ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1619

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84853 KG ZA 11-25
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van voorlopige voorziening inzake zorg- en contactregeling tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Assen is behandeld, vordert de man, eiser, dat de vrouw, gedaagde, wordt veroordeeld tot nakoming van de zorg- en contactregeling zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking van 16 februari 2005. Sinds 2007 heeft eiser geen omgang meer met zijn kinderen, en ondanks dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om een bodemprocedure aanhangig te maken, heeft hij dit nagelaten. De voorzieningenrechter heeft op 24 februari 2011 geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de verzochte voorziening, en heeft de vordering van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man, gezien het tijdsverloop en zijn acties, in staat moet worden geacht om een uitspraak van de bodemrechter af te wachten. De vrouw heeft het spoedeisend belang van de man weersproken, stellende dat er sinds 2007 geen uitvoering meer is gegeven aan de contactregeling. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.L.J.M.A. Janssens.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 84853 / KG ZA 11-25
Vonnis in kort geding van 24 februari 2011
in de zaak van
[de man],
wonende te [adres],
eiser,
advocaat mr. M. Veurman te Groningen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. J. van Dijk te Winschoten.
Partijen zullen hierna [de man] en [de vrouw] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het schrijven namens [de vrouw] d.d. 15 februari 2011;
- het schrijven (met bijlagen) namens [de man] d.d. 16 februari 2011;
- de mondelinge behandeling d.d. 21 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn ex-echtelieden.
2.2. Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
[de minderjarige A], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats], en [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarigen).
2.3. Bij beschikking d.d. 16 februari 2005 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan de echtscheidingsbeschikking is een echtscheidingsconvenant gehecht waarin ondermeer een zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen is opgenomen.
2.4. In februari 2007 is de zorg- en contactregeling tussen [de man] en de minderjarigen door [de vrouw] eenzijdig stopgezet.
3. Het geschil
3.1. [de man] vordert – samengevat – dat [de vrouw] wordt veroordeeld tot nakoming van de zorg- en contactregeling conform de beschikking van deze rechtbank d.d. 16 februari 2005, op een wijze zoals nader in de dagvaarding is omschreven, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer dat [de vrouw] haar medewerking hieraan onthoudt, met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van de procedure.
3.2. [de vrouw] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Desgevraagd heeft [de man] gesteld dat het spoedeisend belang voornamelijk wordt ingegeven door het belang van de minderjarigen. De minderjarigen zijn er beide bij gebaat dat zij op korte termijn weer contact hebben met hun vader, aldus [de man].
4.2. [de vrouw] heeft het spoedeisend belang van [de man] weersproken. [de vrouw] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sinds 2007 geen uitvoering meer is gegeven aan de contactregeling tussen [de man] en de minderjarigen. [de vrouw] is van mening dat door [de man] al lang andere wegen bewandeld had kunnen worden teneinde te laten vaststellen of het contact tussen [de man] en de minderjarigen nog in het belang van de minderjarigen is.
4.3. Vaststaat dat sinds 2007 geen uitvoering meer wordt gegeven aan de zorg- en contactregeling tussen [de man] en de minderjarigen. Nadat [de vrouw] eenzijdig deze regeling heeft beëindigd heeft [de man] daarin berust. [de man] heeft daartoe aangevoerd dat hij de minderjarigen, de voor de minderjarigen noodzakelijk geachte, rust wilde gunnen.
4.4. Uit het hiervoor geschetste tijdsverloop, en de acties die door [de man] zijn ondernomen, dan wel zijn nagelaten, om de contactregeling met de minderjarigen in enigerlei vorm weer te (doen) herstellen, waardoor er al vier jaar geen uitvoering meer wordt gegeven aan de zorg- en contactregeling, is de voorzieningenrechter van oordeel dat thans niet kan worden geoordeeld dat niet van [de man] gevergd kan worden dat hij een uitspraak van de bodemrechter, in een door hem te entameren bodemprocedure, kan afwachten. [de man] heeft reeds vanaf 2007 voldoende gelegenheid gehad om een bodemprocedure aanhangig te maken teneinde te trachten het door hem gewenste doel te verwezenlijken. De voorzieningenrechter zal derhalve, bij gebrek aan het vereiste spoedeisende belang, de verzochte voorzieningen weigeren.
4.2. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. weigert de voorziening,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2011.?