RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605191-10
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 25 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboorte datum] 1989,
wonende [woon adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 11 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) met kracht tegen het hoofd heeft getrapt/ geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk en met kracht (en terwijl deze op de grond lag) tegen het hoofd te trappen/schoppen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
* toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 1191 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beoordeling van het tenlastegelegde
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden.
Naar het standpunt van de officier heeft verdachte door het slachtoffer tegen diens hoofd te schoppen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor inwendig letsel zou kunnen bekomen, en mogelijk dodelijk gevolg.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door te handelen zoals verdachte heeft gehandeld. Verdachte heeft het slachtoffer aan de kant willen schoppen omdat hij er anders niet langs kon.
Naar het standpunt van de raadsvrouw is niet komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer dusdanig hard tegen het hoofd heeft geschopt dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen of zou kunnen bekomen.
De verklaringen van de getuigen met betrekking tot de wijze en de kracht waarmee verdachte het slachtoffer heeft geschopt worden niet ondersteund door de medische verklaring. Die verklaring rept alleen over een hersenschudding bij het slachtoffer. Indien de verklaringen van de getuigen zouden worden gevolgd dan zou het letsel aanmerkelijk meer moeten zijn dan nu is geconstateerd. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de getuigenverklaringen door tijdsverloop zijn gekleurd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De getuige H. Koops geeft in zijn op 25 februari 2010 afgelegde verklaring 1 aan dat verdachte op 16 januari 2010 in de kantine van sporthal Hunzohal te Tweede Exloermond aanwezig was. Getuige zag een man op de grond liggen. Verdachte kwam er aan en gaf de man die op de grond lag een trap vol in diens gezicht.
De getuige [naam getuige] geeft in zijn op 25 februari 2010 afgelegde verklaring 2 aan dat hij de kantine van sporthal Hunzohal binnen kwam en zag dat [slachtoffer] op de grond lag. [slachtoffer] bewoog niet meer. Getuige zag verdachte bij [slachtoffer] staan en zag dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd schopte, hij deed dat één keer. Het been van verdachte zwaaide goed door.
De getuige [naam getuige] geeft in haar op 26 februari 2010 afgelegde verklaring 3 aan dat zij heeft gezien dat verdachte op een gegeven moment [slachtoffer] een duw gaf waardoor deze met zijn rug tegen de deurpost aan kwam en vervolgens wat verder op, op de grond viel.
De getuige zag vervolgens dat verdachte [slachtoffer] met kracht tegen de linkerzijde van het hoofd schopte.
De getuige [naam getugie] geeft in haar op 10 maart 2010 afgelegde verklaring 4 aan dat zij op een gegeven moment zag dat verdachte [slachtoffer] een duw gaf waardoor deze op zijn rug op de grond kwam te vallen. Zij zag dat [slachtoffer] probeerde om hoog te komen en dat verdachte heel hard tegen het hoofd van [slachtoffer] trapte. Verdachte trapte met een beweging alsof hij een doelpunt wilde maken.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 januari 2011 verklaard dat hij het slachtoffer een duw heeft gegeven en dat het slachtoffer op de grond is gevallen. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer aan de kant geduwd met zijn been en maakte daarbij een swingbeweging. Verdachte heeft niet gezien waar hij het slachtoffer raakte.
Een bij het dossier gevoegde medische verklaring 5 d.d. 10 maart 2010, opgemaakt door de arts, handtekening onleesbaar. De arts heeft het slachtoffer op 17 januari 2010 onderzocht en vastgesteld dat het slachtoffer een hersenschudding heeft na een schop tegen het hoofd. Voor het overige heeft de arts geen (uitwendig) letsel waargenomen.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. De getuigen hebben eveneens verklaard dat verdachte dit met kracht heeft gedaan. Getuige [naam getugie] verklaart zelfs dat het slachtoffer vol op het hoofd werd getroffen. Gelet hierop lijkt het voor de hand te liggen dat een dergelijke trap enig uitwendig letsel met zich mee zal brengen. Echter dit wordt niet ondersteund door de medische verklaring. De arts die het slachtoffer heeft onderzocht heeft geen enkel uitwendig letsel waargenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de trap die verdachte heeft verricht als krachtig zijn waargenomen door de getuigen. De medische verklaring ondersteunt die waarnemingen echter niet in die mate dat daarmee het zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen.
De getuige [naam getuige] ziet het slachtoffer op de grond liggen en dat hij niet meer beweegt 6. De getuige heeft het idee dat het slachtoffer bewusteloos was. Daarna volgt de trap door verdachte.
De getuige [naam getuige] verklaart 7 dat het slachtoffer een duw kreeg van verdachte en dat het slachtoffer met de rug tegen de deurpost aan kwam en vervolgens op de grond viel. Getuige zag dat het slachtoffer niet honderd procent bij kennis was. Daarna heeft verdachte het slachtoffer geschopt.
Gelet op deze verklaringen en gelet op de medische verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat het slachtoffer bewusteloos is geraakt door de trap die verdachte hem gaf. Daardoor kan evenmin worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het meer subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel bewezen gelet op voornoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 januari 2010 te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet terwijl [slachtoffer] op de grond lag tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijge-sproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte heeft getracht het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het slachtoffer tegen hoofd te schoppen/trappen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van ontremd gedrag van verdachte en zijn handelen is zeer verwijtbaar te noemen. Verdachte heeft aangegeven dat hij het slachtoffer aan de kant wilde duwen met zijn voet om er langs te kunnen. De rechtbank acht een dergelijke reden van verdachte voor zijn handelen onbegrijpelijk. Verdachte had immers heel eenvoudig over het slachtoffer heen kunnen stappen toen deze op de grond lag.
Het toegepaste geweld door verdachte diende geen enkel doel en is te kwalificeren als zinloos geweld.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 december 2010 waaruit blijkt dat de verdachte in 2007 door de kinderrechter is veroordeeld voor mishandeling.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het over de verdachte uitgebrachte reclasserings-rapport d.d. 08 september 2010 waaruit naar voren komt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Verdachte lijkt zich bewust van de gevolgen van zijn handelen en wat dit kan betekenen voor zijn toekomst en dat lijkt daaruit lering te hebben getrokken.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is met daarnaast een taakstraf van 180 uren werkstraf.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade bewezen alsmede de aansprakelijkheid van verdachte voor die schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade ad 191 euro voldoende onderbouwd zodat deze schade volledig kan worden toegewezen.
Wat de immateriële schade betreft acht de rechtbank de aangehaalde uitspraak niet volledig toepasbaar op onderhavige zaak. Er is immers geen vechtpartij geweest en bij het slachtoffer is geen zware hersenschudding geconstateerd. De rechtbank acht het billijk de immateriële schade vast te stellen op 500 euro.
De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* gevangenisstraf voor de duur van DRIE MAANDEN geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
* een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast;
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 691,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 691,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. C.P. van Gastel en mr. H. de Wit, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 januari 2011.
1 dossierpagina 27
2 dossierpagina 29
3 dossierpagina 31
4 dossierpagina 35
5 dossierpagina 24
6 dossierpagina 29
7 dossierpagina 32
??
Parketnummer: 19.605191-10
Uitspraak d.d.: 25 januari 2011 6