dwangsom niet betwist. In de hierna te melden omstandigheden van het concrete geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van het wettelijke uitgangspunt inzake de verbeurdverklaring van de dwangsom af te wijken. In het bijzonder oordeelt de voorzieningenrechter de feitelijke verhouding tussen partijen dusdanig precair, dat die werkelijkheid min of meer geweld zou worden aangedaan als de volle hand gehouden wordt aan het wettelijk stelsel van de artt. 611a e.v. Rv.
4.8. In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter derhalve redenen om de hoogte van het gevraagde bedrag te matigen tot € 110,- zijnde ongeveer de helft van het gevorderde bedrag ad € 225,-. De voorzieningenrechter ziet met name in de omstandigheid dat de vrouw klaarblijkelijk na 29 september 2010 de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling is nagekomen, dan wel dat zij toen voldoende blijk heeft gegeven deze na te willen komen, aanleiding voor de bedoelde matiging. Daar komt bij dat de zorgen van de vrouw voor de gezondheid en het welzijn van haar zoon als oprecht moet worden beschouwd. Voorts weegt voor de voorzieningenrechter - ten gunste van de matiging - zwaar de omstandigheid dat, zo blijkt uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting, de man niet met de vrouw heeft willen overleggen over hoe de omgangsregeling gedurende de gezondheidsproblemen van [X] ten uitvoer zou moeten of kunnen worden gelegd. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat het verbeuren van de totale dwangsom voor de vrouw net zo belemmerend voor de hiervoor genoemde toenadering zal werken als dat het belemmerend zou zijn voor de man in het geval van intrekking van zijn vordering tot het verkrijgen van een tweede titel ter executie van de dwangsom.
4.9. Op grond van het bovenstaande zal de voorzieningenrechter de man een tweede titel verschaffen tot de tenuitvoerlegging van de dwangsom ten bedrage van € 110,-.
4.10. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
- 5.1. verstaat dat partijen het volgende zijn overeengekomen:
- [X] zal met ingang van 18 februari 2011 bij de man op bezoek gaan volgens de normale weekendregeling, te weten van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.00 uur, telkens in de woning van de man en buiten aanwezigheid van de nieuwe partner van de man;
- partijen zullen gezamenlijk de hulp van Yorneo inroepen ten behoeve van [X] maar ook ten behoeve van partijen zelf;
- op iedere eerste maandag van de maand zullen partijen ten huize van de vrouw om 21.00 uur bij elkaar komen teneinde gezamenlijk te overleggen over het welzijn en de gezondheid van [X], en over daarin eventueel te nemen stappen;
- de dwangsom zoals is opgelegd bij beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 zal in ieder geval tot 1 april gehandhaafd worden,
5.2. bepaalt dat de vrouw aan de man aan verbeurde dwangsommen een bedrag van
€ 110,- dient te voldoen,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2011.?