ECLI:NL:RBASS:2011:BP0461

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/454
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstellingen voor een groot bouwproject in Emmerhout

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Emmen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. De zaak betreft de beoordeling van vrijstellingen van het bestemmingsplan voor de bouw van een nieuw winkelcentrum met woningen in Emmerhout. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, die vrijstellingen verleende op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet bevoegd was om deze vrijstellingen te verlenen, omdat het project als geheel beoordeeld had moeten worden in plaats van in afzonderlijke deelprojecten. De rechtbank oordeelde dat de Notitie, die mogelijkheden biedt voor vrijstelling, bedoeld is voor kleine projecten en niet voor grote projecten die in deelprojecten zijn opgesplitst. Dit zou in strijd zijn met de systematiek van de WRO. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 10/454 WW44
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 6 januari 2011
in het geding tussen
[eiser], wonende te Emmen, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 25 augustus 2009 en 11 september 2009 ongegrond verklaard en laatstgenoemde besluiten gehandhaafd, inhoudende de aan [vergunninghouder] onder vrijstelling verleende bouwvergunningen ten behoeve van de bouw van woningen en winkels te Emmen.
Namens eiser is bij brief van 9 juli 2010 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 22 juli 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank [vergunninghouder] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. [vergunninghouder] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 30 november 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H. Martens.
Voor verweerder zijn verschenen J. van der Veen, B. van den Akker, J. Blada en R. Ney. Namens [vergunninghouder] zijn verschenen J.J. Bernard en H.L. Jansen.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
[vergunninghouder] heeft een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase ingediend ten behoeve van het oprichten van een winkelcentrum met woningen aan [adres] te Emmen. Het bouwplan is onderdeel van de revitalisatie Emmerhout en betreft 94 koopwooneenheden. Deze aanvraag is op 30 juni 2008 bij verweerder binnengekomen (nummer 20080803).
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een winkelcentrum en 94 woningen (nummer 20080803).
[vergunninghouder] heeft bij afzonderlijke aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase verzocht ten behoeve van het oprichten van woningen aan [adres] te Emmen. Het bouwplan is onderdeel van de revitalisatie Emmerhout en betreft 78 koopwooneenheden. Deze aanvraag is op 30 juni 2008 bij verweerder binnengekomen (nummer 20080727).
Bij besluit van 11 september 2009 heeft verweerder vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO en een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van twee woongebouwen (78 woningen) en winkels (nummer 20080727).
Namens eiser is bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 25 augustus 2009 en 11 september 2009.
Het bezwaarschrift van eiser is op 26 januari 2010 op de hoorzitting van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) behandeld.
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft verweerder – onder overneming van het advies van de commissie – het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Beoordeling
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Ww mag en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Niet in geschil is dat de bouwplannen van [vergunninghouder] in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan “Emmen-Emmerhout Centrum”.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Verweerder heeft, teneinde de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen, vrijstellingen op de voet van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verweerder bevoegd was vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
Blijkens het bestreden besluit, waarin de overwegingen van de commissie zijn overgenomen, neemt verweerder het standpunt in dat het bouwproject valt onder punt vier van de verklaring van geen bezwaar zoals verwoord in de Notitie artikel 19 WRO 2005 (hierna: de Notitie). Achterliggend hieraan is dat het hier gaat om de bouw van woningen (inclusief bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het wonen zoals gemeenschapsruimten of garages) en maatschappelijke voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied, in een als streekcentrum aangemerkte kern. Daar waar het bouwproject ziet op het bouwen van andere gebouwen (bijvoorbeeld winkels, sociaal-medische voorzieningen, scholen en bedrijven) is punt vijf van de Notitie van toepassing. Indien en voor zover het bouwproject het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of uitbreiden, alsmede vervangende nieuwbouw van alle bestaande gebouwen binnen de kom betreft, stelt verweerder vast dat het plan past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en dat het aantal woningen hierdoor niet wordt uitgebreid. De door eiser genoemde horeca kan volgens verweerder worden gekwalificeerd onder de noemer ‘ander gebouw’ en valt daarmee onder punt vijf van de Notitie.
Daarbij verwijst verweerder naar de brief van 16 juni 2006 van de Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen betreffende de beoordeling van het Masterplan Emmerhout. In deze brief wordt vermeld dat bij de verdere uitwerking van de afzonderlijke projecten van het Masterplan gebruik kan worden gemaakt van het gestelde onder de punten vier en vijf van de Notitie zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat het bouwplan niet valt te scharen onder de nummers vier en vijf van de Notitie. Nummer vier is niet van toepassing, omdat het bouwplan meer omvat dan alleen huizen, namelijk ook horeca en dergelijke, dat niet valt onder de noemer voorzieningen ten behoeve van het wonen of maatschappelijke voorzieningen. Nummer vijf is niet van toepassing, omdat het aantal woningen toeneemt. Het gaat volgens eiser om één project dat als één project aan de notitie getoetst moet worden. Anders wordt geen recht gedaan aan het uitgangspunt van de notitie dat kleinere projecten onder de notitie vallen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder kan vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verlenen wanneer het project valt onder een categorie van gevallen als vermeld in de Notitie. Categorie 4 van de concrete verklaring van geen bezwaar, opgenomen in de Notitie, luidt als volgt: “de bouw van woningen (inclusief bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het wonen) en maatschappelijke voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied in de als streekcentrum aangemerkte kernen. Hieronder valt ook het realiseren van woonruimte in bestaande bebouwing. Hieraan is geen maximum verbonden.
Deze mogelijkheid is van overeenkomstige toepassing voor de als substreekcentrum aangemerkte kernen, met dien verstande dat het moet gaan om projecten die zijn opgenomen in het woonplan en waarover overeenstemming met de provincie is bereikt.
Deze verklaring is eveneens van toepassing voor de uitvoering van projecten ten behoeve van de herstructurering van naoorlogse woonwijken in alle kernen voor zover het aantal woningen niet wordt uitgebreid”.
Categorie 5 luidt als volgt: “het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of uitbreiden, alsmede vervangende nieuwbouw van alle bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom, mits passend binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en voor zover het aantal woningen niet wordt uitgebreid”.
In het onderhavige geval heeft [vergunninghouder] twee bouwaanvragen bij verweerder ingediend die beide betrekking hebben op het realiseren van een nieuw winkelcentrum in Emmerhout. Voor zover de aanvragen betrekking hebben op de bouw van woningen heeft verweerder geoordeeld dat het bouwproject valt onder categorie 4 van de concrete algemene verklaring van geen bezwaar van de Notitie. Voor zover het bouwproject ziet op het bouwen van andere gebouwen is volgens verweerder categorie 5 van voormelde verklaring van toepassing.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van één groot project, te weten het realiseren van een nieuw/verbouwd winkelcentrum in Emmerhout. Daaraan doet niet af dat Ceylonstaete twee aparte aanvragen om vrijstelling en bouwvergunning bij verweerder heeft ingediend, omdat deze aanvragen zien op het zelfde voormelde project.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dan ook moeten beoordelen of voor het project als geheel een mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling bestond. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de mogelijkheden die de Notitie biedt om vrijstelling te verlenen, zijn bedoeld voor kleine projecten en niet voor deelprojecten behorend tot een groot project. Wanneer dit laatste wel zo zou zijn, zou elk groot project in dusdanig kleine deelprojecten verdeeld kunnen worden dat de deelprojecten onder verschillende categorieën van de Notitie geplaatst kunnen worden en voor vrijstelling in aanmerking kunnen komen. Dit acht de rechtbank in strijd met de systematiek van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Dit artikellid is geschreven voor gevallen waaraan gedeputeerde staten op voorhand medewerking verleend hebben en dit verhoudt zich niet met het uitbreiden van de vrijstellingsmogelijkheden door middel van het opknippen van een groot project.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om de vrijstellingen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Aan een beoordeling van het besluit aan de hand van de overige naar voren gebrachte beroepsgronden, komt de rechtbank vanwege dit bevoegdheidsgebrek niet toe. Eerst indien de vrijstelling op een andere bepaling kan worden gestoeld, zal verweerder de door eiser reeds in de fase van bezwaar naar voren gebrachte gronden over onder meer de bezonning, de veiligheidssituatie en de parkeerbehoefte bij de besluitvorming (wederom) dienen te betrekken.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder, op grond van artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 juni 2010;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van
€ 644,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzitter, mr. W.P. Claus en mr. L. Mulder, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier.
mr. P.T.M. van der Lelie mr. K. Wentholt
In het openbaar uitgesproken op 6 januari 2011
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Afschrift verzonden op: