4. De beoordeling
4.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat waar eiseres haar vordering in belangrijke mate baseert op het hennepconvenant, niet is gebleken dat eiseres uitvoering heeft gegeven aan dat convenant waar het gaat om het opnemen van een extra bepaling in het huurcontract die de thuisteelt van wiet verbiedt. En dat had in dit geval te meer in de rede gelegen nu er sinds 1999 tussen partijen alleen een mondelinge huurovereenkomst bestond (en nog steeds bestaat) en juist het hennepconvenant eiseres aanleiding had moeten geven om, zeker al meteen na het in werking treden van dat convenant op 20 maart 2006, die huurovereenkomst schriftelijk vast te leggen, inclusief bedoelde extra bepaling. In het navolgende zal overigens nog blijken dat eiseres zich ook in andere opzichten niet heeft gehouden aan de voorwaarden van het hennepconvenant.
4.2 In de tweede plaats stelt de kantonrechter vast dat eiseres in haar conclusie van repliek ongemotiveerd enkele zaken anders/ernstiger heeft voorgesteld dan zoals die zijn op te maken uit de dagvaarding met producties. Zo laat eiseres het in de conclusie van repliek bij de blote stellingen dat zij het voor mogelijk houdt dat meer hennepplanten zijn aangetroffen, dat de hennepplantage niet zou zijn ontdekt voor het einde van de eerste groeicyclus, dat het beslist niet is uitgesloten dat de hennepplanten al eerder zijn geoogst, dat met het in werking brengen en hebben van de hennepkwekerij wel degelijk gevaarlijke situaties zijn ontstaan, dat de aansluitwaarde van de installatie veel hoger was dan het wattage van de lampen alleen en dat de hennepkwekerij eerder op provisorische dan op professionele wijze was ingericht. Gezien het door gedaagde bij conclusie van antwoord overgelegde transactievoorstel van 26 juni 2010, acht de kantonrechter het bovendien om meerdere redenen (waaronder uiteraard ook het hennepconvenant) onbegrijpelijk dat eiseres in de conclusie van repliek nog het volgende meent te moeten stellen: Dat het Openbaar Ministerie kennelijk niet tot strafvervolging is overgegaan maar een transactie heeft aangeboden (hetgeen door eiseresse bij gebrek aan wetenschap wordt betwist), doet daaraan niets af.
4.3 Overgaande tot de meer inhoudelijke beoordeling overweegt de kantonrechter als volgt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door in het gehuurde een hennepkwekerij te exploiteren, gedaagde jegens eiseres tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen. In dit verband stelt eiseres dat de tekortkoming bestaat in het feit dat gedaagde zich niet heeft gehouden aan de contractuele bestemming van de huurovereenkomst (artikel 7:214 BW). Voor zover gedaagde de tekortkoming betwist omdat noch mondeling noch schriftelijk een contractuele bestemming van het gehuurde is overeengekomen, wijst de kantonrechter erop dat dit niet kan afdoen aan de stelling van eiseres. Als er namelijk geen expliciete bestemming van het gehuurde is overeengekomen, kan gedaagde niet geacht worden gerechtigd te zijn tot een ander gebruik van het gehuurde dan tot het gebruik waartoe het gehuurde naar zijn aard bestemd is. Vastgesteld wordt dat ter plaatse krachtens het vigerende bestemmingsplan een woonbestemming geldt voor woonwagens met bijbehorende bijgebouwen. Niet is gebleken dat en waarom de schuur waarin de hennepkwekerij was gevestigd niet zou vallen onder de woonbestemming. Gesteld noch anderszins gebleken is dat ten tijde van de totstandkoming van de huurovereenkomst in 1999 partijen een ander gebruik van woonwagen en schuur voor ogen heeft gestaan dan dat ter invulling van de woonbestemming. Gelet op het feitelijk gebruik van het gehuurde en het gebruik dat in het algemeen wordt gemaakt van woonwagens met bijbehorende onroerende zaken, is dan ook anders dan gedaagde heeft betoogd zonder meer de conclusie gerechtvaardigd dat op het door gedaagde gehuurde een woonbestemming rust(te).
4.4 Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat door in het gehuurde een hennepkwekerij te exploiteren, gedaagde het bepaalde in artikel 7:213 BW heeft geschonden door zich niet als goed huurder te gedragen. Van een goed huurder mag namelijk worden verwacht dat hij zich onthoudt van het exploiteren van een hennepkwekerij in een gehuurde onroerende zaak omdat op grond van wet- en regelgeving de (bedrijfsmatige) kweek van hennep verboden is. Artikel 3 van de Opiumwet verbiedt hennepteelt. In verband met het opsporings- en vervolgingsbeleid heeft het College van procureurs-generaal een aanwijzing voor de Opiumwet opgesteld, waarin met betrekking tot het opsporings- en vervolgingsbeleid de prioriteit bij de bedrijfsmatige teelt is gelegd. Uit de Aanwijzing Opiumwet blijkt dat bij de vaststelling of een hennepteelt beroeps- of bedrijfsmatig plaatsvindt enkele factoren een rol spelen, om te beginnen de hoeveelheid hennepplanten. De grens tussen bedrijfsmatige teelt of privégebruik is vastgesteld op vijf planten. Zijn er meer dan vijf planten dan wordt de kwekerij geacht een bedrijfsmatig karakter te hebben. Daarnaast speelt de professionaliteit van de hennepkwekerij een rol, waarbij wordt gekeken naar de verwarming, ventilatie, belichting en afscherming. Van belang in dit verband is nog dat uit de Aanwijzing Opiumwet blijkt dat wanneer er qua inrichting een professionele hennepkwekerij wordt aangetroffen waarin nog slechts vijf of minder planten staan, die kwekerij toch als bedrijfsmatig zal worden gekwalificeerd. Nu vaststaat dat in de schuur van gedaagde 30 hennepplanten zijn aangetroffen, is de conclusie gerechtvaardigd dat hier sprake was van een bedrijfsmatige hennepkwekerij.
4.5 Uit de wet blijkt dat voor de ontbinding van de huurovereenkomst sprake moet zijn van een tekortkoming, artikel 7:231 BW. Daarom moet eerst worden vastgesteld of er een tekortkoming in de verplichtingen van de huurder is. Van belang hierbij is dat de Hoge Raad in zijn arresten HR 27 november 1998, NJ 1999, 197 (De Bruin/Meiling) en HR 22 oktober 1999, NJ 2000, 208 (Twickler) heeft aangegeven dat ook bij de huur van bedrijfsruimte en woonruimte de algemene regel van artikel 6:265 lid 1 BW geldt. Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van de huurder in de nakoming van een van de verbintenissen aan de verhuurder de bevoegdheid geeft om de overeenkomst (geheel of gedeeltelijk) te ontbinden, tenzij die ontbinding niet wordt gerechtvaardigd door de bijzondere aard of geringe betekenis van die tekortkoming. Bij de beantwoording van de vraag of het exploiteren van een hennepkwekerij een tekortkoming oplevert wordt getoetst aan de volgende toetsingscriteria: het goed huurderschap (artikel 7:213 BW) en/of de uit artikel 7:213 BW volgende gevaarzetting en/of de woonbestemming (artikel 7:214 BW).
4.6 Een bedrijfsmatige hennepkwekerij is volgens de rechtspraak in vele gevallen in strijd met het goed huurderschap. Het belangrijkste argument voor het aannemen van slecht huurderschap is de gevaarzetting die het exploiteren van een hennepkwekerij met zich meebrengt. Als een feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat de exploitatie van een bedrijfsmatige hennepkwekerij in een woning een verhoogd risico oplevert voor gevaarzetting, overlast, andere schade en/of andere nadelige effecten. Daarbij is niet van belang of de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt en in hoeverre de huurder bekend is met een verhoogd risico. In het algemeen kan het gebruik van (een deel van) een huurwoning voor een bedrijfsmatige hennepkwekerij niet worden aangemerkt als gebruik overeenkomstig de woonbestemming. Niet relevant is welk gedeelte van de woning is onttrokken aan de woonbestemming. Ook de exploitatie van een hennepkwekerij in een schuur bij een huurwoning kan in strijd zijn met de woonbestemming. Vastgesteld wordt dat het exploiteren van een hennepkwekerij in beginsel een tekortkoming oplevert in de verplichtingen van de huurder die ontbinding van de huurovereenkomst en/of veroordeling tot ontruiming van de huurwoning rechtvaardigt. Hiervoor is overigens niet vereist dat de tekortkoming toerekenbaar is of gekwalificeerd kan worden als ernstig.
4.7 Uit de rechtspraak blijkt dat de ontbinding van de huurovereenkomst vanwege het exploiteren en/of voorhanden hebben van een hennepkwekerij gerechtvaardigd is als de tekortkoming niet bijzonder van aard of gering van betekenis is. Hierbij dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de vraag of de tekortkoming van bijzondere aard of gering van betekenis is, rust op de huurder. De toetsingscriteria in dit verband zijn het woonbelang van de huurder, het beleid van de verhuurder, de gevaarzetting en de overige risico’s die een hennepkwekerij met zich meebrengt. Deze criteria toegespitst op de in dit geding gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van gedaagde tot ontruiming van het gehuurde, stelt de kantonrechter allereerst vast dat niet is gebleken dat eiseres bij haar besluitvorming rekening heeft gehouden met alle hiervoor van belang zijnde bepalingen van het hennepconvenant, terwijl evenmin kenbaar is gemaakt welk beleid eiseres ter zake heeft ontwikkeld en hanteert. Nog afgezien van het feit dat eiseres vanaf 20 maart 2006 meer dan voldoende gelegenheid heeft gehad om de huurovereenkomst met gedaagde schriftelijk vast te leggen, inclusief de in het hennepconvenant vermelde extra bepaling die de thuisteelt van wiet verbiedt, maar dat om niet nader gemotiveerde redenen heeft nagelaten, heeft de kantonrechter node het in het hennepconvenant bedoelde rapport gemist ten behoeve van strafprocedure en civiele ontruimingsprocedure, waarin de gevaren verbonden aan de hennepplantage uitputtend moeten worden opgenomen. Dat klemt nog eens te meer waar uit de wel beschikbare informatie van de zijde van politie en justitie in het geheel niet valt op te maken dat er op enig moment sprake is geweest van enige gevaarzetting en de zaak strafrechtelijk niet door het Openbaar Ministerie aan de rechter is voorgelegd maar is afgedaan middels een transactie.
4.8 Waar gedaagde voldoende heeft gesteld en ook aannemelijk heeft gemaakt dat de hennepkwekerij was gevestigd in een afzonderlijke betonnen schuur en dat de elektriciteit legaal werd afgenomen via de stoppenkast (zodat er geen kortsluiting kon ontstaan en daarmee ook geen brandgevaar), terwijl niet is gebleken dat de installatie niet op professionele wijze was aangelegd en/of dat de aansluitwaarde van de hennepkwekerij hoger was dan die van bijvoorbeeld een wasmachine en wasdroger, heeft eiseres zich beperkt tot de blote stelling dat met het in werking brengen en hebben van de hennepkwekerij wel degelijk gevaarlijke situaties zijn ontstaan en enkele (hier niet ter zake doende) algemene opmerkingen over gevaarlijke situaties waartoe het exploiteren van een hennepkwekerij kan leiden, onder verwijzing naar soortgelijke algemene oordelen in rechtspraak en literatuur. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt het nogal een verschil of er sprake is van een hennepkwekerij (van welke omvang ook met een geïmproviseerde gevaarzettende installatie waarvoor de elektriciteit illegaal wordt afgetapt) die op een zolder of in een kamer van een woonhuis in een dichtbebouwde omgeving is gevestigd en een hennepkwekerij als die welke is aangetroffen in de vrijstaande schuur van gedaagde op een woonwagenkamp waar maar twee van de vijf standplaatsen zijn bezet. Ook al kan de hier in het geding zijnde hennepkwekerij met 30 planten als bedrijfsmatig worden aangemerkt, gaat het niet om een kwekerij van bijzonder grote omvang en is, mede gelet op de plaats van de kwekerij ten opzichte van de woonwagen, ook niet gebleken van enige overlast, bijzondere risico’s of schade.
4.9 De convenantpartijen hebben zich met het hennepconvenant verbonden tot een stringente aanpak van hennepteelt, waarbij iedere convenantpartij zich verbindt om in beginsel zoveel mogelijk maatregelen tegen de verdachten te treffen die op basis van specifieke situaties mogelijk en nodig zijn. Vastgesteld wordt dat eiseres op grond van het hennepconvenant niet verplicht is tot het altijd verzoeken van ontbinding van de huurovereenkomst. Voorts is niet gebleken dat eiseres de specifieke situatie van gedaagde daadwerkelijk in alle opzichten heeft onderzocht nadat zij door de politie Drenthe in kennis werd gesteld van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de schuur van gedaagde. Gelet op het bepaalde in de punten 4.3 en 4.4 van het hennepconvenant had van eiseres zonder meer mogen worden verwacht dat zij dat wel had gedaan, zeker waar eiseres zoals in dit geval als gemeente de hoedanigheid heeft van zowel verhuurder als bestuurder. Blijkens het bepaalde in punt 4.3 van het hennepconvenant kan er sprake zijn van een schrijnend geval waardoor bepaalde maatregelen niet zijn geïndiceerd. In een overleg onder coördinatie van eiseres moet worden vastgesteld of er sprake is van een schrijnend geval en per schrijnend geval worden afspraken gemaakt over de eisen die aan de persoon in kwestie worden gesteld, in hoeverre opschorting van repressieve maatregelen dient plaats te vinden en welke hulpverlening dient te worden toegelaten. Als er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een schrijnend geval, kan in overleg tussen de convenantpartijen worden gekozen om bepaalde maatregelen op te schorten onder voorwaarde van een stringent contract. Hierbij kunnen onder meer de volgende factoren een rol spelen: anderen dan verdachte(n) worden zwaar getroffen door de te treffen maatregelen (bijvoorbeeld kinderen), er zijn reële mogelijkheden voor succesvolle hulpverlening, er is geen of in geringe mate sprake van strafrechtelijke recidive. Er worden in het hennepconvenant met opzet geen bindende criteria genoemd. Vastgesteld kan worden dat de hiervoor gegeven voorbeelden op de situatie van gedaagde van toepassing lijken te zijn. Waar eiseres stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de naleving van het hennepconvenant, heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt waarom zij ondanks de specifieke omstandigheden van dit geval ingevolge het hennepconvenant gehouden was direct over te gaan tot de meest vergaande maatregel.
4.10 Nu in de gegeven omstandigheden niet is gebleken van enige gevaarzetting, diefstal van stroom, overlast of schade en eiseres niet geacht kan worden het hennepconvenant juist te hebben toegepast, terwijl evenmin is gebleken dat eiseres op grond van dat hennepconvenant gehouden was in dit geval de ontbinding en ontruiming te vorderen, valt overigens ook niet in te zien dat eiseres daar een zwaarwegend belang bij heeft, dat onder andere is gelegen in de voorkoming van precedentwerking. Opgemerkt wordt dat ook een instantie als eiseres elke zaak steeds opnieuw op de eigen merites zal moeten beoordelen. Dat geldt hier te meer nu eiseres niet alleen partij bij het hennepconvenant is maar ook coördinator is van het overleg over schrijnende gevallen. In dit verband wijst de kantonrechter erop dat de gevolgen van een ontbinding en ontruiming niet alleen gedaagde raken, maar ook zijn kinderen. Waar in punt 4.3 van het hennepconvenant met name wordt gewezen op anderen dan gedaagde die zwaar worden getroffen door de te treffen maatregelen, te weten zijn kinderen, wijst de kantonrechter erop dat die kinderen in hun huidige woonomgeving zijn omgeven door familie. Daarbij komt dan nog dat herhuisvesting in een woonwagen in de omgeving van [adres] zo goed als onmogelijk lijkt te zijn, er wachttijden gelden voor het kunnen krijgen van een woning en niet is gebleken dat eiseres mogelijkheden van alternatieve huisvesting voor gedaagde en zijn gezin heeft onderzocht.
4.11 Alles overziende komt de kantonrechter tot de slotsom dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de schuur van gedaagde, gelet op de omvang en het bedrijfsmatig karakter daarvan, een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van gedaagde als huurder oplevert, die in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. In het voorgaande ligt echter voorts de conclusie besloten dat die tekortkoming van zodanige aard is te achten dat na afweging van alle betrokken belangen ontbinding niet behoort plaats te vinden, althans niet nu. Ter voorlichting aan gedaagde, en in zoverre ten overvloede, wijst de kantonrechter er uitdrukkelijk op dat niet alleen het opnieuw gaan exploiteren van een hennepkwekerij, maar ook het voorhanden hebben van een inrichting die de exploitatie van een hennepkwekerij mogelijk maakt in de woonwagen of in een andere ruimte die gedaagde van eiseres in huur heeft, een tekortkoming zal opleveren die zonder meer tot ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde zal leiden.
4.12 Op grond van dat wat hiervoor is overwogen zullen de vorderingen van eiseres moeten worden afgewezen. 4.13 In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.