RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummers: 19/830118-10
19/605450-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 oktober 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 3 augustus 2010 en 12 oktober 2010.
De verdachte is telkens verschenen en werd telkens bijgestaan door mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
De officier van justitie, mr. C.C. Westerling-Diderich, acht hetgeen onder parketnummer 19/830118-10 primair en onder parketnummer 19/605450-10 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: 24 maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk, onder aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede opname in Hoeve Boschoord of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van twaalf maanden inhoudt, niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in zijn vordering, nu deze vordering niet van eenvoudige aard is, en integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], tevens in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel met een vervangende hechtenis van elf dagen.
De verdachte is bij dagvaardingen tenlastegelegd, dat
parketnummer 19/830118-10
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 2], meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel of een buis, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Emmen aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk, meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel of een buis, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel of een buis, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 19/605450-10
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2010 tot en met 11 april 2010 in de gemeente Emmen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit schuur/berging (aan de [adres]) heeft weggenomen diverse audio- en/of videoapparatuur en/of een pc scherm en/of documenten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde(n)], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder parketnummer 19/830118-10 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Met betrekking tot de primair tenlastegelegde poging tot doodslag acht de rechtbank met name niet bewezen, dat bij verdachte in klassieke dan wel voorwaardelijke zin, de bedoeling heeft voorgezeten om [benadeelde partij 2] van het leven beroven. De rechtbank acht, gelet op de toedracht van de tussen verdachte en aangever uit de hand gelopen ruzie, geen opzet in klassieke zin aanwezig. Ook acht de rechtbank geen voorwaardelijk opzet aanwezig. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdachte aangever heeft geslagen met de later gevonden holle ijzeren buis. Dit middel acht de rechtbank niet zodanig dat het slaan daarmee een aanmerkelijke kans op de dood tot gevolg heeft.
De rechtbank acht het - subsidiair tenlastegelegde - toebrengen van zwaar lichamelijk letsel evenmin bewezen. De verwondingen die [benadeelde partij 2] zijn toegebracht (bloeduitstortingen, ontvellingen en twee scheurwondjes op het hoofd) leverden immers geen zwaar lichamelijk letsel op.
De verdachte dient voorts van het onder parketnummer 19/605450-10 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet overtuigend bewezen, dat verdachte op het moment dat hij de goederen van [benadeelde 1] uit de schuur van [benadeelde] wegnam, het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had.
De rechtbank kan mede in het licht van de verklaring van [naam medewerker], medewerker bewonerszaken bij woningstichting Lefier te Emmen, die verklaart dat verdachte in april 2010 heeft geklaagd over stank in zijn woning aan de [adres] te Emmen immers niet uitsluiten dat verdachte op zoek is gegaan naar de oorzaak van de stank, daarbij de deur van de schuur van [benadeelde] heeft geforceerd en, ter voorkoming van diefstal van de goederen die zich in niet (meer) afgesloten de schuur bevonden, deze tijdelijk heeft opgeslagen in zijn woning. Dit strookt ook met het feit dat verdachte de fiets die zich in de schuur bevond niet heeft meegenomen, maar deze op slot heeft gezet en de sleutel heeft meegenomen naar zijn woning.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder parketnummer 19/830118-10 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 12 juni 2010 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht, met een buis op het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmotivering genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder parketnummer 19/830118-10 meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Op zaterdag 12 juni 2010 te 19:36 uur kwam bij de meldkamer de melding binnen dat op de [adres] te Emmen iemand was neergeslagen. Het slachtoffer, [benadeelde partij 2], is afgevoerd naar het Scheper ziekenhuis te Emmen.
Op maandag 14 juni 2010 doet [benadeelde partij 2], hierna te noemen aangever, aangifte van poging tot doodslag. Hij verklaart dat hij eerder die dag is uitgescholden door verdachte. Aangever is naar beneden gelopen en kwam op de balustrade verdachte tegen. Hij kan zich vanaf dat moment weinig herinneren en weet niet hoe hij is geslagen door [verdachte].
[Getuige 1] verklaart dat er op 12 juni 2010 de hele dag al problemen waren tussen verdachte en aangever. Omstreeks 18:00 uur hadden beiden weer een confrontatie. Om 19:00 uur hoorde zij veel kabaal van buiten en zij zag dat er een gevecht gaande was bij de woning van verdachte. Zij zag dat verdachte met een op een honkbalknuppel gelijkend voorwerp met veel kracht insloeg op het hoofd van aangever.
[Getuige 2] verklaart dat hij omstreeks 19:20 uur zag dat er een vechtpartij tussen verdachte en aangever gaande was op de eerste verdieping van de flat op de galerij. Getuige zag dat verdachte op aangever aan het slaan was. Verdachte sloeg vier à vijf keer op het hoofd van aangever.
Op 13 juni 2010 treft de politie in de woonkamer van verdachte een metalen buisje van ongeveer 70 cm. lang en ongeveer anderhalve cm. in doorsnee aan1. In de woning is geen honkbalknuppel aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 juni 2010 in de gemeente Emmen
[benadeelde partij 2] meermalen met kracht met een ijzeren buis op het hoofd heeft geslagen.
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 6 oktober 2010, opgemaakt door drs. M. Verzendaal, GZ-psycholoog te Groningen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van amfetamineafhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid, een borderline persoonlijkheids-stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Differentiaal diagnostisch zijn er aanwijzingen voor een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD).
Het is aannemelijk te veronderstellen dat ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde sprake was van bovengenoemde problematiek, die de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedden en op grond waarvan verdachte als licht verminderd toerekenings-vatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 24 september 2010, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van voornamelijk vermogensmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij [benadeelde partij 2] met een metalen buis meermalen met kracht op zijn hoofd heeft geslagen. Dit is een ernstig feit en voor het slachtoffer moet dit een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest. Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer zelf de confrontatie met verdachte heeft gezocht, hetgeen in de aan verdachte op te leggen straf tot uitdrukking dient te komen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij met betrekking tot de materiële schade - € 185,53 - voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de immateriële schade - € 500,-- - acht de rechtbank de vordering, met het oog op eventuele medeschuld aan de kant van het slachtoffer, niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. Voor dit deel kan de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [benadeelde partij 2]
Met betrekking tot het bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 19/830118-10 primair en subsidiair en onder 19/605450-10 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder parketnummer 19/830118-10 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 19/830118-10 meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderd dagen, waarvan een gedeelte groot 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat de verdachte zich onder behandeling van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland zal stellen, met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 3 november 2010.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van de som van € 185,53 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] een bedrag van € 185,53 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door drie dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. H. de Wit en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 oktober 2010.