ECLI:NL:RBASS:2010:BP0036

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80418 / FA RK 10-1689
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige man

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 8 december 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw heeft verzocht om de kinderalimentatie vast te stellen, waarbij zij de man verwijtbaar werkloos acht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die eerder als vrachtwagenchauffeur werkte, ontslag heeft genomen om een onderneming te beginnen. Dit ontslag vond plaats terwijl hij al onderhoudsplichtig was. De rechtbank oordeelt dat de man, ondanks zijn financiële tegenslagen, in staat is om de behoefte van de minderjarige te voldoen. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie, en zijn gebrekkige kolommenbalans werd niet als voldoende beschouwd. De rechtbank concludeert dat de man redelijkerwijs zijn oude inkomen kan blijven verwerven en dat hij in staat is om € 195,- per maand bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de kinderalimentatie in principe ingaat op de datum van indiening van het verzoekschrift, in dit geval 17 juni 2010. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van de onderhoudsplichtige en de noodzaak van transparantie in financiële zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 8 december 2010
Zaaknummer 80418 / FA RK 10-1689
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [adres],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat advocaat mr. A.A. Vogelsang,
-- en --
[de man],
wonende te [adres], gerekwestreerde, hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Smid.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beschikking van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank de zaak met betrekking tot de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, [X], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] aangehouden en een nader een verhoor van partijen bepaald. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat partijen uiterlijk tien dagen voor voormeld verhoor, over en weer behoefteberekeningen en draagkrachtberekeningen voorzien van een gespecificeerde toelichting van elk opgevoerde post en recente financiële bescheiden omtrent hun inkomsten, uitgaven en vermogenspositie, zoals reeds is opgevraagd bij schrijven d.d. 4 augustus 2010, aan de rechtbank en de wederpartij dienen over te leggen.
Er zijn stukken overgelegd.
De zaak is wederom behandeld ter zitting van 30 november 2010. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun raadslieden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Behoefte van de minderjarige
De man heeft de behoefte van de minderjarige aan de hand van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving berekend op € 195,- per maand. De vrouw heeft dit niet weersproken zodat de rechtbank van deze behoefte uit zal gaan.
Kinderalimentatie
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat uit dient te worden gegaan van het inkomen dat hij verdiende bij zijn voormalige werkgever. Zij voert hiertoe aan dat het aan de man zelf te wijten is dat hij dat inkomen nu niet meer geniet.
Ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat de man om hem moverende redenen -hij verklaarde een onderneming begonnen te zijn- ontslag heeft genomen als vrachtwagenchauffeur. Op het moment van zijn keuze om ontslag te nemen was de man al onderhoudsplichtig. De negatieve resultaten van de onderneming heeft de man trachten te staven aan de hand van een overgelegde kolommenbalans. Hierop zal de rechtbank later terugkomen. In elk geval kan daarvan reeds hier gezegd worden dat de onderneming geen positieve inkomsten genereert. De vraag rijst dan ook of bij de berekening van de draagkracht rekening gehouden kan worden met het oude inkomen als "redelijkerwijs te verwerven inkomen". De rechtbank is gelet op het verhandelde ter zitting, alwaar van de zijde van man volstaan werd met het mededelen van voornoemde feitelijkheden maar waar geen enkele nadere uitleg van zijn beweegredenen te berde werd gebracht, van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de man in financieel ongunstiger vaarwater dan voorheen is geraakt als gevolg diens eigen keuzes. Deze financiële teruggang dient dan ook bij de vaststelling van de onderhoudsplicht van de man buiten beschouwing te blijven. De rechtbank gaat ervan uit dat de man redelijkerwijs zijn oude inkomen kan blijven verwerven.
Uit de overgelegde draagkrachtberekeningen van de man, waarbij uit is gegaan van zijn oude inkomen, blijkt dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 195,- per maand. Opgemerkt zij overigens dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij op dit moment de alimentatie wel kan betalen maar in de toekomst mogelijk niet. Dit doet aan het hiervoor besliste uiteraard niet af.
Verder is komen vast te staan dat de man in maart 2010 in het huwelijk is getreden. Zijn echtgenote had kort daarvoor één miljoen euro in een loterij gewonnen. De man verklaarde ter zitting desgevraagd dat geen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan en dat dus sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. Dit doet de vraag opkomen of er in afwijking van de door de man overgelegde draagkrachtberekening sprake is van box III -inkomsten. De man verklaarde dat het een bruto-prijs betreft en dat er zo'n 725.000 euro van de prijs over bleef. Hiervan zou een huis (all in ongeveer 325.000 euro) gekocht zijn en verder zou de vrouw aan familie ongeveer 200.000 euro geschonken hebben. De man stelt verder een bedrag van 175.000 euro in de onderneming aangewend te hebben "voor de aanschaf van machines en een auto" en ook "handel". Uit de overgelegde kolommenbalans valt reeds a prima vista vast te stellen dat deze uitleg van de man niet strookt met hetgeen in de “kolommenbalans” staat vermeld. Op de balans valt van de gestelde investeringen niets terug te vinden. Geen enkele debet (activa)post is voor bedragen in die orde van grootte opgenomen. Bovendien zou er volgens de balans een aanzienlijke schuld -de post crediteuren ad 115.00 euro- ontstaan zijn, terwijl de verklaring van de man ter zitting er juist toe strekken om uit te leggen, aan de hand van wat hij allemaal gekocht en betaald heeft (en dat er geen schulden/crediteuren zijn), hiermee kennelijk duidelijk willen makend dat de gehele gewonnen in de gemeenschap vallende miljoen euro besteed is (en dus geen box III inkomsten aanwezig zijn).
Al met al stroken de verklaringen van de man dus niet met de stukken. De man verklaarde dat zijn accountant het dan wel fout zal hebben verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de man ligt om openheid van zaken te geven en alle relevante stukken in te dienen. De man is daartoe ruimschoots in de gelegenheid gesteld. Volstaan werd evenwel min of meer met de zojuist besproken gebrekkige en onvolledige "kolommenbalans". Dit komt voor rekening en risico van de man. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de man niet alleen redelijkerwijs in staat geacht moet worden om zijn oude inkomen te verwerven maar dat hij als gevolg van een financieel aanzienlijk gunstiger positie -door de thans in de gemeenschap van goederen vallende geldprijs- ook nog in staat geacht moet worden nog meer bij te dragen dan wanneer enkel naar het oude inkomen gekeken wordt.
Dit afwegend tegen de verzochte relatief geringe onderhoudsbijdrage moet geconcludeerd worden dat de man zonder meer in staat geacht wordt om de behoefte van de minderjarige te kunnen betalen. Nu de geachte rederlijke wijs te verdienen inkomsten van de man toereikend blijken om in de behoefte van de minderjarige te voorzien moet deze laatste overweging als een overweging ten overvloede worden beschouwd.
Ingangsdatum alimentatie
In het algemeen ligt het in de rede dat kinderalimentatie niet eerder ingaat dan met ingang van de dag waarop het verzoekschrift tot vaststelling ter griffie van de rechtbank is ingediend. In deze zaak is het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 17 juni 2010. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding kunnen geven om een bijdrage op een eerdere datum te laten ingaan.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de man, met ingang van 17 juni 2010, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige met een bedrag van € 195,- per maand, -voor zover het betreft niet verstreken termijnen- telkens bij vooruitbetaling te voldoen, aan de vrouw te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.R. de Locht, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2010 in tegenwoordigheid van B.M. Göbel, griffier en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend.
N.B. De griffier deelt mede dat u tegen deze beschikking in hoger beroep kunt gaan bij het gerechtshof te Leeuwarden.
U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld. Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.