RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830103-10
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 07 september 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te Veendam op [geboortedatum] 1970,
wonende [adres],
verblijvende in P.I. Overijssel, locatie P.I.V. Zwolle te Zwolle.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Smid, advocaat te Hoogeveen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. zij op of omstreeks 20 mei 2010 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te Assen aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) te steken en/of te snijden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij op of omstreeks 20 mei 2010 te Assen (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) speelgoedpisto(o)l(en), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
3. zij op of omstreeks 25 maart 2010 te en in de gemeente Assen met een ander of anderen, op of aan, althans zichtbaar vanaf, de openbare weg, de Groenkampen, in elk geval op of aan, althans zichtbaar vanaf, een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het opwachten van die [slachtoffer] voor haar huis en/of
- slaan en/of stompen en/of schoppen van die [slachtoffer] en/of
- schreeuwen en/of schelden tegen die [slachtoffer],
waarbij zij, verdachte, door
- te schreeuwen en/of te roepen dat zij, verdachte, haar, [slachtoffer], kop eraf zal trekken en/of "nou zal ze de kop kapot krijgen" en/of "de volgende keer sla ik d'r kop kapot", en/of
- (dreigend) voor die [slachtoffer] heeft gestaan,
de gewelddadige handelingen heeft ondersteund en althans zij verdachte, heeft nagelaten de gewelddadige handelingen te verhinderen althans te temperen althans te beëindigen, in elk geval zich niet van de gewelddadige handelingen heeft gedistantieerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S.M. von Bartheld acht hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 4 jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden, toezicht van de reclassering, het volgen van een covatraining en een ambulante behandeling bij de AFPN;
* toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsvraag met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie neemt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit als feitelijke gang van zaken aan dat de verdachte, op het moment dat zij een woordenwisseling had met het slachtoffer [slachtoffer], door het openstaande raam van de auto waarin het slachtoffer en haar vriendin [getuige] zaten, de schouder van het slachtoffer met haar hand heeft vastgepakt, met haar andere hand een mes uit haar vestzak heeft gepakt en daarmee door het openstaande raam het slachtoffer minimaal tweemaal in de arm heeft gestoken. De officier is van oordeel dat verdachte niet bewust naar de arm van het slachtoffer heeft gestoken maar in blinde woede naar het slachtoffer heeft gestoken. Zij had met het mes het slachtoffer ook in haar borst, hals of hoofd kunnen raken. De kans dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van verdachte zou overlijden was zeer reëel. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van haar daad zou overlijden op de koop toegenomen. Zij heeft daarmee voorwaardelijk opzet op de dood gehad.
De verdachte heeft bij de politie gemeld dat zij werd bedreigd en gepest door haar vroegere vriendinnen [slachtoffer] en [getuige]. Zij heeft ook aangifte gedaan. Omdat de politie, naar haar oordeel, niets voor haar deed, is zij een mes gaan dragen, naar zij verklaarde om zich tegen die ex-vriendinnen te kunnen beschermen. Aanvankelijk heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat zij het mes al een aantal dagen bij zich droeg.
Bij de confrontatie op 20 mei 2010 heeft verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer, op een moment dat zij zich bedreigd voelde, haar fiets die zij aan de hand had op de grond gegooid, het mes dat zij in haar vestzak bij zich droeg te voorschijn gehaald en de schouder van het slachtoffer vastgepakt. Vervolgens heeft zij toegestoken. Uit deze gang van zaken leidt de officier van justitie de voorbedachte rade af.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit acht de officier niet bewezen dat verdachte fysiek aan de geweldpleging ten aanzien van het slachtoffer Haan heeft deelgenomen. Hij acht wel bewezen dat verdachte die gewelddadige handelingen heeft ondersteund door de woorden te roepen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Het onder 1 meer subsidiair kan, naar het oordeel van de raadsvrouw, worden bewezen met dien verstande dat verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Door pesterijen en bedreigingen van het slachtoffer en van [getuige] was verdachte gestrest en angstig. Om zichzelf en haar dochter te kunnen verdedigen had verdachte een mes bij zich gestoken.
Bij de confrontatie met het slachtoffer en [getuige] op 20 mei 2010 voelde verdachte zich in het nauw gedreven. Op het moment dat zij dacht dat [getuige] naar haar wilde uithalen greep verdachte de arm van het slachtoffer vast en pakte vervolgens het mes uit haar zak en stak het slachtoffer in haar linkerarm. Verdachte heeft in een flits gehandeld. Zij was zo boos en gefrustreerd dat zij zonder er bij na te denken het slachtoffer heeft gestoken.
Gelet op die omstandigheden acht de raadsvrouw niet bewezen dat verdachte opzet had op de dood noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin nu het slachtoffer in de arm is geraakt.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte in een impuls heeft gehandeld op het moment dat zij zich in het nauw gedreven voelde toen zij dacht dat [getuige] naar haar wilde uithalen. Daarom is er geen sprake van voorbedachte rade.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat is niet voldaan aan de betreffende wettelijke voorwaarden. De lengte van de speelgoedpistolen komt niet overeen met bestaande wapens en bovendien kan de maatvoering niet worden gecontroleerd omdat in het proces-verbaal daarover niets is opgenomen. De speelgoedpistolen gelijken qua materiaal, vormgeving en kleur niet op de in het proces-verbaal genoemde wapens.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte heeft geen geweld gebruikt en de woorden waarmee zij de gewelddadige handelingen zou hebben ondersteund, heeft verdachte uitgesproken ruim nadat het geweld had plaatsgevonden, toen zij in haar huis door de politie werd aangehouden. Deze uitlatingen kunnen daarom geen invloed hebben gehad op de gewelddadigheden.
Ten aanzien van feit 1 gaat de rechtbank van de volgende bewijsmiddelen uit.
- de aangifte 1 van [slachtoffer] afgelegd op 26 mei 2010 die het volgende inhoudt.
Aangeefster reed samen met [getuige] in een auto nabij de school De Scharmhof te Assen op 20 mei 2010. [getuige] was de bestuurster van de auto en aangeefster zat naast haar. Aangeefster ziet ter hoogte van het zebrapad voor de school verdachte met haar dochter staan.
Als aangeefster langs verdachte rijdt begint deze te schelden. Verdachte heeft daarbij haar fiets aan de hand. Er wordt vrijwel direct gestopt en men rijdt terug naar verdachte. Aangeefster en [getuige] wilden tegen verdachte zeggen dat zij haar dochter er niet bij moest betrekken. Er waren namelijk al wat akkefietjes met verdachte geweest. Als de auto stilstaat ter hoogte van verdachte gaat zij met de voorband van haar fiets tegen het portier van de auto staan aan de passagierskant. Verdachte en haar dochter gaan door met schelden. Aangeefster ziet dat verdachte haar hand in haar vestzak doet. Op een gegeven moment gooit aangeefster haar fiets, die ze met haar linkerhand vasthoudt, op zij op straat. Aangeefster realiseert zich dat verdachte mogelijk een mes bij zich heeft.
Er wordt nog steeds gescholden waarbij verdachte haar hand in haar vestzak heeft. Op een gegeven moment pakt verdachte aangeefster bij haar rechterschouder vast en trekt aangeefster naar zich toe naar het geopende raam. Aangeefster heeft haar gordel nog om en door de wijze van vastpakken is haar rechterarm geblokkeerd. Aangeefster wil met haar linkerarm verdachte wegduwen en op dat moment steekt verdachte haar in haar linker-onderarm. Verdachte bewoog met volle kracht in de richting van aangeefster. Aangeefster zakt dan in de richting van [getuige] en verdachte probeert dan opnieuw aangeefster te steken.
- de verklaring 2 van getuige [getuige] afgelegd op 27 mei 2010 die het volgende inhoudt.
De getuige verklaart dat zij de auto heeft gekeerd en vervolgens naar verdachte is gereden om haar aan te spreken op haar gedrag.
De getuige verklaart verder dat zij niets met de ijzeren staven heeft gedaan die voor in de auto lagen.
Verdachte heeft op een gegeven moment door het open raam geprobeerd [slachtoffer] uit de auto te trekken doch dat lukte niet omdat [slachtoffer] de gordel om had.
Verdachte heeft [slachtoffer] bij haar rechterbovenarm vastgepakt. [slachtoffer] wilde verdachte met haar linkerarm wegduwen en dan ziet getuige dat verdachte een mes in haar handen heeft en een stekende beweging maakt. Naderhand begrijpt getuige dat [slachtoffer] gestoken is.
- de verklaring 3 van getuige [getuige] afgelegd op 20 mei 2010 die het volgende inhoudt.
Getuige komt met haar moeder (in een rolstoel) vanuit het winkelcentrum aanlopen bij de oversteek Telglanden/Dreslanden, nabij de school De Scharmhof. Getuige kan niet oversteken omdat er een gifgroene auto op de zebra staat. Getuige heeft de bestuurder niet gezien wel de bijrijder, dat was een vrouw met donker haar tot op de schouders.
Getuige ziet ook een vrouw op de weg staan naast de auto aan de bijrijderszijde. Ook ziet getuige een klein meisje op de stoep staan. Getuige ziet dat de vrouw die op de weg staat ineens met een mes begint te steken. Zij doet daarbij haar rechterarm omhoog met het mes scheef naar beneden en steekt door het open raam in de auto. Het betreft een keukenmes met een breed snijvlak. Getuige ziet de vrouw tot twee keer toe steken.
- de verklaring 4 van verdachte afgelegd op 20 mei 2010 die het volgende inhoudt.
Verdachte is met haar dochter op weg naar het winkelcentrum in Peelo. Vanaf de Groenkampen moeten zij op een gegeven moment een weg oversteken en zij maken daarvoor gebruik van het zebrapad. Dat zebrapad is vlakbij de basisschool de Scharmhof. Verdachte ziet daar de haar bekende [slachtoffer] en [getuige] in een auto met aanhanger voorbij rijden. [getuige] rijdt en [slachtoffer] zit naast haar. Verdachte maakt een gebaar van hier ben ik. Op de T-splitsing keren [slachtoffer] en [getuige] de auto en komen met een behoorlijke gang terugrijden. De dochter van verdachte staat op de zebra en verdachte pakt haar dochter bij de arm vast en trekt haar de stoep op. Verdachte staat nog op het zebrapad met haar fiets.
De ramen van de auto stonden open en er volgt een scheldpartij met dreigementen.
Verdachte voelde zich geïntimideerd omdat de auto vlakbij haar dochter stopte.
Verdachte houdt haar fiets met het voorwiel tegen het portier aan, aan de bijrijderszijde.
[getuige] wil op een gegeven moment een stang pakken waarop [slachtoffer] met de rug naar [getuige] toe gaat zitten en haar voeten tegen het portier aan zet.
Als verdachte denkt dat [slachtoffer] haar wil gaan slaan pakt verdachte de arm van [slachtoffer] vast, pakt het mes uit haar rechterzak en steekt [slachtoffer] met dat mes. Verdachte geeft aan dat zij zich niet laat slaan en dat zij haar kind wil beschermen.
Met dat steken wilde verdachte [slachtoffer] laten voelen dat het serieus was. Zij wilde haar waarschuwen.
Verdachte heeft verklaard dat zij in de eerste plaats [slachtoffer] helemaal geen letsel wilde toebrengen. Het mes had verdachte die dag bij zich gestoken om zichzelf te beschermen. Er waren bedreigingen geuit door [slachtoffer] en [getuige]. Het mes had verdachte bij zich voor het geval [slachtoffer] en [getuige] haar wilden slaan.
Het steken heeft zich in een flits afgespeeld. Zonder er bij na te denken heeft verdachte [slachtoffer] gestoken. Het was al gebeurd voordat zij er erg in had.
- de letselrapportage van 29 juli 2010 opgemaakt door S.P.H. Lethmaat, arts, forensisch deskundige, dat rapport houdt het volgende in.
De deskundige heeft op 26 mei 2010 een onderzoek ingesteld naar het letsel bij [slachtoffer].
De deskundige heeft een snij- of steekverwonding waargenomen aan de zijkant van de linkerarm. Aan de zijkant van de linkerarm meer naar de achterzijde wordt een snijletsel waargenomen.
De waargenomen letsels zijn afkomstig van een van buitenaf inwerkende mechanische geweldsinwerking.
De prognose met betrekking tot herstel van de letsels is gunstig.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 20 mei 2010 nabij de school de Scharmhof in Assen een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] en haar vriendin [getuige]. [slachtoffer] en [getuige] zaten in een auto. Verdachte stond, met haar dochtertje, naast die auto aan de bijrijderszijde. [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. Het raam van de deur aan de bijrijderzijde stond open. De deur was dicht. Er wordt over en weer gescholden. Als verdachte op enig moment denkt dat [slachtoffer] haar wil slaan, trekt zij [slachtoffer] aan de schouder naar zich toe, pakt het mes uit haar zak en steekt met dat mes meermalen in de arm van [slachtoffer]. De kans dat andere, meer vitale delen van het lichaam daarbij geraakt zouden worden acht de rechtbank, gelet op de hierboven beschreven omstandigheden, gering. De rechtbank acht de opzet op de dood van [slachtoffer] dan ook niet bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Uit het letselrapport van de GGD-Drenthe van 29 juli 2010 blijkt dat er bij het slachtoffer
[slachtoffer] een snij- of steekverwonding en een snijverwonding zijn geconstateerd in de linker onderarm van het slachtoffer. Niet is gebleken dat het slachtoffer andere verwondingen heeft opgelopen door toedoen van verdachte. In het rapport wordt de kans op herstel gunstig genoemd. Na een periode van drie tot zes maanden zal moeten blijken of er sprake is van volledig herstel. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De verdachte zal daarom van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Uit de hierboven aangehaalde letselrapportage blijkt dat door in de arm te steken zoals verdachte dat bij het slachtoffer heeft gedaan, de kans op toebrengen van ernstig, ongeneeslijk letsel aanzienlijk is. Daarmee acht de rechtbank de poging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, als tenlastegelegd in het onder 1 meer subsidiair, bewezen.
Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbedachte rade overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat zij het mes waarmee zij [slachtoffer] heeft gestoken bewust heeft meegenomen. Zij droeg al langer een mes bij zich. Zij droeg dat bij zich omdat zij gepest en bedreigd werd door haar ex-vriendinnen [slachtoffer] en [getuige].
Toen verdachte [slachtoffer] en [getuige] in een auto voorbij zag rijden trok zij hun aandacht. Toen deze dames met hun auto bij haar stopten ging verdachte bewust de confrontatie aan. Ze schreeuwt en ze scheldt dan. Ze houdt een tijdje haar hand in de buurt van het mes dat in haar vestzak zit. Als ze denkt dat een van de inzittenden van de auto haar wil slaan, pakt ze het mes en steekt er mee. Onder die omstandigheden is er sprake van voorbedachte rade. De rechtbank acht "kalm beraad en rustig overleg", als opgenomen in het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, bewezen.
Uit het letselrapport van de GGD-Drenthe van 29 juli 2010 blijkt dat er bij het slachtoffer een snij- of steekverwonding en een snijverwonding zijn geconstateerd in de linker onderarm van het slachtoffer. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen in de arm heeft gestoken.
De rechtbank zal het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 2 gaat de rechtbank uit van de volgende bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van bevindingen 5 van 09 juni 2010, opgemaakt door J.S. Nijmeijer, brigadier, unit bijzondere wetten. Het proces-verbaal houdt het volgende in.
Aan verbalisant worden twee voorwerpen overhandigd die bij verdachte [verdachte] in beslag zijn genomen, met het verzoek deze voorwerpen te onderzoeken.
Het eerste voorwerp bleek bij onderzoek een speelgoedpistool te zijn dat een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, een Smith & Wesson, en is daarmee geschikt voor be- of afdreiging. Het tweede voorwerp bleek bij onderzoek een speelgoedpistool te zijn dat een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, een Taurus, en is daarmee geschikt voor be- of afdreiging. Het zijn derhalve voorwerpen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie.
-de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, inhoudende dat zij deze voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen door de raadsvrouw met betrekking tot dit feit is aangevoerd wordt door de rechtbank verworpen. De regeling wapens en munitie die in artikel 3 aanhef en onder a een nadere uitwerking geeft van artikel 2 lid 1, categorie I onder 7° van de wet wapens en munitie, bepaalt dat het moet gaan om voorwerpen die, voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens. Dat wil niet zeggen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, dat de onderzochte speelgoedpistolen qua vorm en afmeting gelijk moeten zijn aan de vuurwapens waarmee de speelgoedpistolen zijn vergeleken.
De rechtbank zal het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte geen geweld heeft gebruikt tegen de aangeefster. Nu ook vaststaat dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen teksten waarmee zij de gewelddadige handelingen zou hebben ondersteund, heeft uitgesproken ruim nadat het geweld had plaatsgevonden, namelijk toen zij in haar huis door de politie werd aangehouden, kunnen deze uitlatingen geen invloed hebben gehad op de gewelddadigheden. Dat geldt ook voor "het dreigend voor die Haan gaan staan" nu zich dat heeft afgespeeld voordat de medeverdachte met aangeefster in gevecht ging.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het 3 tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zij op 20 mei 2010 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes in een arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij op 20 mei 2010 te Assen wapens van categorie I onder 7°, te weten speelgoedpistolen, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis tonen met vuurwapens, voorhanden heeft gehad;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad,
strafbaar gesteld bij artikel 303 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 06 augustus 2010, opgemaakt door L. Vanvuchelen, psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
" Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming gecombineerd met een stoornis in het gedrag. Er is bovendien sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van misbruik van cannabis in langdurige gedeeltelijke remissie.
De aanpassingsstoornis bestond ook ten van de tenlastegelegde periode. Verdachte rookt dagelijks een jointje en daarvan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde periode.
De geconstateerde ziekelijke stoornis van de geestvermogens is van dien aard dat in relatie tot hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd, verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd."
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meerdere malen met een mes heeft gestoken en dat zij dat met voorbedachten rade heeft gedaan. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte in strijd heeft gehandeld met de wet wapens en munitie.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken terwijl het slachtoffer in een auto zat en weinig mogelijkheden had om zich aan de aanval van verdachte te onttrekken. Verdachte heeft de confrontatie met het slachteroffer en met [getuige] bewust opgezocht. Anderzijds zijn het slachtoffer en [getuige] die confrontatie ook niet uit de weg gegaan.
Het betreft een ernstig feit waarbij de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze heeft geschonden. De weg die verdachte heeft gekozen om het conflict te beslechten is de verkeerde weg en dat rekent de rechtbank verdachte aan. Het is niet aan verdachte te danken dat het toegebrachte letsel dusdanig is geweest dat het herstel daarvan gunstig is te noemen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 06 augustus 2010 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de over de verdachte uitgebrachte rapporten van de psychiater en de reclassering.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
De rechtbank zal een aanmerkelijk kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een belangrijk deel van de tenlastegelegde feiten niet of in een andere, minder ernstige modaliteit bewezen acht.
Zoals geadviseerd in de uitgebrachte rapportage zal de rechtbank, om de kans op herhaling te verkleinen, als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact met training en behandeling opleggen.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank acht het feit waarop de vordering betrekking heeft niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 3 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
* gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN waarvan een gedeelte groot DRIE MAANDEN voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een CoVa-training zal volgen en dat verdachte zich zal laten behandelen bij de AFPN,
met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 1050,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 1050,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J Rooijakkers, voorzitter en mr. H.H.A. Fransen en mr. E.C.M. Wolfert, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 07 september 2010.
1 dossierpagina42
2 dossierpagina 98
3 dossierpagina 60
4 dossierpagina 20 ev.
5 dossierpagina 83
??
Parketnummer: 19.830103-10
Uitspraak d.d.: 07 september 2010 10