RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
d.d. 28 oktober 2010
[[eiser], wonende te Bovensmilde, eiser,
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Assen, verweerder.
Namens eiser is bij brief van 7 september 2009 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het door eiser ingediende bezwaarschrift van 2 juni 2009, welk bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van verweerder van 23 april 2009, inhoudende het verlenen van eervol ontslag aan eiser met ingang van 1 mei 2009.
Bij uitspraak van 12 november 2009 heeft deze rechtbank het beroep (geregistreerd onder nummer 09/639) gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen vier weken een beslissing op het bezwaar van eiser te nemen.
Namens eiser is bij brief van 10 december 2009 bij de rechtbank wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder binnen de door de rechtbank bepaalde termijn.
Bij besluit van 15 december, verzonden 16 december 2009, heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 23 april 2009 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van 10 december 2009 geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 15 december 2009.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 2 september 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Lamme en drs. H.J.E.J. Frencken, psycholoog.
Voor verweerder zijn verschenen mr. K.F.A.M. Weijling en J.D. Nijkamp.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Eiser was sinds 1989 werkzaam als beheerder van de kinderboerderij [kinderboerderij] in [Assen] te Assen. Eiser zorgde daarnaast voor de schaapskudde van de gemeente Assen, zo nodig onder diensttijd, met medeweten en mondelinge instemming van de toenmalig leidinggevenden. Eind jaren ’90 heeft de gemeente de schaapskudde aan eiser verkocht. Ook daarna maakte eiser, indien noodzakelijk, tijdens de reguliere werktijd als beheerder tijd vrij voor het beheer van de schaapskudde. De schaapskudde van eiser werd onder meer gebruikt ten behoeve van de educatieve taken van de kinderboerderij. Ook overigens werden privé-middelen van eiser ten behoeve van de kinderboerderij en omgekeerd ingezet, hetgeen met gesloten beurzen geschiedde.
Het externe onderzoek
Medio 2007 heeft een medewerkster van de kinderboerderij een klacht ingediend bij de directeur van de dienst Stadsbeheer, J.D. Nijkamp, over de seksueel getinte opmerkingen die eiser maakt en die door haar als kwetsend en ongewenst worden ervaren. Er is geen formele klacht in de zin van de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen ingediend.
Op 5 juli 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden met eiser over deze klacht, en tevens over de door de directeur ontvangen kritische signalen met betrekking tot mogelijke belangen¬verstrengeling, het onjuist omgaan met werktijden en het niet nakomen van afspraken.
Eiser is medegedeeld dat dit voor verweerder aanleiding vormde een extern onderzoeker in te schakelen. Aan eiser is per direct buiten¬gewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de duur van het onderzoek. Onder dreiging van schorsing is het eiser verboden de kinderboerderij te betreden en contact op te nemen met collega’s.
Op 17 juli 2007 heeft verweerder mr. M.J. Kragten de opdracht verleend een onderzoek in te stellen naar het functioneren van de kinderboerderij in het algemeen en het functioneren van de beheerder in het bijzonder.
Het rapport van Kragten is verschenen op 24 september 2007.
Na een mislukt mediationtraject in oktober 2007, vinden er vanaf november 2007 tussen eiser en verweerder diverse gesprekken plaats over werkhervatting door eiser, eventueel onder begeleiding van een coach. Tot daadwerkelijke werkhervatting is het niet gekomen.
De psychische klachten van eiser
In de gehele periode van juli 2007 tot december 2008 is eiser begeleid door een bedrijfs¬maatschappelijk werker. Op 19 november 2007 heeft eiser zich in verband met psychische problemen arbeids¬ongeschikt gemeld, waarna hij is begeleid door een psycholoog.
Op verzoek van de bedrijfsarts heeft in maart 2008 nader psychologisch onderzoek door het Medisch Expertise Advies Centrum (MEAC) plaatsgevonden. Daarbij werd geconcludeerd dat er geen sprake meer is van ziekte, maar dat het niet raadzaam is dat eiser terugkeert in zijn functie bij dezelfde werkgever, indien nog steeds sprake is van een ernstige vertrouwenscrisis.
Op 28 augustus 2008 heeft eiser zich wederom ziek gemeld.
Begin december 2008 heeft de door eiser benaderde coach aan verweerder gemeld dat bij eiser het nodige is gebroken tengevolge van het tijdsverloop sinds het naar eiser ingestelde onderzoek en het feit dat na zijn op non-actiefstelling elk contact met zijn werkgever afgesneden was. Hierdoor is het voor eiser onmogelijk geworden om te werken aan een hernieuwde basis van vertrouwen in de ontstane situatie. Het coachen van eiser in een terugkeer naar zijn werk blijkt daardoor niet mogelijk.
Op 5 december 2008 heeft de bedrijfsarts aan verweerder bericht dat eiser grote gezond¬heids¬¬risico’s loopt bij terugkeer naar werkzaamheden bij deze werkgever. De risico’s zijn zo groot dat terugkeer naar welke werkplek dan ook binnen de organisatie sterk wordt af¬ge¬raden. Ook een coach zal deze risico’s niet meer tot een aanvaardbaar niveau kunnen terug brengen. De bedrijfsarts adviseert de advocaten tot een passende oplossing te laten komen. Voor werk elders heeft eiser geen medische beperkingen.
Verweerder heeft eiser vervolgens administratief hersteld gemeld.
Op 26 maart 2009 heeft eiser zich gemeld bij zijn huisarts, die hem heeft doorverwezen naar een psychiater van de GGZ.
Bij brief van 1 april 2009 is eiser per 28 maart 2009, de datum waarop het contact met de bedrijfsarts heeft plaatsgevonden, wederom ziek gemeld.
De bedrijfsarts heeft op 9 april 2009 gerapporteerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is.
Het re-integratietraject
Bij brief van 8 januari 2009 is verweerder namens eiser verzocht over te gaan tot ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/RLA met passende uitkeringsrechten. Bij brief van 30 januari 2009 is het verzoek herhaald.
Bij brief van 13 januari 2009 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem met passende werkzaamheden bij een andere werkgever te belasten. Ontslag acht verweerder niet opportuun.
Bij brief van 27 januari 2009 heeft verweerder eiser opgeroepen zich te melden bij een extern bureau, Randstad HR-Solutions, dat eiser zal begeleiden bij het vinden van passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente Assen.
Na een intakegesprek met eiser heeft het bureau aan verweerder gemeld dat zij eiser, gezien alle belemmeringen die er zijn, niet kan ondersteunen in het vinden van werk. De situatie met de werkgever zou eerst moeten worden opgelost.
Bij brief van 12 maart 2009 heeft verweerder eiser medegedeeld dat bij de kinderboerderij van de gemeente Groningen een re-integratieplek voor hem is gevonden. Eiser is opgeroepen zich te melden bij de beheerder.
Bij brief van 26 maart 2009 heeft verweerder eiser medegedeeld dat bij nader inzien een plaatsing bij de kinderboerderij in Groningen minder gelukkig is. De beheerder van die kinderboerderij en eiser zijn beiden stevige persoonlijkheden, zodat er mogelijk problemen in de samenwerking kunnen ontstaan.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld te re-integreren in de vak-groenploeg in Groningen, met ingang van 1 april 2009, gedurende 5 dagen per week van 7.30 uur tot 12.00 uur. Op 31 maart 2009 wordt eiser verwacht voor voorlichting en een rondleiding.
Eiser heeft zich op 31 maart 2009 in Groningen gemeld.
In het gesprek met de leidinggevende, heeft eiser verzocht het gesprek op band op te mogen nemen, omdat hij kampt met concentratiestoornissen. De leidinggevende heeft daarop het gesprek met eiser beëindigd.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2009 eiser medegedeeld dat zijn gedrag tijdens het gesprek bij de vak-groenploeg in Groningen, is aan te merken als ernstig plichtsverzuim en het weigeren mee te werken aan zijn re-integratie. Verweerder is voornemens eiser hiervoor disciplinair te bestraffen en de doorbetaling van het salaris per 1 april 2009 te staken.
In de zienswijze van 6 april 2009 is betwist dat sprake is van (ernstig) plichtsverzuim. Ten gevolge van het ontstane conflict en vooral ten gevolge van het uitblijven van een oplossing daarvan kampt eiser met gezondheidsproblemen en heeft hij een volstrekt wantrouwen ontwikkeld.
Blijkens het ontslagbesluit van 23 april 2009 heeft verweerder afgezien van het treffen van een disciplinaire maatregel.
Het ontslag
Naast het re-integratietraject zijn partijen vanaf februari 2009 met elkaar in gesprek gegaan over het eventueel te verlenen ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/RLA met een redelijke en billijke schadeloosstelling.
Bij brief van 25 maart 2009 heeft eiser aan verweerder inzicht gegeven waaruit zijns inziens
de omvang van de toe te kennen schadevergoeding zou moeten bestaan.
Bij brief van 8 april 2009, kort na het zienswijzegesprek in het kader van de voorgenomen disciplinaire maatregel door verweerder, is nogmaals verzocht eiser eervol ontslag te verlenen.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 mei 2009 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 CAR/RLA. Voorafgaand aan het ontslag zal geen re-integratiefase in acht worden genomen; wel zal eiser door Randstad HR-Solutions worden begeleid naar werk, waarvoor € 3.000 ter beschikking zal worden gesteld.
Omdat verweerder eiser in overwegende mate verantwoordelijk houdt voor het feit dat de impasse heeft kunnen ontstaan en voortbestaan en van mening is dat eiser daarin verwijtbaar heeft gehandeld, wordt eiser niet in aanmerking gebracht voor een nawettelijke uitkering als bedoeld in artikel 10d:15 CAR/RLA. Evenmin acht verweerder termen aanwezig voor het toekennen van materiële of immateriële schadevergoeding.
Bij brief van 2 juni 2009 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 april 2009. Het ontslag als zodanig is door eiser niet bestreden; het bezwaar richt zich tegen de toegekende ontslagvergoeding.
Het bezwaar is op 2 oktober 2009 behandeld door de Bezwaarschriftencommissie Rechts¬positionele Aangelegenheden gemeente Assen (hierna: de commissie). In het op 2 november 2009 verzonden advies heeft de commissie verweerder geadviseerd het besluit gedeeltelijk te herroepen door aan de ontslagregeling de nawettelijke uitkering als bedoeld in artikel 10d:15, eerste lid CAR/RLA toe te voegen.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, waarbij het advies van de commissie niet is overgenomen.
Toepasselijke regelgeving
In artikel 8:8, eerste lid Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Regeling Lokale Arbeidsvoorwaarden (CAR/RLA) is bepaald dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de in voorgaande artikelen genoemde gronden.
Naar vaste rechtspraak wordt hieronder mede begrepen een situatie waarbij sprake is van een dusdanig verstoorde arbeidsrelatie dat niet meer verlangd kan worden dat het dienstverband wordt voortgezet.
Ingevolge artikel 10d:4 CAR/RLA treft het college een passende regeling voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt. De inhoud van hoofdstuk 10d van de CAR/RLA wordt daarbij betrokken voor zover het college dit redelijk en billijk acht.
In artikel 10d:10 CAR/RLA is, voor zover hier van belang, bepaald dat de ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) en deze ook daadwerkelijk ontvangt, recht heeft op een aanvullende uitkering.
Ingevolge artikel 10d:11 CAR/RLA kent deze aanvullende uitkering twee fases. In genoemd artikel is neergelegd welke categorieën worden onderscheiden, met de bijbehorende uitkeringspercentages.
In artikel 10d:15, tweede lid, CAR/RLA is voorts bepaald dat voor toekenning van een nawettelijke uitkering bij een ontslag op grond van 8:6 CAR/RLA als voorwaarde geldt dat het ontslag is gelegen in omstandigheden in de werksfeer. Blijkens de toelichting houdt deze bepaling in dat er alleen recht op een nawettelijke uitkering bestaat als de ambtenaar geen schuld heeft aan de ongeschiktheid of onbekwaamheid. Naar analogie wordt deze bepaling ook van toepassing geacht op ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/RLA.
Beoordeling
Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de bezwaren van eiser. Nu met het nemen van het bestreden besluit het (proces)belang tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar is komen te ontvallen, zal de rechtbank het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot het - inhoudelijke - besluit van 15 december 2009 overweegt de rechtbank als volgt.
Nu het besluit van verweerder om naar aanleiding van de anonieme klacht over sexuele intimidatie en de overige ontvangen signalen met betrekking tot mogelijke belangen¬verstrengeling, het onjuist omgaan met werktijden en het niet nakomen van afspraken een onderzoek in te stellen en eiser gedurende dat onderzoek op non-actief te stellen, rechtens onaantastbaar is geworden, aanvaardt de rechtbank dit als gegeven.
Niet in geding is dat, gelet op het verloop en de duur van het arbeidsconflict, het verlenen van eervol ontslag in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk moet worden geacht.
Partijen verschillen van mening over de toe te kennen ontslagvergoeding.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu zij bij het ontstaan en het verloop van het conflict steeds zorgvuldig en rechtmatig heeft gehandeld en derhalve daarin geen belangrijk aandeel heeft gehad, er geen aanleiding was om eiser een hogere ontslagvergoeding toe te kennen dan zij heeft gedaan.
Eiser heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser is tijdens het gesprek op 5 juli 2007 medegedeeld dat de ontvangen anonieme klacht wegens sexuele intimidatie, alsmede de ontvangen signalen met betrekking tot mogelijke belangenverstrengeling, het onjuist omgaan met werktijden en het niet nakomen van afspraken, voor verweerder aanleiding vormde voor het laten uitvoeren van een intern onderzoek. Aan eiser is per direct buiten¬gewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de duur van het onderzoek.
Mr. M.J. Kragten is in zijn rapport van 24 september 2007, na gesprekken met eiser en verschillende personen die direct of indirect betrokken waren bij de kinderboerderij en het functioneren van eiser als beheerder, tot de volgende conclusies gekomen.
De kinderboerderij is in de loop der tijd als het ware een eiland binnen de gemeentelijke organisatie geworden, waar een grote mate van vrijheid en zelfstandigheid gold voor wat betreft de inrichting en uitvoering van taken en werk¬zaamheden. De leiding van de organisatie had hierop nauwelijks zicht en schonk er ook nauwelijks aandacht aan, zodat, zeker daar waar de voor de buitenwacht zichtbare resultaten goed waren, niet of nauwelijks verantwoording behoefde te worden afgelegd. Onder die omstandigheden kon het gebeuren dat zich ontwikkelingen hebben voor¬gedaan die, om welke reden dan ook, als niet of minder gewenst moeten worden aangemerkt, zonder dat dit tijdig door de organisatie is onderkend en derhalve ook zonder dat hierop vanuit de organisatie is geanticipeerd.
Op de kinderboerderij werden regelmatig opmerkingen gemaakt met een seksueel getint danwel dubbelzinnig karakter. Dit soort opmerkingen werd door diverse medewerkers gemaakt, waarbij eiser veelal het voortouw nam. Het ging om overwegend grappig en niet kwetsend bedoelde opmerkingen die pasten bij de cultuur op de kinderboerderij. De opmerkingen waren echter van dien aard dat hiervoor binnen een (gemeentelijke) organisatie geen plek zou moeten zijn. Van eiser, als beheerder, met de daarbij behorende verantwoordelijkheid en voorbeeldfunctie had mogen worden verwacht dat hij een eind zou maken aan deze opmerkingen danwel zou proberen deze te voorkomen.
Na de eigendomsoverdracht van de schaapskudde heeft eiser zijn werk als beheerder met zijn privéwerkzaamheden kunnen combineren, zonder dat dit heeft geleid tot vragen of bijsturing vanuit de organisatie. Deze werkwijze is derhalve stilzwijgend gedoogd en behoort voor een belangrijk deel tot de verantwoordelijkheid van de organisatie.
Niet is gebleken van belangenverstrengeling in die zin dat eiser zich ten koste van de kinderboerderij oneigenlijk heeft bevoordeeld. Naar het zich laat aanzien hebben zowel eiser als de kinderboerderij van deze situatie de vruchten geplukt.
Als algemeen beeld is naar voren gekomen dat eiser sommige taken als beheerder onvol¬doende uitvoert, afspraken niet nakomt en werkzaamheden die tot zijn taken als beheerder moeten worden gerekend aan andere medewerkers overlaat. Kragten concludeert dat aan de geschetste situatie een eind moet worden gemaakt en dat er heldere afspraken moeten worden gemaakt over de verhouding van eisers privéwerkzaamheden en zijn werk als beheerder.
Tenslotte concludeert Kragten in zijn rapport dat de positieve ontwikkeling van de kinderboerderij voor een belangrijk deel is terug te voeren op de inzet en kwaliteiten van de medewerkers van de kinderboerderij, waaronder niet in de laatste plaats de beheerder. Voorzover er al beoordelings- of functioneringsgesprekken zijn gehouden hebben deze nooit een negatieve uitkomst gehad. Eiser is gedreven en kan enthousiasmerend zijn; vrijwel unaniem wordt eiser als een dominante persoonlijkheid gekarakteriseerd. Inmenging in hetgeen hij tot zijn taakgebied en verantwoordelijkheid beschouwt, wordt door hem niet geaccepteerd. Gelet op het gebrek aan toezicht en sturing vanuit de leiding kan eiser niet worden verweten dat hij geen verandering heeft aangebracht in de wijze waarop hij invulling gaf aan zijn rol van beheerder. Met name waar het eisers leidinggevende taken betreft alsmede de wijze waarop hij structuur aanbrengt in het werk, behoeft dit - vanuit de leiding - de nodige aandacht.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van Kragten heeft verweerder medio oktober 2007 een mediationtraject opgestart, teneinde het eventueel geschonden vertrouwen zodanig te (laten) herstellen dat weer vruchtbaar zou kunnen worden samengewerkt. Eiser en diverse medewerkers van de kinderboerderij, hebben aan de gesprekken deelgenomen. Eiser heeft aangegeven dat hij het heel moeilijk vindt om op de werkplek terug te keren omdat hij zich erg beschadigd voelt. De mediation is beëindigd nadat bleek dat het niet tot een herstel van het vertrouwen tussen een aantal mensen zou komen.
Vanaf november 2007 hebben tussen eiser en verweerder diverse gesprekken plaats¬gevonden over werkhervatting door eiser, eventueel onder begeleiding van een coach. Tot daadwerkelijke werkhervatting is het niet gekomen.
Pogingen om eiser elders te re-integreren zijn mislukt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet adequaat gehandeld en heeft verweerder niet al het mogelijke gedaan wat van een goed werkgever mag worden verwacht om te voorkomen dat het conflict zodanig zou escaleren dat het voortduren van het dienstverband niet langer verantwoord was.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verweerder heeft eiser met buitengewoon verlof gestuurd voor de duur van het onderzoek.
Nadat het onderzoek van Kragten was afgerond en zijn rapport op 24 september 2007 was verschenen is de grond van de non-actiefstelling komen te vervallen. Toch heeft verweerder het buitengewoon verlof pas bij besluit van 30 oktober 2008 opgeheven, meer dan een jaar na de afronding van het externe onderzoek, ondanks herhaalde verzoeken van eiser om tot opheffing over te gaan.
Gelet op de uitkomsten van het onderzoek van Kragten, waarbij bleek dat er op de kinderboerderij sprake was van een aantal ongewenste ontwikkelingen, maar waarbij toch ook direct al duidelijk was dat van hetgeen eiser werd beschuldigd, nl. sexuele intimidatie en mogelijke belangenverstrengeling, geen sprake was, had verweerder er alles aan moeten doen om te bewerkstelligen dat eiser weer aan het werk kon. Weliswaar is verweerder een mediationtraject gestart, maar toen dat mislukte is verweerder naar het oordeel van de rechtbank te afwachtend geweest.
Uit de daaropvolgende gebeurtenissen blijkt zonneklaar dat het uitblijven van werk¬hervatting aan eiser vreet en tot steeds verergerende psychische klachten leidt.
Naar het oordeel van de rechtbank had van verweerder direct na afronding van het externe onderzoek door Kragten een veel actievere opstelling verwacht mogen worden, nu de in dat rapport getrokken conclusies geen grond bieden voor de zware verdenkingen die aanleiding waren om eiser op non-actief te stellen.
In plaats daarvan heeft verweerder zich op basis van het rapport van Kragten op het standpunt gesteld dat aan de minder gewenste situaties op de kinderboerderij per direct een eind moest worden gemaakt. Verweerder heeft van eiser geëist dat deze zich daar onomwonden aan zou conformeren. Voor de gerechtvaardige belangen van eiser heeft verweerder op dat moment volstrekt onvoldoende oog gehad.
Ook bij het verdere verloop heeft verweerder die belangen van eiser onvoldoende meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat in hoge mate bijgedragen aan de escalatie van het arbeidsconflict.
Tekenend in dit verband acht de rechtbank de toonzetting in de brief van 30 november 2007, waarin verweerder eiser meedeelt ernstig teleurgesteld te zijn in diens houding en opstelling, nu deze geen blijk geeft van erkenning dat er van zijn kant ook fouten zijn gemaakt, en in plaats daarvan meent in de positie te verkeren voorwaarden te kunnen stellen aan zijn terugkeer die verweerder niet kan en wil inwilligen.
Van weinig begrip voor de belangen van eiser getuigt ook de brief van 23 januari 2008, waarbij eiser onder meer een lijst werkafspraken wordt toegestuurd die in de visie van verweerder nodig zijn om de ongewenste aspecten in de werksituatie op de kinderboerderij te verbeteren. Die werkafspraken zijn niet in overleg met eiser opgesteld, maar eenzijdig door diens leidinggevende, en behelzen uitsluitend verplichtingen voor eiser.
Ook in de loop van het traject om eiser te laten re-integreren bij een andere werkgever, constateert de rechtbank een weinig begripvolle houding bij verweerder.
Dat in het verdere verloop van het conflict ook eiser zich in meerdere opzichten onredelijk opstelt en zich in de situatie lijkt vast te bijten, doet daaraan niet af, nu de rechtbank dat ziet in het licht van de bij eiser toenemende frustratie ten gevolge van de (afwachtende) houding van verweerder, waardoor eiser juist psychische klachten ontwikkelde.
In de brief van 17 juli 2008 erkent verweerder weliswaar dat het in het belang van beide partijen is dat de negatieve beeldvorming wordt omgebogen - voor eiser dat de zweem dat er verschrikkelijke dingen in de sfeer van de seksuele intimidatie zijn gebeurd wordt weg¬ge¬nomen en voor de gemeente dat de indruk wordt weggenomen dat zij zich als slecht werkgever heeft gedragen - omdat voor beide partijen een positief imago van de kinderboerderij en diens de beheerder van belang is, maar de rechtbank constateert dat verweerder er onvoldoende invulling aan heeft gegeven om dat ook te daadwerkelijk realiseren.
Daarbij is verweerder er volstrekt aan voorbij gegaan dat de situatie op de kinderboerderij in de loop der jaren zich zo heeft kunnen ontwikkelen omdat verweerder zich aan de kinder¬boerderij niet veel gelegen liet liggen. Uit het rapport van Kragten kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer worden geconcludeerd dat, voorzover sprake is van onvolkomenheden in de bedrijfsvoering op de kinderboerderij, verweerder, door in de voorgaande jaren, geen of onvoldoende toezicht te houden en onvoldoende sturing te geven op het reilen en zeilen van de kinderboerderij, daar in grote mate mede-verantwoordelijk voor is geweest.
Door dan van eiser eenzijdig te verlangen dat deze zich zonder meer committeert aan de dan door verweerder verlangde beëindiging van die ongewenste aspecten, heeft verweerder, met voorbij gaan aan de gerechtvaardigde belangen van eiser, onredelijke eisen gesteld.
In het bijzonder is de rechtbank van oordeel, anders dan verweerder, dat eiser terecht veel waarde heeft kunnen hechten aan publiekelijke rehabilitatie.
Op 1 september 2007 is in het Dagblad van het Noorden een bericht verschenen met als kop ‘Onderzoek naar beheerder Asser kinderboerderij’, waarin wordt gemeld dat de beheerder op non-actief is gesteld, daar hij naar verluidt wordt verdacht van fraude, sexuele intimidatie en belangenverstrengeling. Ook de internetkrant Asser journaal heeft onder meer op 27 juni 2008 in soortgelijke bewoordingen aandacht besteed aan de zaak.
Verweerder is uiteraard niet verantwoordelijk voor de inhoud van het krantenartikel in het Dagblad van het Noorden, maar verweerder was daar wel van op de hoogte, en wist ook dat eiser zich daardoor erg beschadigd voelde. Vrijwel direct na afronding van het externe onderzoek is dat meermalen door eiser duidelijk gemaakt.
Zo is bij brief van 2 juni 2008 namens eiser aan verweerder medegedeeld dat een absolute voorwaarde voor werkhervatting is dat eiser publiekelijk wordt gerehabiliteerd.
Bij brief van 22 januari 2009 is door eiser aangegeven dat hij zwaar gebukt gaat onder het gegeven dat hij bekend staat als een pleger van seksuele intimidatie. Eiser wil niets liever dan dat het conflict wordt opgelost, zodat hij zijn totaal ontwrichte leven weer op de rails kan krijgen en weer kan deelnemen aan het arbeidsproces. Daarvoor blijft nodig dat verweerder hem publiekelijk rehabiliteert.
De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder ervoor gekozen heeft eiser op een voor het publiek waarneem¬bare wijze op non-actief te stellen. Immers, gedurende de werkdag, in aanwezigheid van overige personeelsleden en eventueel publiek, heeft verweerder eiser zijn persoonlijke bezittingen laten ophalen bij de kinder¬boerderij en hem vervolgens naar huis gestuurd.
Nu uit het onderzoek door Kragten geen ondersteuning werd gevonden voor de zware verdenkingen jegens eiser in de zin en de mate waarvan in het krantenartikel gewag wordt gemaakt, heeft eiser zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij pas weer aan het werk kon – in een immers publieke functie – als hij van dat stigma zou zijn verlost. Verweerder heeft dat verzoek naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid naast zich neer kunnen leggen.
Op 9 juni 2008 publiceert het Asser journaal een ingezonden brief van het college van burgemeester en wethouders van Assen, waarin het gemeentebestuur afstand neemt van de door het Asser journaal gepubliceerde artikelen over de zogeheten ‘affaire [eiser]’. Het gemeentebestuur laat weten dat het gaat om een onafhankelijk onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van beschuldigingen in de richting van eiser, en dat de uitkomsten van dat onderzoek geen aanleiding gaven voor het nemen van disciplinaire maatregelen.
Door op deze wijze, in dit stadium, alsnog te reageren op de geruchten rondom het onderzoek, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank juist de indruk dat er wel iets aan de hand was, maar niet voldoende voor disciplinaire maatregelen, in stand gehouden en heeft zo in niet geringe mate bijgedragen aan het stigma dat eiser inmiddels aankleefde.
Verweerder heeft zich, blijkens het verweerschrift, op het standpunt gesteld dat overigens het artikel in het Dagblad van het Noorden geheel juist is. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat immers ook verbale uitingen tot sexuele intimidatie worden gerekend.
Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat in het algemeen bij sexuele intimidatie niet wordt gedacht aan misplaatste, zogenaamd grappige opmerkingen, maar aan - meest - mannen die hun handen niet thuis kunnen houden.
In dat verband wijst de rechtbank op de brief van 29 juni 2009 van de docent Dierverzorging van [[de school]] waaruit blijkt dat enkele leerlingen niet stage wilden lopen bij eiser, omdat ze hadden gehoord dat hij niet met zijn handen van meisjes af kon blijven en dat hij daarom bij de kinderboerderij was weggestuurd.
Exemplarisch acht de rechtbank ook de brief van 8 juni 2009 van de stagedocent van de [[school 2]] aan eiser, dat er niet wordt gestart met trajecten, zolang er geen uitspraak is gedaan over de beschuldigingen die naar eiser toe zijn geuit, welke in die brief worden aangeduid als sexuele handelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder te kort geschoten door op gezocht semantische gronden te blijven volhouden dat wel degelijk sprake is geweest van sexuele intimidatie door eiser.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in hoge mate verantwoordelijk moet worden gehouden voor het ontstaan en voortduren van de impasse na afronding van het externe onderzoek. Verweerder heeft niet adequaat gehandeld en beslist niet al het mogelijke gedaan wat van een goed werkgever mag worden verwacht om te voorkomen dat het conflict zodanig zou escaleren dat ontbinding van het dienstverband onvermijdelijk was geworden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog immer belang heeft bij een – in de pers te publiceren – uitdrukkelijke rehabilitatie en dat verweerder nog steeds gehouden is eiser te rehabiliteren. Daarbij dient verweerder aan te geven dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat de sexuele intimidatie, hoe ongewenst en misplaatst ook, uit niet meer heeft bestaan dan het maken van opmerkingen met een sexueel getint en dubbelzinnig karakter.
Voorts dient verweerder aan te geven dat van fraude en belangenverstrengeling geen sprake was, maar slechts van onduidelijke werkafspraken, waarvoor verweerder, door het uit¬oefenen van onvoldoende toezicht over een lange reeks van jaren, mede-verantwoordelijk moet worden gehouden.
Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank de thans getroffen financiële regeling, gelet op de omstandigheden van het geval, niet redelijk te achten.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard en wordt het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op eiser te rehabiliteren met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, bepaald op € 874,00, te betalen door de gemeente Assen;
- bepaalt dat de gemeente Assen aan eiser het door hem betaalde griffierecht van
€ 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, en mrs. E. Läkamp en
H. Pieffers, rechters, bijgestaan door H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. C.M.M. Oostdam
In het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.