ECLI:NL:RBASS:2011:BP6698

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78727 - HA ZA 10-239
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van zorginstelling voor loonbetalingen aan arbeidsongeschikte werkneemster na behandelfout

In deze zaak vorderde Pingo Poultry Goor B.V. vergoeding van loon en re-integratiekosten van Stichting Leveste, naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster na een operatie in het Scheper Ziekenhuis. Pingo stelde dat de chirurg niet voldoende informatie had gegeven over de risico's van de operatie en dat er complicaties waren opgetreden die de arbeidsongeschiktheid hadden veroorzaakt. De rechtbank Assen behandelde de zaak en oordeelde dat Pingo als werkgever de bewijslast droeg om aan te tonen dat er sprake was van een behandelfout. De rechtbank concludeerde dat Pingo onvoldoende bewijs had geleverd om de aansprakelijkheid van Leveste te onderbouwen. De rechtbank droeg Pingo op om feiten en omstandigheden te bewijzen die de gestelde behandelfout en de gevolgen daarvan onderbouwen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering en het getuigenverhoor werd gepland. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor Pingo om concrete bewijsstukken aan te leveren en de rol van de bewijslast in civiele aansprakelijkheidszaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 78727 / HA ZA 10-239
Vonnis van 23 februari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PINGO POULTRY GOOR B.V.,
gevestigd te Goor,
eiseres,
advocaat mr. E. van Otterloo,
tegen
de stichting
STICHTING LEVESTE,
gevestigd te Emmen,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.C. de Jong.
Partijen worden hierna Pingo en Leveste genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2010;
- de conclusie van antwoord van 23 juni 2010;
- de conclusie van repliek van 15 september 2010;
- de conclusie van dupliek van 27 oktober 2010;
- de akte van Pingo van 15 september 2010;
- de antwoordakte van Leveste van 19 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De rechtbank zal bij de beoordeling uitgaan van de navolgende feiten die tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, vaststaan.
2.2. Pingo betreft de werkgeefster van mevrouw [werkneemster]. Leveste is een zorgorganisatie in de provincie Drenthe. Zij exploiteert het Scheper Ziekenhuis in Emmen.
2.3. Op 31 oktober 2008 is de werkneemster van Pingo in het Scheper Ziekenhuis behandeld. De behandeling betreft een zogenoemde "gastric sleeve operatie" die op een medische indicatie plaatsvindt ter bestrijding van overgewicht. Na de behandeling zijn complicaties opgetreden die tot de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster van Pingo hebben geleid.
2.4. Pingo heeft gedurende een periode van de arbeidsongeschiktheid loon aan [werkneemster] doorbetaald.
3. Het geschil
3.1. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten vordert Pingo, verkort weergegeven, veroordeling van Leveste tot betaling van € 25.704,12 vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt Pingo, samengevat weergegeven, dat een van haar werknemers opgenomen is geweest in het Scheper Ziekenhuis en daar een operatie heeft ondergaan. Pingo stelt dat als gevolg van die operatie bij haar werkneemster een groot aantal ongebruikelijke complicaties is opgetreden die er voor hebben gezorgd dat zij tot op de dag van vandaag volledig arbeidsongeschikt is. Volgens Pingo heeft de chirurg die de operatie heeft verricht voorafgaand aan de operatie geen volledig een juiste informatie gegeven over de risico's van de operatie en heeft hij ook overigens niet gehandeld zoals een redelijk en bekwaam vakgenoot zou hebben gehandeld in gelijke omstandigheden en heeft dat de arbeidsongeschiktheid veroorzaakt. Pingo stelt dat zij het loon aan haar werkneemster heeft doorbetaald over de periode die aanvangt op 31 oktober 2008 en die nog niet is geëindigd. Pingo vordert vergoeding van het loon dat zij tot de dag van de dagvaarding aan haar werkneemster heeft betaald en zij vordert een vergoeding van gemaakte re-integratiekosten.
3.2. Het verweer van Leveste strekt tot niet-ontvankelijkheid van Pingo, althans afwijzing van haar vordering en veroordeling van Leveste in de kosten van deze procedure. Daartoe voert Leveste aan, samengevat weergegeven, dat de werkneemster van Pingo in haar ziekenhuis is geopereerd en dat nadien verschillende complicaties zijn opgetreden. Volgens Leveste vormt een complicatie op zichzelf genomen geen toerekenbare tekortkoming. Dat een complicatie ontstaat betekent volgens Leveste ook niet dat sprake is van een handelen of nalaten in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. Leveste klaagt dat Pingo in haar dagvaarding niet aangeeft waarom wel in strijd daarmee is gehandeld. Volgens Leveste laat Pingo zelfs na te stellen waaruit de tekortkoming heeft bestaan. Daarom heeft Pingo niet aan haar stelplicht voldaan. Leveste voert verder aan dat het nog maar de vraag is of Pingo verplicht was het loon door te betalen. Volgens Leveste gaat het om een werkneemster die zich vrijwillig heeft onderworpen aan een operatie die medisch gezien niet noodzakelijk was en waarvoor ook geen medische aanleiding bestond. Volgens Leveste is de arbeidsongeschiktheid daarom niet een gevolg van ziekte.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. Pingo heeft als werkgever gedurende (een deel van) de periode van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster het loon doorbetaald. Pingo acht zich daartoe op grond van de wet verplicht. In deze procedure spreekt Pingo het ziekenhuis aan waar haar werkneemster een medische ingreep heeft ondergaan, omdat Pingo het ziekenhuis aansprakelijk acht voor de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. Het tegen deze vordering gerichte verweer valt in twee onderdelen uiteen. Leveste betwist, kort gezegd, dat sprake is van een behandelfout en zij betwist dat er een verplichting bestaat tot het betalen van het loon.
4.2. De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van Leveste behandelen. Dat verweer komt er op neer dat er geen verplichting bestaat tot het betalen van het loon. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 6:107a BW de werkgever geen regresrecht verschaft op de benadeelde werknemer wanneer deze zelf door opzet of bewuste roekloosheid zijn arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt (Kamerstukken II 1995/96, 24 326, nr. 7, p 10). Gelet op deze begrenzing van het regresrecht staat de door Leveste gestelde omstandigheid dat de werkneemster van Pingo zelf heeft gekozen voor een behandeling waartoe geen medische noodzaak bestond, aan het regres van Pingo niet in de weg.
4.3. Aldus staat de rechtbank voor de vraag of sprake is van een behandelfout. Die vraag moet worden beantwoord, omdat art. 6:107a BW een werkgever weliswaar een zelfstandig regresrecht verschaft, maar dat regresrecht zijn grondslag vindt in de aansprakelijkheid die er jegens de werknemer is.
4.4. De rechtbank begrijpt uit de inleidende dagvaarding dat Pingo stelt dat sprake is van en behandelfout, in de eerste plaats omdat de informatie aan haar werkneemster voorafgaand aan de behandeling onvolledig en onjuist was. De rechtbank begrijpt uit wat Pingo verder stelt, dat Pingo Leveste ook aansprakelijk acht omdat sprake is van een behandelfout in de zin van een medische kunstfout. Dat laatste leidt Pingo af uit de opmerkelijke complicaties die bij haar werkneemster na de behandeling zijn opgetreden. Het gaat volgens Pingo, kort gezegd, om complicaties die niet lijken te passen bij de normale risico's die verbonden zijn aan de behandeling die haar werkneemster heeft ondergaan. Pingo ziet in het door haar aldus aangenomen oorzakelijke verband tussen de arbeidsongeschiktheid veroorzakende complicaties en de behandeling van haar werkneemster bevestigt in de door haar aangehaalde mediaberichten rond het Scheperziekenhuis en de daar verrichte maagverkleiningsoperaties. Ook ziet Pingo voor dat causale verband een bevestiging in het Rapport Commissie kwaliteit bariatrische chirurgie Scheper ziekenhuis Emmen van 16 september 2009.
4.5. Het processuele debat tussen partijen richt zich op de vraag of daarmee voldoende voor bewijs vatbare feiten aan de vordering ten grondslag zijn gelegd en, in het verlengde daarvan, wie de bewijslast draagt van de gestelde tekortschietende medische zorg en de gevolgen daarvan.
4.6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de hoofdregel van het bewijsrecht, zoals neergelegd in art. 150 Rv, draagt de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van die feiten. Uit die regel volgt niet, anders dan Pingo lijkt aan te nemen, dat de wederpartij de feiten moet bewijzen die zij stelt ter motivering van haar betwisting van de eerder bedoelde feiten. Uit de rechtspraak volgt verder dat voor het opdragen van bewijs aan de wederpartij slechts grond is als moet worden geoordeeld dat de eerst bedoelde partij haar stellingen, behoudens tegenbewijs, afdoende heeft bewezen, of, zoals blijkt uit de slotzinsnede van art. 150 Rv. uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid van een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Deze algemene uitgangspunten brengen voor deze zaak het volgende met zich.
4.7. De rechtbank maakt bij de beoordeling van het geschil een onderscheid tussen datgene wat Pingo stelt ten aanzien van de informatievoorziening aan haar werkneemster en de door Pingo gestelde behandelingsfout in de zin van een medische kunstfout.
4.8. Voor zover Pingo stelt dat de arts en daarmee Leveste tekort is geschoten omdat onvoldoende of onjuiste informatie is verstrekt over de behandeling en de mogelijke complicaties daarvan, is die stelling uitsluitend van belang voor zover ook voor bewijs vatbare feiten zijn gesteld waaruit volgt dat de werkneemster van Pingo, als zij juist zou zijn voorgelicht, van de behandeling had afgezien. Alleen dan kan immers een causaal verband bestaan tussen het niet volledig of onjuist informeren en de gestelde schade. Dergelijke voor bewijs vatbare feiten zijn door Pingo niet gesteld. De rechtbank neemt in dit verband mede in overweging dat schending van de wettelijke informatieplicht van de art. 7:448 en 7:450 BW er niet toe strekt bescherming te bieden tegen de complicaties van medische behandeling, maar er toe strekt de patiënt in staat te stellen het zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen door weloverwogen een keuze te kunnen maken ten aanzien van de risico's die een bepaalde behandeling met zich brengt. Door het niet geven van volledige en juiste informatie wordt het risico in het leven geroepen dat een patiënt niet weloverwogen een keuze kan maken. Dat is een ander risico dan het risico dat bepaalde complicaties door de behandeling zullen ontstaan. Het een en ander leidt tot de slotsom dat de door Pingo gestelde schending van de informatieplicht onvoldoende is om daarop een aansprakelijkheid van Leveste te kunnen gronden.
4.9. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of voldoende concreet is gesteld dat de arts een behandelfout - in de zin van een medische kunstfout - heeft gemaakt en, gelet op de betwisting daarvan, wie die behandelfout en de gevolgen daarvan zal moeten bewijzen.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de eisen die op dat punt aan Pingo, gelet op haar mogelijkheden op dat punt als regresnemende werkgeefster heeft, voldoende concreet heeft gesteld dat sprake is van een behandelfout. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat Pingo niet concreet is gemaakt welke behandelfout dan is gemaakt of dat het bestaan van die behandelfout wordt aangenomen op grond van de (opmerkelijke) aard van de complicaties, uit media-aandacht en het door Pingo aangehaalde rapport en de daaruit op te maken kans dat ook in het geval van de werkneemster van Pingo een behandelfout is gemaakt. Dat sprake is van een arbeidsongeschiktheid veroorzakende behandelfout is daarmee, gelet op het daarop gerichte verweer van Leveste, (nog) niet komen vast te staan en vergt nader bewijslevering.
4.11. Te beoordelen staat wie van partijen dat bewijs heeft te leveren. De rechtbank is in dat verband in de eerste plaats van oordeel dat de hiervoor aangehaalde hoofdregel van het bewijsrecht met zich brengt dat de bewijslast van de behandelfout en de gevolgen daarvan, in beginsel, op Pingo rust. De rechtbank is bovendien van oordeel Pingo tot zover niet zodanig bewijs heeft bijgedragen dat zij haar stellingen behoudens tegenbewijs, afdoende heeft bewezen.
4.12. Aldus komt de rechtbank voor de vraag te staan of een bijzondere regel of de eisen van redelijkheid en billijkheid aanleiding geeft om tot een omkering van de bewijslast te komen, in die zin dat deze niet langer rust op Pingo maar op Leveste.
4.13. De omkeringsregel houdt in dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering op de hoofdregel van art. 150 Rv. wordt gemaakt door het bestaan van conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade aan te nemen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor de toepassing van de omkeringsregel is vereist dat vaststaat dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Hieruit volgt dat voor de toepassing van de omkeringsregel geen plaats is als de toedracht van - in dit geval - de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster van Pingo als gevolg van een behandelfout niet is komen vast te staan.
4.14. Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat aan Pingo zal worden opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat sprake is van een behandelfout die de arbeidsongeschiktheid van haar werkneemster heeft veroorzaakt.
4.15. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij vooralsnog geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen die, zoals Pingo wil, aan de hand van alle relevante informatie nagaat of Leveste al dan niet aansprakelijk is voor de schade. In aanmerking genomen dat in de loop van de procedure het medische dossier van de werkneemster in het geding is gebracht en Leveste op (het verloop) van de behandeling bij akte een toelichting heeft gegeven, is voor benoeming van een deskundige met een ruime vraagstelling zoals Pingo die voor ogen heeft, geen grond.
4.16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
BESLISSING
De rechtbank
1. draagt Pingo op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat een behandelfout heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van haar werkneemster,
2. bepaalt dat, indien Pingo het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. B.R. Tromp in het gerechtsgebouw te Assen aan Brinkstraat 4 op een nader te bepalen datum en tijdstip,
3. bepaalt dat Pingo voor 23 maart 2011opgave zal doen van de door haar voor te brengen getuigen, alsmede de verhinderdata van alle betrokken partijen en van de getuigen, waarna een datum voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld,
4. bepaalt dat Pingo, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, Pingo dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5. bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.