RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830066-08
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 27 april 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
[geboordedatum] 1952,
wonende te Emmen [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 04 november 2008 en 13 april 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 15 april 2005 tot en
met 25 juni 2007 in gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk
(telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 40.000 euro), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders
dan door misdrijf onder zich had,
aangezien zij in die periode door [slachtoffer] voornoemd, gevraagd was als haar
(financieel) belangenbehartiger op te treden, (mede) waardoor verdachte
beschikking had over een bankpasje met PIN-code van de privérekening van die
[slachtoffer] en/of (waarbij) die [slachtoffer] de tenaamstelling van haar
Postbankrekening heeft laten wijzigen in "[slachtoffer] en/of [verdachte]",
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art. 321 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G.C. Bruins Slot acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 80
uur, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
* gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
ten bedrage van € 34.165,39. Voor het overige dient de benadeelde partij niet
ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, nu de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad slachtoffer [slachtoffer] te (doen) horen.
De rechtbank verwerpt dit beroep. De enkele omstandigheid dat ondanks meerdere pogingen niet is gelukt slachtoffer nader te horen kan niet leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging.
[aangever] doet namens [slachtoffer] aangifte1 van verduistering van geldbedragen door [verdachte], gepleegd tussen 21 december 2004 en 15 augustus 2007. Zijn moeder heeft in april 2005 met [verdachte] al haar privérekening van de Postbank met het nummer [nummer] omgezet naar een en/of rekening. Sinds april 2005 kon [verdachte] over de rekening van zijn moeder beschikken. Beiden zijn overeengekomen dat [verdachte] de lopende rekeningen in Nederland van zijn moeder indien nodig zou betalen. Tevens zou [verdachte] geld van de verkoop van de woning van zijn moeder opsturen naar zijn moeder in Turkije. De pas van [verdachte] eindigt op C134. Aangever heeft rekeningafschriften van de postbank2 o.a. over periode 15 april 2005 t/m 25 juni 2007 overgelegd, waaruit blijkt dat er ten onrechte van de rekening is gepind. Tevens heeft aangever een overzicht3 overgelegd van transacties die [verdachte] tussen 2005 en 2007 heeft gedaan, zonder toestemming van zijn moeder.
Op 21 maart 2008 werd slachtoffer [slachtoffer]4 telefonisch door verbalisant gehoord. Zij heeft verklaard dat zij [verdachte] heeft gemachtigd en de afspraak heeft gemaakt dat [verdachte] eventuele rekeningen zou betalen en de restwaarde van de verkochte woning naar Turkije zou overmaken. In april 2005 heeft slachtoffer [verdachte] gemachtigd voor haar girorekening. Er was toen sprake van een en/of rekening. Zij had in Turkije geen zicht op haar saldo.
Verdachte verklaart5 dat de rekening van [slachtoffer] in 2005 is omgezet in een en/of rekening. Verdachte heeft zonder overleg met [slachtoffer] een bedrag opgenomen voor de betaling van haar auto en een keer voor een eetkamertafel.
Verdachte verklaart6 dat ze regelmatig gebuikt maakte van de pas en dat ze niet echt een reden had om geld van [slachtoffer] rekening te halen.
Verdachte verklaart7 dat zij het pasje met de code C134 gebruikte voor het pinnen van de "en/of postbankrekening" van [slachtoffer] en haar zelf. Ze had opdracht van [slachtoffer] gekregen de afwikkeling van de verkoop van haar huis en de lopende zaken te regelen. De afspraak was niet gemaakt dat zij privé-zaken van zichzelf via deze rekening mocht betalen. Verdachte verklaart ook de rekening te hebben gebruikt voor de betaling van andere brillenglazen voor haar kleinzoon, levensmiddelen en andere betalingen voor haarzelf.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte de pintransacties niet betwist, maar betwist dat deze wederrechtelijk zijn gedaan, nu niet kan worden nagegaan of de transacties zonder machtiging van [slachtoffer] zijn gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte en de verklaring van verdachte genoegzaam blijkt dat verdachte de financiële belangen van [slachtoffer] in Nederland diende te behartigen, in verband met de verkoop van het huis van [slachtoffer] en de betalingen van lopende verplichtingen. Verdachte heeft verklaard dat zij ook betalingen ten laste van de rekening heeft gedaan voor andere zaken, zoals ook blijkt uit de bij de stukken gevoegde rekeningafschriften. De rechtbank acht deze handelingen van verdachte, het doen van uitgaven ten behoeve van verdachte zelf, te kwalificeren als wederrechtelijke toeëigening, nu zij daarvoor geen toestemming had. Het feit dat het om een zogenaamde en/of rekening ging doet hieraan niet af nu verdachte gehandeld heeft tegen de met [slachtoffer] gemaakte afspraken in.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode 15 april 2005 tot en met 25 juni 2007 in Nederland, opzettelijk telkens een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, aangezien zij in die periode door [slachtoffer] voornoemd, gevraagd was als haar financieel belangenbehartiger op te treden, waardoor verdachte beschikking had over een bankpasje met PIN-code van de rekening van die [slachtoffer] en waarbij die [slachtoffer] de tenaamstelling van haar Postbankrekening heeft laten wijzigen in "[slachtoffer] en/of [verdachte]", wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking, de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 31 maart 2010 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft zich gedurende enkele jaren als financieel belangenbehartiger van [slachtoffer] schuldig gemaakt aan verduistering van gelden van de rekening van [slachtoffer], over welke rekening verdachte kon en mocht beschikken in verband met de verkoop van het huis van [slachtoffer] en in verband met betalingen van lopende verplichtingen. Verdachte heeft het vertrouwen dat [slachtoffer] in verdachte had gesteld op grove wijze beschaamd. Zij heeft zich een groot geldbedrag wederrechtelijk toegeëigend. De rechtbank rekent verdachte deze handelwijze aan. De rechtbank is van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, zoals door officier van justitie geëist, in deze recht doet aan de relatief oude feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de civiele vordering uit van de bedragen die staan vermeld op de bladzijden 24 tot en met 34 van het dossier ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank acht bewezen dat de betalingen die verdachte met haar pinpas heeft verricht en waarover zij is gehoord, gelet op hun aard allemaal privé-uitgaven ten behoeve van verdachte zijn. Deze gelden zijn derhalve door verdachte onrechtmatig -door verduistering- verkregen. De rechtbank kan de geldopnames van verdachte bij geldautomaten met behulp van haar pinpas, gelet op thans aanwezige stukken en gelet op het verweer van verdachte dat zij (ook) geld heeft aangewend ten behoeve van de woning van [slachtoffer] en ten behoeve van de afwikkeling van zaken voor [slachtoffer], niet aanmerken als door verduistering verkregen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat en voor welk deel die contante opnames wederrechtelijk zijn toegeëigend. De rechtbank zal de twee betalingen per acceptgiro (groot € 180,98 en € 341,65) ook niet aanmerken als verduistering, nu -thans- onduidelijk is waarvoor deze betalingen zijn gedaan en verdachte hierover ook niet is bevraagd. Ten slotte zal de rechtbank de drie betalingen van de gemeentelijke belastingen (groot € 321,05, € 535,72 en € 442,56) niet aanmerken als verduistering, nu verdachte heeft verklaard dat zij die betalingen van [slachtoffer] mocht verrichten. Niet is gebleken dat deze stelling onjuist is.
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige -zijnde de eerdergenoemde betalingen per acceptgiro, de betaling van de gemeentelijke belastingen en de contante opnames- acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank acht dit deel van de vordering niet van eenvoudige aard. Voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de bewezen verklaarde verduisteringen acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast,
waarvan 80 uren werkstraf, met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 17.453,43 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 17.453,43 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 122 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.M.J Rooijakkers, voorzitter en mr. C.P. van Gastel en mr. B.I. Klaassens, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 april 2010.
1 Pagina 29ev van het proces-verbaal van politie Drenthe, dossiernr: PL032E/08-501606 (het PV)
2 Pagina 62 t/m 106 van het PV
3 Pagina 35 t/m 46 van het PV
4 Pagina 108ev van het PV
5 Pagina 140ev van het PV
6 Op pagina 152ev van het PV
7 ter terechtzitting afgelegd
??
Parketnummer: 19.830066-08
Uitspraak d.d.: 27 april 2010 4