RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830064-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 15 juni, 24 augustus en 31 augustus 2010.
De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 31 augustus 2010 en werd bijgestaan door mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie mr. G. Wilbrink vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: vrijspraak van het onder 2. primair tenlastegelegde en vijftien maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege ten aanzien van het onder 1., 2. subsidiair en 3. tenlastegelegde hetgeen de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen acht.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 25 maart 2010, te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer/woonruimte van een gebouw van de GGZ aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk kleding en/of een kast, die zich in genoemde kamer/woonruimte bevond, in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur (een brandende sigaret) in aanraking gebracht met kleding en/of een kast, althans met kleding in die kast, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kleding en/of die kast en/of het interieur van die kamer/woonruimte geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer/woonruimte en/of het gebouw waarin die kamer/woonruimte zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (overige) bewoners van dat gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk brand heeft gesticht in een (separeer-)kamer van een gebouw van de GGZ aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (met behulp van een aansteker) een kussen, dat zich in genoemde kamer bevond, in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een kussen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat kussen en/of het interieur van die kamer geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en/of het gebouw waarin die kamer zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (overige) bewoners van dat gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 20 februari 2010, te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een separeerkamer van een gebouw van GGZ Drenthe, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) die kamer en/of het gebouw waarin die kamer zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, die in dat gebouw verbleven, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet (met behulp van een aansteker) een kussen in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een kussen, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 19 februari 2010, te Beilen, althans in de gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk en wederrechtelijk 18, althans een aantal ruiten, van een gebouw van de GGZ aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan GGZ Drenthe, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 2. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1 Brandstichting gebouw GGZ Beilen op 25 maart 2010
Aangever [aangever 1] doet aangifte van brandstichting gepleegd op donderdag 25 maart 2010 rond 02.15 uur. De brandstichting vond plaats bij GGZ Drenthe op het adres [adres] te Beilen.
Patient [verdachte] verbleef op die datum en tijdstip op het adres [adres] te Beilen in het pand [pand], in kamer met het nummer B14, dit is op de begane grond.
Op het moment van de brand verbleven in de vleugel waar [verdachte] verbleef, in totaal vijf personen. In de kamer naast die van [verdachte] verbleven twee personen en boven hem ook twee personen.
Het hoofd van de beveiliging heeft aangever medegedeeld dat er die nacht brand had gewoed in de kamer van [verdachte]. Ten tijde van de brand zijn de overige bewoners elders ondergebracht. Verder waren op [pand] nog drie personeelsleden aan het werk.
Het personeel trof [verdachte] na de brandmelding aan in zijn kamer.
Door de brand is de kamer van [verdachte] en de zich in die kamer bevindende goederen totaal verwoest.
Getuige [getuige 1] heeft op 25 maart 2010 nachtdienst bij GGZ Drenthe, [adres] te Beilen in zijn functie van sociotherapeut.
Omstreeks 02.18 uur krijgt getuige brandmelding vanuit kamer B 014 waar [verdachte] verblijft. Getuige gaat naar de kamer en ziet dat de deur wat openstaat. Hij treft [verdachte] aan die gekleed is in T-shirt en spijkerbroek. Getuige ziet dat er vlammen en rook uit de kast komen. De kast staat tegen de muur aan waar ook de deur is gevestigd.
[verdachte] wil zijn kamer niet uit ondanks aandringen van getuige. Getuige gaat terug naar het kantoor om brandweer en collega's te waarschuwen. Als getuige terugkomt zit [verdachte] half liggend op zijn bed. De kamer staat dan al voor de helft onder de rook en het plafond is niet meer te zien.
Als getuige zegt dat [verdachte] naar buiten moet geeft [verdachte] daar gevolg aan. Hij loopt met een collega van getuige mee. Door de hevige rookontwikkeling gaat getuige de overige bewoners evacueren.
Getuige geeft aan dat [verdachte] een roker is en daarom in het bezit van een aansteker is.
Getuige heeft brandschade waargenomen op de kamer op de eerste etage boven de kamer van [verdachte].
Getuige heeft van [verdachte] gehoord dat hij het niet eens was met de opname op [pand] en dat hij geen andere uitweg wist.
Verbalisant [verbalisant] heeft de brandstichting in de kamer onderzocht. Hij zag dat de desbetreffende kamer geheel beroet was. Verschillende voorwerpen in de kamer waren door de hitte van het vuur gesmolten.
Rechts in de kamer zag verbalisant een kast tegen de muur staan. Op de vloer van het hanggedeelte lag verbrande kleding. Gezien het sporenbeeld was de brand in de kast ontstaan. In de directe omgeving was geen elektriciteit of gas aanwezig.
Verbalisant heeft geen ontstekingsbron aangetroffen.
Verbalisant zag tegen de rechter muur een ventilatieschacht die zwaar beroet was. In de kamer boven kamer B014 zag verbalisant dat er rook uit de ventilatieschacht was gekomen. De bewoonster van die kamer lag op het tijdstip van de brand te slapen in die kamer.
De verbalisant concludeert dat de oorzaak van de brand moet worden gezocht in het opzettelijk ter plaatse brengen en/of achterlaten van vuur.
Er was direct gevaar voor goederen en personen. In een groot aantal kamers waren de bewoners tijdens de brand al dan niet slapend aanwezig.
Feit 2 Brandstichting separeerkamer GGZ Beilen op 20 februari 2010
Aangever [aangever 2] doet aangifte van brandstichting gepleegd tussen zaterdag 20 februari 2010 te 22.00 uur en zaterdag 20 februari 2010 te 23.00 uur. De brandstichting vond plaats bij GGZ Drenthe op het adres [adres]te Beilen.
Patiënt [verdachte] was op 20 februari 2010 in de separeer geplaatst en had de beschikking over een matras en een kussen. Omstreeks 22.45 uur ging het brandalarm af in de separeer. De verpleegkundige [verpleegkundige] was als eerste bij de separeer en ontdekte dat er brand was in de separeer.
De vloerbedekking is beschadigd door de brand alsmede zijn de muren en het plafond door de brand geblakerd. Het kussen dat in brand is gestoken is vernield.
In verband met de rookontwikkeling werd de ambulance gewaarschuwd voor behandeling van eventuele rookvergiftigingsverschijnselen.
Verbalisant [verbalisant] heeft de brandstichting in de desbetreffende isoleercel onderzocht. Er wordt roetaanslag en brandschade op de wand aangetroffen. Op het aanwezige kussen wordt eveneens roetaanslag aangetroffen.
Verbalisant concludeert dat de brand is ontstaan door het opzettelijk ter plaatse brengen of achter laten van vuur. Er bevonden zich op de plaats waar de brand was ontstaan geen technische componenten die een technische oorzaak voor deze brand zouden kunnen verklaren.
De getuige [getuige 2] geeft aan dat [verdachte] die avond werd ingesloten in separeerruimte 616. Rond 22.45 uur gaat het brandalarm af van separeerruimte 616 en als getuige door het raam naar binnen kijkt ziet zij een behoorlijke rookontwikkeling die komt van een smeulend kussen aan het voeteneind van het matras. [verdachte] zat op het matras met een grijns op het zijn gelaat.
Als getuige naar binnen gaat ziet zij een aansteker op het matras liggen. Vervolgens wordt de brand geblust met bekertjes water.
Feit 3 vernieling ruiten gebouw GGZ Beilen op 19 februari 2010
Aangever [aangever 2] doet aangifte van vernieling van een 18-tal ruiten van het gebouw van de GGZ Drenthe aan de [adres] te Beilen op vrijdag 19 februari 2010 omstreeks 02.30 uur.
Rond dit tijdstip ging een patiënt van afdeling Duurzaam verblijf door het lint en heeft hij bij diverse gebouwen op het complex de ruiten ingegooid. Het betreft patiënt [verdachte].
Getuige [getuige 3] heeft op 19 februari 2010 dienst als woonbegeleider op [adres] te Beilen. Getuige ziet dat collega [collega] in het halletje contact probeert te krijgen met [verdachte]. Dat lukt niet en [verdachte] loopt naar buiten waar hij een baksteen oppakt en tegen de ruiten gooit. Hij doet dat een aantal malen. De ruit gaat net niet stuk. Men gaat in verband met eigen veiligheid, het kantoor van de beveiliger binnen. Op de monitoren zien [getuige 3] en [collega] dat [verdachte] ongeveer 18 ruiten ingooide.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2010 de beide brandstichtingen en de vernieling van een aantal ruiten bekend.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1., 2. subsidiair en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2010, te Beilen opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van een gebouw van de GGZ aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk kleding die zich in genoemde kamer bevond, in brand gestoken, ten gevolge waarvan die kleding en het interieur van die kamer gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en het gebouw waarin die kamer zich bevond, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van dat gebouw te duchten was;
hij op 20 februari 2010, te Beilen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een separeerkamer van een gebouw van GGZ Drenthe, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van die kamer en het gebouw waarin die kamer zich bevond, te duchten was, met dat opzet met behulp van een aansteker een kussen in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 19 februari 2010, te Beilen opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ruiten van een gebouw van de GGZ aan de [adres], toebehorende aan GGZ Drenthe, heeft vernield.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1., 2. subsidiair en 3. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde aangevoerd dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans of reële mogelijkheid dat voor bewoners van de GGz-instelling levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest omdat de instelling met camera's, alarmsystemen en brandmelders was uitgerust, waardoor de brand beperkt is gebleven tot de verblijfsruimte van verdachte en dat de brand vanwege de veiligheidsmaatregelen korte tijd na het uitbreken is ontdekt, gevolgd door het evacueren van de bewoners.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur én rook zich snel en onvoorspelbaar kunnen ontwikkelen. Niet voor niets is de zorg dadelijk begonnen met het ontruimen van de gangen B en E waar de vijf bewoners verbleven. Verbalisant [verbalisant] relateert dat hij in kamer B014 tegen de rechter muur een ventilatieschacht zag die zwaar beroet was. In de kamer boven kamer B014 zag verbalisant dat er rook uit de ventilatieschacht was gekomen. De bewoonster van die kamer lag op het tijdstip van de brand te slapen in die kamer.
Naar het oordeel de rechtbank was levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander dan ook geenszins denkbeeldig.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 in verbinding met artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht;
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 12 juli 2010, opgemaakt door C.G. Huisman, justitieel forensisch psychiater te 's-Hertogenbosch.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die omschreven kan worden als een paranoïde schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die omschreven kan worden als zwakbegaafd en er is sprake van cannabis- en alcoholmisbruik.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastelegde in sterke mate.
Onderzoeker adviseert de rechtbank verdachte voor alle drie de feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 6 augustus 2010, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder ter zake van misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden geboden is.
Motivering van de maatregel van terbeschikkingstelling
Naast het opleggen van een gevangenisstraf heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
De door verdachte onder 1. en 2. begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Door de gedragsdeskundigen C.G. Huisman, justitieel forensisch psychiater te 's-Hertogenbosch, en mevr. drs. S Labrijn, GZ-psycholoog te 's-Hertogenbosch, die de verdachte beiden hebben onderzocht, is elk afzonderlijk een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het advies van Huisman d.d. 12 juli 2010 luiden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die omschreven kan worden als een paranoïde schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die omschreven kan worden als zwakbegaafd en er is sprake van cannabis- en alcoholmisbruik. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastelegde in sterke mate.
Huisman adviseert de rechtbank verdachte voor alle drie de feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Huisman adviseert de rechtbank verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren waarmee de optie tot een artikel-37 plaatsing vervalt. Huisman meent dat op grond van de ernstige en complexe psychiatrische problematiek van verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging geïncideerd lijkt.
De conclusies in het advies van Labrijn luiden dat sprake is van een chronisch psychotische man met schizofrenie. Daarnaast is sprake van afhankelijkheid van meerdere middelen. Ten tijde van het tenlastegelegde was daarnaast sprake van afhankelijkheid van cannabis en van afhankelijkheid van alcohol. Verdachte functioneert cognitief gezien op een zwakbegaafd niveau. Verdachte werd ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed door de schizofrenie en door de cognitieve beperking.
Labrijn adviseert verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen indien de psychose niet volledig verdachtes gedrag heeft gestuurd, maar dat daarnaast waarschijnlijk ook het uitageren van boosheid een rol heeft gespeeld.
Labrijn heeft een plaatsing met artikel 37 overwogen maar ziet als nadeel dat de maatregel slechts voor de duur van één jaar is, terwijl de hoge mate van beveiliging waarschijnlijk langdurig nodig zal zijn.
Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van de begane feiten en de veel- vuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid voor personen en goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat op grond van een aantal feitelijke aanwijzingen - bij verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten sprake van een psychische toestand (psychose/psychotische ervaringen) - verdachte als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsman verzoekt de rechtbank de verdachte in verband met deze ontoerekenings- vatbaarheid te ontslaan van alle rechtsvervolging en verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Huisman adviseert de rechtbank verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren waarmee de optie tot een artikel-37 plaatsing vervalt. Huisman meent dat op grond van de ernstige en complexe psychiatrische problematiek van verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging geïndiceerd lijkt. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis beperkt, gelet op de duur tot maximaal één jaar, in relatie tot de te verwachten langdurige hoge mate van klinische zorg en hoge mate van benodigde beveiliging, de mogelijkheden die deze maatregel biedt voor wat betreft behandeling en recidivebeperking.
Labrijn heeft een plaatsing met artikel 37 overwogen maar ziet als nadeel dat de maatregel slechts voor de duur van één jaar is, terwijl de hoge mate van beveiliging waarschijnlijk langdurig nodig zal zijn. Zij acht behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk, waarbij het niveau van beveiliging in de reguliere GGZ tekort schiet.
De rechtbank acht het op grond van hetgeen beide gedragsdeskundigen ten aanzien van de maatregel ex artikel 37 Sr hebben overwogen niet verantwoord verdachte deze maatregel op te leggen. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de feiten niet voldoende ernstig zijn om een terbeschikkingstelling met dwangverpleging te kunnen dragen.
De rechtbank overweegt te dien aanzien dat brandstichting waarbij levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is reeds uit zijn aard een zodanig ernstig feit is dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2. primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1., 2. subsidiair en 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1., 2. subsidiair en 3. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven mag gaan.
De rechtbank adviseert dat met de verpleging van overheidswege van verdachte zal worden aangevangen nadat eenderde van de gevangenisstraf is ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J. Rooijakkers, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 14 september 20210.