1. De procedure
1.1 Bij verzoekschrift ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van 18 januari 2011 met producties heeft de stichting verzocht, indien en voor zover er in rechte sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst tussen de stichting en [werknemer], de dan tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst voor zover nodig te ontbinden met ingang van een zo spoedig mogelijke datum, zulks zonder toekenning van enige vergoeding aan [werknemer].
1.2 [werknemer] heeft bij verweerschrift ex artikel 7:685 BW van 10 februari 2011 met producties primair verzocht het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en subsidiair bij toewijzing van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [werknemer] een vergoeding toe te kennen van € 8156,- (C=2) als aanvulling op een uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten of elders te verdienen lager salaris, een en ander met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure, waaronder salaris gemachtigde.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoek heeft gevoegd met die van het door [werknemer] bij dagvaarding van 8 februari 2011 aangespannen kort geding plaatsgehad op 15 februari 2011, alwaar de stichting zich heeft laten vertegenwoordigen door de heer [X], bijgestaan door mr. Bussink. Mr. Bussink heeft aan de hand van de pleitnotities kort geding het standpunt van de stichting nader toegelicht. [werknemer] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. drs. L.R.C. Bos.
1.4 Aan het eind van de mondelinge behandeling is vastgesteld dat partijen niet tot een minnelijke schikking hebben kunnen komen, waarna beschikking en vonnis is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1 De kantonrechter stelt als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.2 De stichting is ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen de Regio Politie Drenthe en de gemeenten Coevorden, Borger-Odoorn en Emmen. De doelstelling van de stichting is tweeledig: 1) het gevoel van veiligheid bij de burgers binnen de gemeenten vergroten en 2) de re-integratie van uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden binnen een bepaalde periode in de gelegenheid worden gesteld werkervaring op te doen en de opleiding ‘Beveiligingsdiploma’ te volgen. [werknemer] is door bemiddeling van re-integratiebureau [Y] te Emmen bij de stichting in dienst gekomen.
2.3 [werknemer] heeft met de stichting op 25 augustus 2009 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar gesloten. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd voor de duur van een jaar tot 25 augustus 2011. Laatstelijk was [werknemer] werkzaam als toezichthouder gedurende 32 uur per week tegen een bruto salaris van € 1258,67 per maand exclusief emolumenten.
2.4 Vanaf het moment dat [werknemer] bij de stichting in dienst is getreden, is hij tot 10 januari 2011 van maandag tot en met donderdag gedurende 32 uur per week als toezichthouder werkzaam geweest bij het [Z-college], met uitzondering van de vakanties. Aldus was hij gedurende veertig weken per jaar van maandag tot en met donderdag werkzaam bij het [Z-college] en voor zijn overige werktijden als toezichthouder werd [werknemer] ingedeeld in een vierwekelijks dienstrooster.
2.5 Het [Z-college] heeft [werknemer] op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld om extra ervaring op te doen op de afdeling Pitstop, die zich richt op de leerlingadministratie. Op zijn vrije dag, de vrijdag, verzorgde [werknemer] deze stage binnen de school. Bij de indeling van het werkrooster is door de stichting steeds rekening gehouden met de vrijdag als stagedag en feitelijk is [werknemer] vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst ook niet op vrijdag ingeroosterd, in elk geval niet buiten de schoolvakanties.
2.6 Op 21 december 2010 constateerde [werknemer] dat hij op vrijdag 7 januari 2011 was ingeroosterd. Tijdens een bespreking met de heren [A en B] op 23 december 2010 is dit in het bijzijn van de heer [C] aan de orde geweest. [werknemer] heeft nadat hij op 3, 6 en 7 januari 2011 tevergeefs had geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag of hij nog stond ingeroosterd op vrijdag 7 januari 2011, besloten zijn stage op school te lopen en niet zijn roosterdienst te vervullen.
2.7 Tijdens de bespreking op 10 januari 2011 heeft de stichting [werknemer] geschorst. Deze schorsing en de reden van de schorsing zijn door de stichting schriftelijk aan [werknemer] bevestigd in de brief van 10 januari 2011, luidend als volgt:
Zoals vanochtend met u is besproken wordt u conform artikel 10.8 lid 1a van het rechtspositiereglement geschorst met onmiddellijke ingang te weten 10 januari 2011 met het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag. De reden die aan dit voornemen ten grondslag ligt is het feit dat u op vrijdag 7 januari geweigerd heeft werk te verrichten volgens het aan u verstrekte rooster. U heeft telefonisch aan de heer [A] meegedeeld werk te weigeren en niet te zullen verschijnen voor de SVE-dienst van 16.15 uur tot 00,15 uur. Binnen één week na dagtekening zullen wij u berichten over de door ons te nemen of genomen vervolg stappen.
Bij brief van 13 januari 2011 heeft de gemachtigde van de stichting aan [werknemer] medegedeeld dat hij op 13 januari 2011 op staande voet is ontslagen op grond van een dringende reden zoals genoemd in artikel 7:678 lid 2 sub j en artikel 7:678 lid 2 sub k BW. In dat verband is gesteld dat [werknemer] hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan de redelijke bevelen van de stichting en daarnaast grovelijk zijn plichten heeft veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. In reactie op deze brief heeft [werknemer] aan de stichting en haar gemachtigde te kennen gegeven het niet eens te zijn met de beslissing om hem op staande voet te ontslaan en zich beschikbaar gehouden voor verdere werkzaamheden.