RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 16 februari 2011
Zaaknummer 82635 / FA RK 10-2919
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Verheul,
[de vrouw],
wonende te [adres],
gerekwestreerde, hierna te noemen de vrouw,
toegevoegd advocaat mr. J.G. Besling.
De man heeft op 15 oktober 2010 een verzoekschrift ingediend, waarbij wordt verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. vast te stellen dat de, destijds bij beschikking van deze rechtbank d.d. 22 november 2006, vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van rechtswege per 3 april 2010 is beëindigd;
2. te bepalen dat de vrouw hetgeen onverschuldigd is betaald vanaf 3 april tot en met 14 oktober 2010, zijnde € 3.062,10 aan de man dient terug te betalen binnen veertien dagen na de te geven beschikking;
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend waarin het verzochte wordt weersproken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 31 januari 2011 alwaar partijen, vergezeld van hun raadslieden, zijn verschenen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Tussen partijen staat het volgende vast:
- zij zijn ex-echtelieden;
- bij beschikking d.d. 22 november 2006 van deze rechtbank is aan de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw opgelegd, welke bijdrage
– na indexering – thans € 1.043,90 per maand bedraagt.
De man heeft, ter onderbouwing van zijn verzoek, gesteld dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd. De man heeft gesteld dat de vrouw sinds 2008 een affectieve relatie heeft met de [X] en dat deze relatie ook niet geheim is en aan een ieder bekend is. De vrouw gaat gezamenlijk met haar partner op vakantie, presenteert zich als een stel bij de familie en bezoekt gezamenlijk verjaardagsvisites, feestjes etc., en feitelijk woont de partner van de vrouw al geruime tijd in bij de vrouw, aldus de man. De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen diverse aangelegenheden en/of omstandigheden benoemd.
De vrouw heeft het verzoek van de man weersproken en zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij weliswaar een affectieve relatie met de heer [X] heeft en dat zij de heer [X] tijdelijk onderdak verschaft maar dat geen sprake is van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en van wederzijdse verzorging.
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat de vrouw vanaf april 2010 samenwoont met een nieuwe partner met wie zij een affectieve relatie onderhoudt en waarmee zij een gemeenschappelijke huishouding voert.
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleving met een ander als waren zij gehuwd in de zin van art. 1:160 BW, is vereist dat tussen de samenlevenden een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij is voorts uitgangspunt dat art. 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd. Dit uitgangspunt, dat wordt gerechtvaardigd door het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in art. 1:160 BW besloten sanctie, brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen. Voor de uitleg van art. 1:160 BW dient aansluiting te worden gezocht bij de kenmerken van een als ‘normaal’ te beschouwen huwelijk.
De rechtbank zal aan de hand van voornoemde criteria beoordelen of de vrouw thans samenwoont met een partner als ware zij gehuwd, zodat op grond van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (B.W.) de verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud aan de vrouw te verschaffen, is geëindigd.
Tussen partijen staat, als onweersproken en tevens als door de vrouw erkend, vast dat zij een affectieve relatie heeft met de [X] (hierna: [X]). De vrouw heeft echter weersproken dat er sprake is van het samenwonen met [X]. De vrouw heeft hiertoe gesteld dat [X] zijn woning (om niet) beschikbaar heeft gesteld aan de zoon van partijen toen bleek dat de vriendin van de zoon zwanger was. De vrouw ziet dit als een vriendendienst van een huisvriend. De vrouw voelt zich in deze situatie verplicht om de heer [X] (eveneens om niet) onderdak te bieden waarbij zij [X] tevens voorziet van de gebruikelijke maaltijden. Tevens heeft de vrouw de duurzaamheid van de samenleving weersproken, en gesteld dat zij financieel geheel onafhankelijk van elkaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige situatie, waarin [X] reeds sinds april 2010 bij de vrouw woont en tevens van maaltijden wordt voorzien, waarvoor geen enkele vergoeding wordt betaald, sprake is van een duurzame samenwoning, waarbinnen tevens sprake is van wederzijdse verzorging. De vrouw voorziet [X] immers van onderdak en maaltijden, en [X] is zodanig bij de vrouw en haar meerderjarige kinderen betrokken dat hij zijn woning heeft afgestaan aan de zoon van partijen. Tevens heeft [X], zelfs voordat hij bij de vrouw introk, een auto gekocht voor de dochter van partijen, en deze aan haar geschonken. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat [X] (mede) zorg draagt voor de aanwezige huisdieren, waarbij hij zo nodig het paard van de dochter verzorgt en de hond uitlaat. Deze omstandigheden maken dat, naar het oordeel van de rechtbank, sprake is van een wederzijdse verzorging van [X] en de vrouw (en haar gezin).
De vrouw heeft tevens erkend dat [X] haar heeft geholpen met de aanschaf van meubelen (een bankstel) en deze ook heeft betaald. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat zij tweemaal samen met [X] op vakantie is geweest, eenmaal een week naar Denemarken en eenmaal een week naar de Moezel. De vrouw en [X] hebben ten aanzien van deze vakanties de kosten steeds verdeeld, waarbij de vrouw de huur van het vakantieverblijf betaalde, en [X] de autokosten voor zijn rekening nam. Voornoemde aangelegenheden (het kopen van meubelen ten behoeve van de inrichting van het huis van de vrouw en het structureel gezamenlijk vieren van vakanties waarbij de kosten worden gedeeld) zijn naar het oordeel van de rechtbank dermate vergaand dat sprake is van een situatie die als een gemeenschappelijke huishouding beschouwd kan worden.
De vrouw heeft (subsidiair) bewijs aangeboden van haar stellingen. De rechtbank heeft de vrouw vervolgens ter zitting ondervraagd waarop het door haar gedane bewijsaanbod ziet. De vrouw heeft daartoe slechts gesteld dat zij kan bewijzen dat zij en [X] hun financiën gescheiden houden, waarbij zij alle woonlasten draagt en dat zij en [X] afzonderlijk zijn verzekerd.
De rechtbank is van oordeel dat in de huidige samenleving het binnen gezamenlijke huishoudingen veelvuldig voorkomt dat tussen partners, of zij nu gehuwd zijn of niet, de financiën gescheiden blijven en dat er afspraken worden gemaakt over het dragen en verdelen van de (woon)lasten en dat tevens sprake is dan wel kan zijn van gescheiden verzekeringen. Nu de vrouw met haar bewijsaanbod ter zake het gescheiden zijn van de financiën geen bewijs kan bijbrengen dat geen sprake is van het samenwonen met haar partner als ware zij gehuwd, zal de rechtbank het bewijsaanbod passeren.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geconcludeerd kan worden dat aan alle criteria is voldaan om vast te stellen dat de vrouw en [X] samenwonen als waren zij gehuwd. Dit betekent dat de onderhoudsverplichting van de man van rechtswege is beëindigd met ingang van de datum dat de vrouw en [X] zijn gaan samenwonen. De vrouw heeft niet weersproken dat de huidige situatie is ingetreden op 3 april 2010, zodat vanaf deze datum de verplichting van de man is beëindigd, en de vrouw hetgeen zij nadien heeft ontvangen aan de man dient terug te betalen. De rechtbank zal de verzoeken van de man toewijzen als hierna te melden.
Partijen zijn ex-echtelieden. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren, zoals in het dictum bepaald.
BESLISSING
- stelt vast dat de, bij beschikking van deze rechtbank d.d. 22 november 2006, vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 3 april 2010 van rechtswege is beëindigd;
- bepaalt dat de vrouw, binnen veertien dagen na heden, hetgeen door de man vanaf 3 april 2010 onverschuldigd aan haar is betaald, zijnde een bedrag van € 3.062,10, aan de man dient terug te betalen;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2011 in tegenwoordigheid van W. Slomp, griffier, en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.