RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 8 juli 2010
de besloten vennootschap [BV], gevestigd te Eelde, eiseres,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 18 februari 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de oplegging van een boete van € 8.100,- wegens overtreding van artikel 3.28, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
Namens eiseres is bij brief van 8 april 2009 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 28 april 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede op 10 juli 2009 een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan afschriften ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 31 mei 2010, alwaar namens eiseres [de heer] is verschenen, bijgestaan door mr. P. van Wijngaarden.
Voor verweerder is verschenen mr. R.W.J. Crommelin.
Feiten en omstandigheden
Op 9 juni 2007 verrichtte [slachtoffer], (ingeleende) werknemer van eiseres (hierna: het slachtoffer), werkzaamheden op een locatie nabij station Utrecht Zuilen te Utrecht. De werkzaamheden bestonden uit het afmonteren en plaatsen van een fietsenstalling. De fietsenstalling bestond uit een staalconstructie, met een schuin afdak met gebogen glasplaten. De frames van de fietsenstalling waren al geplaatst en vier glasplaten lagen in de frames. De glasplaten moesten verbonden worden met rubberstrips. De strips werden vanaf de begane grond aangebracht. Vervolgens moest van bovenaf met behulp van twee schroevendraaiers het flapje van de rubberstrip op de glasplaten gelegd worden. Aan de voorkant wordt dit gedaan vanaf een trap. Aan de achterkant van de fietsenstalling loopt een goot waarop gelopen kan worden. Aan deze kant worden de betreffende werkzaamheden vanuit de goot gedaan. Het slachtoffer zat in de goot en leunde met zijn knie op de glasplaat. Op een gegeven moment is de glasplaat gebroken en is het slachtoffer door het glas gevallen. Het laatste dat hij zich kan herinneren is dat een klap met de achterkant van de schroevendraaier op een rubberstrip gaf. Het letstel bestond uit doorgesneden zenuwen, pezen en spieren in de rechterpols. Naar aanleiding van het ongeval is het slachtoffer ter behandeling opgenomen in het Diaconessenziekenhuis te Utrecht.
Van dit ongeval is op 26 juli 2007 door het slachtoffer melding gemaakt bij de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie heeft op 20 november 2007 een ongevallenboeterapport opgesteld naar aanleiding van onder meer een onderzoek te plaatse op 29 augustus 2007, het horen van het slachtoffer en verschillende getuigen alsook het horen van een vertegenwoordiger van eiseres.
Bij brief van 17 januari 2008 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het voornemen eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Namens eiseres is hierover een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 18 februari 2008 heeft verweerder eisers een boete ad € 8.100,- opgelegd.
Namens eiseres is bij brief van 27 maart 2008 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Het bezwaar is mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting op 24 april 2008. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bepaalt dat de werkgever en de werknemer verplicht zijn tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
Artikel 3.28, eerste lid, van het Arbobesluit bepaalt dat werkplekken op een bouwplaats die niet op de begane grond zijn gesitueerd, stabiel en stevig zijn, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal werknemers dat zich daar bevindt, de maximale belasting en de verdeling daarvan alsmede met externe invloeden. Zonodig zijn ten behoeve van de stabiliteit doeltreffende bevestigingsmiddelen aangebracht.
Op grond van artikel 9.1, van het Arbobesluit is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.6, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.
Op grond van artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder c van het Arbobesluit wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in (onder meer) artikel 3.28, eerste lid.
Voor de uitvoering van de regels bij of krachtens de Arbowet heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de beleidsregel) opgesteld.
In beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder c, is vermeld dat bij de berekening van de op te leggen boete de drie factoren als genoemd in lid 4, aanhef en onder a, aan de orde kunnen zijn en op overeenkomstige wijze leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.
De drie in het vierde lid, onder a, genoemde factoren zijn:
- Indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de boete met een derde gematigd.
- Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de boete met nog een derde gematigd.
- Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen boete opgelegd.
Volgens het negende lid wordt geen boete opgelegd indien de verwijtbaarheid ontbreekt.
Beoordeling
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor of het besluit van verweerder om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen in rechte stand kan houden.
Aan het besluit tot oplegging van een boete van € 8.100,- ligt ten grondslag verweerders standpunt dat de werkplek op de bouwplaats die niet op de begane grond was gesitueerd niet stabiel en stevig was, waarbij rekening gehouden wordt met het aantal werknemers dat zich daar bevindt, de maximale belasting en de verdeling daarvan alsmede met externe invloeden. Hiermee is eiseres volgens verweerder de in artikel 3.28, eerste lid, van het Arbobesluit neergelegde verplichting niet nagekomen, welke gedraging is aangewezen als een beboetbaar feit in artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het door de inspecteur van de arbeidsinspectie opgemaakte ongevallenboeterapport van 20 november 2007.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de eerste plaats komt de vraag op of in dit geval gesproken kan worden van een werkplek. Deze vraag laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Verweerder heeft dit (ter zitting) desgevraagd ook beaamd en aangegeven het begrip zelf in te vullen.
De rechtbank kan en zal, in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen, de beantwoording van voormelde vraag evenwel achterwege laten.
Ook als sprake is van een werkplek moet namelijk de vraag worden beantwoord of sprake was van een stabiele en stevige werkplek. Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij wijst verweerder op de kwetsbaarheid van de glazen platen en het aanwezige gevaar dat de platen, onder het gewicht van de werknemers en bij het verrichten van hun werkzaamheden, konden breken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gelet op het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake was van een stabiele en stevige werkplek en dat dus artikel 3.28, eerste lid, van het Arbobesluit is overtreden, motiveert door het gegeven dat het onderhavige ongeval zich heeft voorgedaan.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 6 januari 2010, LJN: BK8361) dat aan de bewijsvoering en motivering die ten grondslag liggen aan het opleggen van een punitieve sanctie zoals thans in geding, strenge eisen dienen te worden gesteld.
In het licht daarvan acht de rechtbank niet bewezen dat geen sprake was van een stabiele en stevige werkplek, nu met het gegeven dat het in geding zijnde ongeval zich heeft voorgedaan niet wordt bewezen dat de glasplaten op zich niet stabiel en stevig zouden zijn. Immers, niet valt uit te sluiten dat de betreffende glasplaat is gebroken door onvoorzichtig/ondeskundig handelen van de betrokken werknemer(s), bijvoorbeeld door niet met de achterkant, maar met de punt van een schroevendraaier op de glasplaat te slaan.
Reeds daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden boetebesluit in rechte geen stand kan houden. Het beroep is om die reden gegrond en het besluit dient te worden vernietigd.
Aangezien verweerder (ter zitting) niet heeft aangeboden alsnog bewijs te leveren dat geen sprake is van een stabiele en stevige werkplek en ook overigens niet is gebleken dat dit bewijs er nog kan komen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het besluit in primo te herroepen en dit besluit in te trekken.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 644,- wegens verleende rechtsbijstand en € 5,40 wegens reiskosten teneinde de zitting bij te wonen.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit in primo en trekt dat in;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 februari 2009;
- veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van eiseres gevallen ten bedrage van € 649,40 en bepaalt dat de Staat der Nederlanden deze kosten, alsmede het door eiseres betaalde griffierrecht ad € 297,- aan eiseres dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P. Claus, voorzitter, mr. H.J. ter Schegget en mr. A.H.J. Lennaerts, bijgestaan door mr. C.T. Hofman, griffier.
mr. C.T. Hofman mr. W.P. Claus
In het openbaar uitgesproken op 8 juli 2010
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.