RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.605634-10
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 25 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte datum] 1984,
wonende [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 11 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 8 juli 2010, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, (merk: VW, type Polo), daarmede rijdende over de weg, de A37, in de richting van Emmen zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, onvoldoende afstand heeft gehouden tot een voor hem, verdachte, rijdende personenauto (merk: Toyota), bestuurd door [slachtoffer] en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig tegen (de achterzijde van) genoemde Toyota is gebotst/gereden,
terwijl verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen met een verminderd zicht tengevolge van een insectensteek/beet bij het linkeroog en/of de felle zon, door welke botsing/ aanrijding aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten nekklachten/whiplash, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 8 juli 2010, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk VW, type Polo)), daarmee rijdende op de weg, N37, in de richting van Emmen, onvoldoende afstand heeft gehouden tot een voor hem, verdachte, rijdende personenauto (merk: Toyota), bestuurd door [slachtoffer], terwijl verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen met een verminderd zicht tengevolge van een insectensteek/beet bij het linkeroog en/of de felle zon, en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig tegen (de achterzijde van) genoemde Toyota is gebotst/gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* een geldboete van 900 euro, subsidiair 18 dagen hechtenis;
* drie maanden rijontzegging, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Beoordeling van het tenlastegelegde
Het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een onjuiste verkeersgedraging heeft verricht door een inhaalmanoeuvre te maken terwijl hij gehinderd werd door de felle zon en een dichtzittend oog. Verdachte heeft de snelheid van het voor hem rijdende voertuig onjuist ingeschat dan wel het voertuig te laat opgemerkt waardoor een aanrijding met dat voertuig is ontstaan. Deze onjuiste verkeersgedraging is verdachte in beginsel te verwijten en niet gebleken is van schulduitsluitingsgronden.
Verdachte heeft schuld -in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994- aan het verkeersongeval waardoor het slachtoffer lichamelijk letsel heeft bekomen waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft erkend dat hij met zijn auto tegen de achterkant van de auto van het slachtoffer is gereden ten tijde van de inhaalmanoeuvre. Dat verdachte daarmee foutief heeft gehandeld kan niet zonder meer uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Over de hoogte van de snelheid van de betrokken voertuigen is onvoldoende bekend. Het slachtoffer geeft aan met een snelheid van rond de 125 km per uur te hebben gereden tijdens de inhaalmanoeuvre. Verdachte verklaart dat hij rond de 130 km per uur heeft gereden op dat moment.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan het verkeer te hebben deelgenomen met verminderd zicht is op zich niet in strijd met de regels van het Centraal Bureau Rijbewijzen. Er zijn gevallen bekend dat personen die zicht hebben in één oog aan het verkeer mogen deelnemen. Daar komt bij dat verdachte heeft aangegeven over voldoende zicht te beschikken ten tijde van de verweten gedraging. Dat verdachte onvoldoende zicht had ten tijde van het auto rijden is niet vastgesteld.
Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is dat hij de auto van het slachtoffer te laat heeft opgemerkt en die ene fout is onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag.
De rchtbank overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat verdachte met zijn auto een vrachtwagen heeft ingehaald en dat hij tijdens deze inhaalmanoeuvre tegen de achterkant van een voor hem rijdende auto is gebotst/aangereden. Deze auto was eveneens bezig om de betreffende vrachtwagen in te halen. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij die auto in het geheel niet heeft gezien.
Voorts staat voldoende vast dat het linkeroog van verdachte door een insectenbeet was opgezwollen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vaststaan dat in die omstandigheden sprake was van verminderd zicht en voor zover daarvan wel sprake mocht zijn is niet dan wel onvoldoende gebleken dat dit van invloed is geweest op het rijgedrag van verdachte. Dat laatste geldt ook voor de felle zon.
Nu er sprake is van een enkele verkeersfout is daarmee niet voldaan aan de vereisten voor aanmerkelijke onoplettendheid of aanmerkelijke onvoorzichtigheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld en daarmee schuld -in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994- heeft aan het ongeval.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde feit.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2010, inhoudende het relaas van verbalisanten [namen verbalisanten];
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 juli 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de openbare terechtzitting van 11 januari 2011.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2010 in de gemeente Hoogeveen, als bestuurder van een voertuig (personen-auto, merk VW, type Polo)), daarmee rijdende op de weg, A37, onvoldoende afstand heeft gehouden tot een voor hem, verdachte, rijdende personenauto (merk: Toyota), bestuurd door [slachtoffer], terwijl verdachte met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig tegen de achterzijde van genoemde Toyota is gebotst/gereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 december 2010 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
In beginsel legt de rechtbank in zaken, waar het gevaarzettend gedrag als bedoeld in art 5 van de wegenverkeerswet 1994 bewezen is verklaard, als straf een onvoorwaardelijke geldboete op. De rechtbank zal dat ook in deze zaak doen.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikel 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* een geldboete ten bedrage van € 500,-- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. C.P. van Gastel en mr. H. de Wit, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 januari 2011.
Parketnummer: 19.605634-10
Uitspraak d.d.: 25 januari 2011 5