ECLI:NL:RBASS:2010:BP3492

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83177 FA RK 10-3220
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Assen op 28 december 2010, ging het om de uithuisplaatsing van een baby die in augustus 2009 was geboren. Het kind werd voor het eerst uithuis geplaatst op zes weken oud vanwege huiselijk geweld tussen de ouders. Na een korte periode van terugplaatsing in januari 2010, werd het kind opnieuw met spoed uithuis geplaatst. In mei 2010 leek de moeder definitief gebroken te hebben met de vader, en er werd ingezet op een spoedige terugkeer van het kind naar de moeder. Echter, kort daarna zocht de moeder opnieuw contact met de vader, wat leidde tot zorgen over de veiligheid van het kind.

De kinderrechter oordeelde dat het risico te groot was dat de moeder opnieuw naar de vader zou terugkeren, wat zou kunnen leiden tot een nieuwe uithuisplaatsing van het kind. Daarom werd besloten om de focus te verleggen naar een langer verblijf in het pleeggezin. Beide ouders waren het niet eens met deze beslissing en wilden de opvoeding van hun dochter gezamenlijk ter hand nemen, maar zonder de ander in het leven van het kind te betrekken.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vader met hun advocaten aanwezig waren. De kinderrechter heeft op basis van de informatie van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (SBJD) en de verklaringen van de ouders besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar te verlengen. De kinderrechter hechtte veel belang aan de veilige hechting van het kind en concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om in het pleeggezin te blijven, gezien de onzekere situatie van de ouders en de risico's die verbonden waren aan een terugplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 28 december 2010
Zaaknummer 83177 / FA RK 10-3220
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minder[de minderjarige]:
[de minderjarige], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum],
kind van [de man], wonende te [adres] en [de vrouw], wonende op een bij de kinderrechter bekend adres.
Verloop van de procedure
Blijkens beschikking van de kinderrechter te Assen van 30 december 2009 staat de minderjarige, voornoemd, onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (SBJD), Postbus 263, 9400 AG Assen.
Tevens heeft de kinderrechter bij beschikking d.d. 19 mei 2010 in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige machtiging verleend tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg.
Op 15 november 2010 heeft de SBJD verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen met een jaar.
Bij dit verzoek zijn onder meer overgelegd het hulpverleningsplan, een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en een indicatiebesluit.
Op 27 december 2010 (verhoor moeder) en 28 december 2010 (verhoor vader en SBJD) heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: mw. L. Noorda (namens de SBJD), de moeder met haar advocaat mr. W. de Kleine en de vader met zijn advocaat mr. F.H. Dijkstra.
Gronden van de beslissing
Op grond van de informatie van de SBJD, zoals in voormeld verzoek met bijlagen aangegeven en ter terechtzitting aangevuld en in aanmerking genomen de door de overige gehoorde personen afgelegde verklaringen, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige de termijn van ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden van de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat verlenging van voormelde machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Moeder heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling meer kwaad dan goed heeft gedaan.
Zij begrijpt ook niet dat SBJD in mei eerst inzette op zo snel mogelijk terug plaatsen bij moeder, en dat ze vervolgens radicaal van standpunt zijn veranderd en van terugplaatsing helemaal geen sprake meer lijkt te zijn. Moeder meent haar leven weer op de rails te hebben en denkt zelf goed voor haar dochter te kunnen zorgen. In haar optiek zal het contact met vader dan zo minimaal mogelijk moeten zijn. Dat vader een nieuwe partner heeft met wie hij [de minderjarige] wil gaan opvoeden verbijsterd haar. Hoe hij dat kan willen, gezien de voorgeschiedenis kan moeder niet begrijpen.
Vader ontkent alle verwijten die moeder hem maakt. Hij vermoedt dat het moeder alleen om haar verblijfsvergunning te doen was. Vanaf het moment dat ze de papieren had was vader volgens haar ineens een monster. De vrouw die binnenkort overkomt uit Engeland is een ex-vrouw waar vader zich mee heeft verzoend. Zij komt oorspronkelijk uit Congo, maar krijgt binnenkort een Brits paspoort. Hij is 13 jaar met haar samen geweest. Vader wil met deze vrouw zijn dochter opvoeden en hij ziet daarbij geen enkel probleem. Toen hij nog erg jong was overleed zijn eigen moeder. Hij is daarna door zijn grootouders opgevoed. Vader begrijpt niet dat de optie terugplaatsen bij vader bij SBJD blijkbaar helemaal niet wordt overwogen.
Namens SBJD is ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Omstreeks mei, juni van dit jaar brak een cruciaal moment aan, met het oog op de hechting van [de minderjarige]. Er moest een keuze gemaakt worden. Het meisje zou of zo snel mogelijk naar moeder terug moeten, of ze zou voorlopig in het pleeggezin moeten blijven. Die keuze kon niet langer worden uitgesteld. [de minderjarige] had de leeftijd dat ze zich zou gaan hechten aan haar opvoeder. Om een veilige hechting mogelijk te maken zou ze na juni niet meer verplaatst moeten worden. Er is toen ingezet op een snelle terugkeer bij moeder. Dat bleek vervolgens niet mogelijk. Moeder zocht niet alleen contact met vader over haar papieren, zij deed ook opnieuw uitspraken die erop duiden dat zij hoopte op hereniging met vader. Dat laatste was voor SBJD doorslag gevend. De veiligheid van [de minderjarige] zou opnieuw in gevaar komen, als moeder weer toenadering tot vader zou zoeken. Moeder bleek nog steeds niet eenduidig achter haar keuze te staan om zonder vader verder te gaan. Toen duidelijk was terugplaatsen naar moeder omstreeks mei, juni om die reden niet zou kunnen, moest uit oogpunt van de veilige hechting van [de minderjarige] vanaf dat moment worden ingezet op een langdurig verblijf in het pleeggezin. Terugplaatsen bij vader was in mei, juni geen optie. Vader werd door ons gezien als risico voor de veiligheid van [de minderjarige]. Dat baseren we niet alleen op de verklaringen van moeder. Het gedrag van [de minderjarige] zoals dat wordt geobserveerd door de pleegouders en SBJD bevestigt dat ook.
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] nog maar zes weken oud was toen zij uit huis werd geplaatst in verband met het huiselijk geweld tussen ouders, waarbij zij aanwezig was. Vervolgens verbleef zij van 12 januari 2010 tot 21 januari 2010 weer bij haar ouders, om vervolgens opnieuw in een pleeggezin ondergebracht te worden. Het geweld in het gezin leek ondanks crisis hulp aan huis door te gaan. Na de uithuisplaatsing constateerde de huisarts dat [de minderjarige] extreem schrikachtig was, overprikkeld, veel sliep, slecht dronk en veel huilde. Ze werd een “overspannen baby” genoemd. [de minderjarige] is inmiddels 1 jaar en vier maanden oud en heeft in die periode in totaal 7,5 week bij haar ouders gewoond.
Uit de stukken blijk dat SBJD drie pogingen heeft gedaan om [de minderjarige] terug te plaatsen bij ouders, danwel bij moeder. Die pogingen zijn om verschillende redenen mislukt.
Inmiddels is [de minderjarige] in een cruciale fase van haar ontwikkeling. Zij hecht zich aan haar opvoeder. Haar nu uit het pleeggezin weghalen zou voor haar veilige hechting een te groot risico betekenen.
Dat vader, terugkoppelend naar eigen ervaringen, van dat argument weinig begrijpt is jammer, maar kan niet betekenen dat [de minderjarige] in strijd met haar belangen wordt geplaatst bij een voor haar (en SBJD) volledig onbekende vrouw en haar vader. Dat geldt temeer nu vader om begrijpelijke redenen als risico voor [de minderjarige] wordt gezien. Vader is op zijn minst een dominante man die communiceert op een manier die weinig tegenspraak duldt.
Ook terugplaatsing naar moeder is op dit moment naar het oordeel van de kinderrechter in strijd met de belangen van [de minderjarige]. De kans op een terugkeer van moeder naar vader lijkt inmiddels zeer klein. Beide ouders geven aan definitief zonder de ander verder te willen. Ook dat maakt niet dat aan het belang van een veilige hechting van [de minderjarige] voorbij gegaan kan worden.
Hoe de ouders, gezien de wijze waarop zij elkaar spreken en gezien de rol die zij voor de ander (niet) zien in het leven van [de minderjarige], zonder de tussenkomst van SBJD zouden moeten waarborgen dat hun dochter de kans krijgt op te groeien terwijl zij beide ouders kent, is ook volstrekt onduidelijk.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarige met een jaar ingaande 1 januari 2011 met handhaving van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, die het toezicht heeft;
verlengt, conform en ter effectuering van het indicatiebesluit, de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige, voornoemd, met ingang van 1 januari 2011, voor een jaar;
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr T.M.L. Veen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2010, in tegenwoordigheid van mw. J.R. Vijfschagt - Teekens, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.