RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 31 maart 2011
Stichting Phusis, gevestigd te Assen, eiseres,
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 21 februari 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de weigering door de gemeenteraad vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) te verlenen van het vigerende bestemmingsplan om de realisering van een zorgboerderij op het perceel [straat] [nummer] te [plaats] mogelijk te maken.
Namens eiseres is bij brief van 1 februari 2010, aangevuld op 9 maart 2010, tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 18 februari 2010 heeft [bewoner], namens de bewoners van [straat], aangegeven dat zij als partij aan het geding wensen deel te nemen.
Partijen hebben de stukken van de andere partijen ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 februari 2011, alwaar namens eiseres zijn verschenen [gemachtigden], bijgestaan door mr. S. El Hami.
Voor verweerder zijn verschenen D. Reitsma en mr. T. van Hoek.
Namens de bewoners van [straat] is verschenen [bewoner].
Feiten en omstandigheden
De rechtbank verwijst voor de weergave van de feiten en omstandigheden kortheidshalve naar de bij partijen bekende uitspraak van deze rechtbank van 27 oktober 2009 (AWB 08/8845 WRO).
Verweerder heeft naar aanleiding van de vernietiging van het besluit van 12 september 2008 bij voornoemde uitspraak de bezwaren van eiseres opnieuw beoordeeld en bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2008 gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe heeft bij besluit van 23 augustus 2005 de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan verweerder.
Beoordeling
Bij uitspraak van 27 oktober 2009 heeft de rechtbank het besluit van 12 september 2008 vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder gedurende de gehele periode juni 2004 tot januari 2008 heeft aangegeven bereid te zijn tot medewerking aan het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor het realiseren van de zorgboerderij. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat verweerder bij zijn standpuntwijziging onvoldoende zorgvuldig jegens eiseres heeft gehandeld en voorts onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in februari 2008 van inzicht is veranderd.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag dit besluit de toetsing in rechte kan doorstaan.
Namens eiseres is in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder verzuimd heeft eiseres te horen alvorens een nieuw besluit te nemen. Door niet eerst met eiseres te gaan praten over het bouwplan en de gevolgen die het plan heeft voor de ruimtelijke invulling in het buitengebied heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt in dit verband dat in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet een algemene verplichting is opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de rechtbank, waarbij de eerste beslissing op bezwaar is vernietigd. Wel kan het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk zijn om belanghebbenden bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar opnieuw te horen. In onderhavig geval doet zich een dergelijke omstandigheid evenwel niet voor mede gelet op de reden waarom de eerdere beslissing op bezwaar tegen het primaire besluit door de rechtbank is vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres door niet opnieuw te worden gehoord in haar belangen is geschaad.
Verweerder heeft aan de handhaving van de weigering voor het bouwplan vrijstelling te verlenen onder meer ten grondslag gelegd dat de gevraagde zorgaccommodatie in strijd is met het provinciaal beleid zoals verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan II (verder: POP II). Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat het POP II als basis dient voor het gemeentelijk beleid en aldus ook voor de mogelijkheid af te wijken van bestemmingsplannen.
De rechtbank overweegt dat eiseres aan [straat] een accommodatie wenst te realiseren waarin jongeren met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen opgevangen kunnen worden. Tevens zijn er plaatsen voor dagbesteding. De cliënten van eiseres zullen zich bezig houden met natuurwerkzaamheden, met het kweken van planten en met overige werkzaamheden voor particuliere kwekers en particulieren.
In het POP II wordt vestiging van bedrijven in het buitengebied alleen toegestaan als vestiging aldaar functioneel noodzakelijk is. Daarbij gaat het vooral om bedrijven waarvoor het gebruik van de grond als productiemiddel een onmisbaar onderdeel is van de bedrijfsvoering (vooral agrarische bedrijven). Daarnaast zijn er ook andere bedrijven die vanwege de relatie met hun omgeving, beter in het buitengebied kunnen functioneren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen dwingende reden heeft zich in het buitengebied, aan [straat], te vestigen. In dit kader stelt de rechtbank vast dat eiseres geen overeenkomst met Natuurmonumenten, de eigenaar van een deel van het naastgelegen Fochteloërveen, meer heeft. Verder heeft eiseres ook in het algemeen niet aangetoond dat sprake is van een functionele binding met het buitengebied. Weliswaar stelt eiseres dat zij verschillende overeenkomsten heeft gesloten om in het buitengebied werkzaamheden uit te voeren, maar eiseres heeft deze samenwerkingsovereenkomsten niet overgelegd. Aldus heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er een relatie is met onderhavige locatie.
De stelling van eiseres dat ze een sterke financiële organisatie is en een overeenkomst met Natuurmonumenten geen noodzakelijke voorwaarde voor haar activiteiten is, treft geen doel omdat deze weigeringsgrond van verweerder ziet op de inbedding in het buitengebied.
Voorts heeft verweerder erop gewezen dat in het POP II wordt aangegeven dat de mogelijkheden voor nieuwe functies in voormalige agrarische bebouwing mede moet worden beoordeeld op het instandhouden van de kwaliteiten van het buitengebied. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het slopen van voormalige agrarische bebouwing en het toevoegen van meer bebouwing de kwaliteit van het buitengebied niet ten goede komt, te meer daar het POP II de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied in principe niet toestaat.
Wel is door de provincie aangegeven dat voor bestaande niet-agrarische bedrijven in landbouwontwikkelingsgebieden enige uitbreiding van ondergeschikte aard - 10% - in het algemeen aanvaarbaar wordt geacht. Een uitbreiding met 20% is slechts in bijzondere gevallen aanvaardbaar. Het bouwplan van eiseres voorziet echter in een uitbreiding met 100%. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij op 30 november 2007 een gewijzigd bouwplan bij verweerder heeft ingediend, maar vastgesteld dient te worden dat eiseres op 30 november 2007 een ruimtelijke onderbouwing heeft ingediend waarin is gepleit voor exact dezelfde bebouwing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij haar bouwplannen zodanig kan aanpassen dat zij kan voldoen aan de eisen zoals gesteld door de provincie.
Verweerder heeft er verder op gewezen dat het beleid voor wonen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen blijkens het POP II conserverend is: in beginsel mag geen er geen nieuwe bebouwing bij komen. Voor wonen is in de regel een totale bebouwingsoppervlakte van 250 m² toereikend ook om nevenactiviteiten uit te oefenen, zoals een aan huis gebonden beroep. Verzoeken tot uitbreiding van de bestaande bebouwing worden beoordeeld op aansluiting bij de schaal van de reeds aanwezige bebouwing en de ruimtelijke samenhang op het perceel. In het POP II wordt opgemerkt dat vooral aan de randen van de kernen ruimere mogelijkheden aanwezig zijn voor meervoudige bewoning. De rechtbank stelt evenwel vast dat onderhavig perceel aan het einde van de doodlopende weg [straat] ligt en daarmee niet aan de rand van de kern.
De rechtbank overweegt dat verweerder het algemeen belang, waarbij de provinciale regelgeving een belangrijke rol heeft gespeeld, heeft afgewogen tegen het belang van eiseres. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder het algemeen belang de doorslag heeft laten geven. De vrees van de omwonenden voor hun veiligheid speelt, zo overweegt de rechtbank, juist vanwege de provinciale regelgeving waarin de door eiseres gewenste accommodatie niet past, in deze belangenafweging een ondergeschikte rol. De stelling van eiseres dat ze zich, anders dan de omwonenden stellen, wel coöperatief heeft opgesteld, kan het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders maken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder de uitkomst van de belangenafweging thans op deugdelijke wijze heeft gemotiveerd.
Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van eiseres niet. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P. Claus, voorzitter, mr. K. Wentholt en mr. L. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.T. Hofman, griffier.
mr. C.T. Hofman mr. W.P. Claus
In het openbaar uitgesproken op 31 maart 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.