RECHTBANK ASSEN
Sector Civiel
Beschikking d.d. 18 augustus 2010
Zaaknummer 80826 / FA RK 10-1917
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg
van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:
[naam], geboren in de gemeente [plaats] op [geboortedatum],
kind van [vader], wonende te [adres] en [naam], wonende te [adres].
Blijkens beschikking van de kinderrechter te Assen van 26 augustus 2009, staat de minderjarige, voornoemd, tot 27 augustus 2010 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, Postbus 263, 9400 AG Assen (SBJD)
Tevens heeft de kinderrechter te Assen bij beschikking d.d. 17 februari 2010 de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd tot 27 augustus 2010.
Op 7 juli 2010 heeft de SBJD verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van een jaar. Bij dit verzoek zijn ondermeer overgelegd het hulpverleningsplan, een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, alsmede de verklaring ex artikel 29b lid 4 Wet op de Jeugdzorg en de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ex artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg.
Aangezien de SBJD machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg heeft verzocht, is aan de minderjarige op 8 juli 2010 als raadsman mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen toegevoegd.
Op 18 augustus 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn: dhr. J.H. van Hagen, namens de SBJD, [moeder] (moeder) en de minderjarige bijgestaan door zijn raadsman mr. W.M. Bierens.
Alhoewel behoorlijk opgeroepen is [vader] (vader) niet verschenen.
Gronden van de beslissing
Ondertoezichtstelling
Op grond van de informatie van de SBJD, zoals in voormeld verzoek met bijlagen aangegeven en ter terechtzitting aangevuld, en in aanmerking genomen de door de overige gehoorde personen afgelegde verklaringen, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige de termijn van ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Uithuisplaatsing
Vastgesteld wordt dat blijkens het overgelegde indicatiebesluit de minderjarige aanspraak heeft op een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot en met 26 augustus 2011. Tevens constateert de kinderrechter dat de verklaring ex art. 29b lid 4 Wet op de Jeugdzorg de instemming heeft van een gedragswetenschapper, die de minderjarige zeer recentelijk heeft onderzocht.
Namens de minderjarige is door de raadsman verzocht de termijn van de verlenging van de gesloten uithuisplaatsing te beperken tot ten hoogste zes maanden.
De kinderrechter zal dit verzoek niet honoreren. Hij overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de betrekkingen tussen de minderjarige en zijn moeder als gevolg van de bij hem geconstateerde ADHD en ODD dusdanig zijn verstoord, dat daardoor de belangen van de minderjarige in ernstige mate worden bedreigd. Tevens is het daardoor noodzakelijk gebleken dat de minderjarige geplaatst is in een gesloten inrichting, nu naar het oordeel van de kinderrechter nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
De SBJD heeft om verlenging van de gesloten uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden verzocht, omdat in de visie van de SBJD momenteel nog onvoldoende stabiliteit en continuïteit is in de situatie van de minderjarige.
Hoewel de kinderrechter ter zitting vastgesteld heeft dat de minderjarige nu gemotiveerd is tot het ondergaan van de benodigde hulpverlening, is hij ook van mening dat de situatie als bedoeld in art. 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg nog steeds voortduurt. Daarbij stelt de kinderrechter ook vast dat de minderjarige gedurende enige tijd aan (nader) onderzoek naar de aanwezigheid van de stoornis van de geestelijke gezondheid geen medewerking heeft willen verlenen. Daardoor is gedurende enige tijd onduidelijk geweest welke behandeling de minderjarige behoefde.
Pas onlangs heeft de minderjarige te kennen gegeven dat hij momenteel wil mee werken aan een onderzoek ter diagnosticering. Een en ander is ter zitting door de minderjarige bevestigd. De vertegenwoordiger van de SBJD, ter zitting aanwezig, heeft gesteld dat nu de minderjarige zich bereid heeft verklaard tot medewerking aan een dergelijk onderzoek allereerst betekent dat de motivatie van de minderjarige om daaraan deel te nemen, onderzocht moet worden.
Het stellen van een diagnose van de stoornis van de geestelijke gezondheid van de betreffende minderjarige levert in de visie van bedoelde vertegenwoordiger alleen een reëel en concreet behandelingsperspectief op, indien de betrokkene daar onvoorwaardelijk aan meewerkt. Daarmee is, aldus de vertegenwoordiger, enige tijd mee gemoeid. Daar komt bij dat er nu eenmaal rekening moet worden gehouden met betrekkelijk lange wachttijden.
De kinderrechter acht het reëel dat een dergelijk onderzoek eerst zal moeten worden uitgevoerd. Tevens is het zeer waarschijnlijk dat de wachttijden de tenuitvoerlegging van dat onderzoek, hoe onwenselijk ook, zullen vertragen. Het ligt derhalve niet in de rede aan te nemen dat het resultaat van het stellen van de diagnose binnen een tijdsspanne van enkele maanden bekend zal zijn noch dat dan duidelijk zal zijn, welke behandeling geïndiceerd is. Het zal, zo neemt de kinderrechter op basis van de stelling van de SBJD aan, binnen een periode van zes maanden niet duidelijk zijn, bij welke behandeling de minderjarige gebaat is. Het ligt derhalve in de rede, de gesloten uithuisplaatsing van de onder toezicht gestelde minderjarige te verlengen met een periode van ten hoogste twaalf maanden, te weten tot 27 augustus 2011.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat het de SBJD vrij staat om binnen de looptijd van de gevraagde machtiging tot gesloten plaatsing, de minderjarige in een andere, minder vergaande setting te plaatsen.
verlengt de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarige, voornoemd, met ingang van 27 augustus 2010 voor de duur van een jaar met handhaving van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe, Postbus 263, 9400 AG Assen, die het toezicht heeft;
verleent, conform en ter effectuering van het indicatiebesluit, machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van de minderjarige, voornoemd, met ingang van 27 augustus 2010 tot 27 augustus 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010, in tegenwoordigheid van D.A. Slender, griffier, en door de rechter en de griffier ondertekend.-
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingesteld.