Parketnummer: 19/993014-08, t.b. gevoegd 19/996505-08 en 19/996502-08
datum uitspraak: 1 juni 2010
raadsman: mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.
VONNIS van de rechtbank te Assen, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [datum] te [plaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 oktober 2009, 9 oktober 2009, 2 februari 2010 en 13 april 2010, 15 april 2010, 16 april 2010, 20 april 2010 en 21 mei 2010.
Ter terechtzitting van 13 april 2010 is door de officier van justitie een vordering wijziging tenlastelegging ingediend en is daarmee als volgt komen te luiden:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Icare Thuiszorgwinkels B.V. tezamen en in vereniging met Rubi B.V. en/of (een)
ander(e) (rechts)persoon in of omstreeks de periode van 26 november 2001
tot en met 5 april 2002, te Meppel en/of Dronten en/of Zwolle, althans (elders) in
Nederland, opzettelijk enig goed, te weten een zogenaamde huisvestingsbijdrage
ten bedrage van ongeveer NLG 1.500.000,-, toebehorende aan Stichting De
Thuiszorg Icare, althans een ander of anderen dan Icare Thuiszorgwinkels B.V.
welke huisvestingsbijdrage Icare Thuiszorgwinkels B.V. had ontvangen van
Eurcommerce Robex Groep B.V., welk bedrag zij anders dan door misdrijf onder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers heeft zij in het traject naar overname door Rubi B.V. voor Stichting de
Thuiszorg Icare verzwegen dat de huisvestingsbijdrage aan haar was
overgedragen, terwijl zij wist, althans naar redelijker wijs moest vermoeden, dat de
huisvestingsbijdrage niet aan haar maar aan Stichting de Thuiszorg Icare
toekwam tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
art 321 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
14 december 2001 tot en met 1 mei 2007, te Meppel en/of Zwolle en/of Dronten,
althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag
van ongeveer NLG 1.500.000,-, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2002 tot en met 5 april 2002,
te Meppel en/of Zwolle en/of Dronten, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen, door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel
van verdichtsels, Stichting De Thuiszorg Icare en/of Icare Beheer en Ontwikkeling
B.V., heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of tot het aangaan van
een schuld, te weten de verkoop en/of overdracht van de aandelen van Icare
Thuiszorgwinkels B.V. voor een bedrag van EUR 589.914,28,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) met vorenomschreven oogmerk
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
opzettelijk aan Stichting de Thuiszorg Icare en/of Icare Beheer en
Ontwikkeling B.V. een onjuiste voorstelling van zaken gegeven betreffende de
waarde van die aandelen, bestaande die listige kunstgrepen hierin dat verdachte
en/of zijn mededaders aan de Raad van Commissarissen van Stichting De
Thuiszorg Icare in strijd met de waarheid voor te houden dat er nog een
vordering (van Emcart) ten bedrage van NLG 2.100.000,- / EUR 952.938,45 was
en de prijs van EUR 589.914,28 / NLG 1.299.999,82 een goede en/of reële prijs
zou zijn, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben verzwegen dat
deze claim was vastgesteld op een bedrag van NLG 500.000,-/ EUR 226.890,11;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 21 maart 2002, te Utrecht, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een zogenaamde "overname-overeenkomst door middel van overdracht van de
aandelen in Icare Thuiszorgwinkels B.V." - zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt/doen
opmaken of vervalst/doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) valselijk in die overeenkomst opgenomen/doen opnemen dat
sprake is van een vordering van Emcart Groep groot
EUR 952.938,45 / NLG 2.099.999,88, terwijl verdachte heeft verzwegen dat deze
vordering in werkelijkheid was vastgesteld op een bedrag van NLG 500.000,- /
EUR 226.890,11, althans een lager bedrag, zulks met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 13 februari 2009,
te Meppel en/of Zwolle en/of Dronten, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een gedeelte
van) de huisvestingsbijdrage en/of het ten onrechte verrekende deel van de
vordering van de Emcart Groep via IcareThuiszorgwinkels B.V., heeft
verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat deze gelden –
onmiddellijk of middellijk – waren verkregen door middel van oplichting en/of
valsheid in geschrift althans afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
(parketnummer 19/996505-08)
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 18 juni
2001 tot en met 1 februari 2002, te Meppel en/of Zwolle, althans (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en),
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen, door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel
van verdichtsels, Stichting De Thuiszorg Icare heeft bewogen tot de afgifte van
enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten de verkoop van aandelen
Thuiszorg Perfect B.V., in elk geval enig goed, hebbende verdachte en/of
verdachtes mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de
waarheid opzettelijk aan de Raad van Commissarissen van Stichting De Thuiszorg
Icare een onjuiste voorstelling van zaken gegeven betreffende de waarde van
die aandelen, in elk geval enig goed, door in strijd met de waarheid te doen
voorkomen dat sprake was van een verliespost en/of dat de prijs van NLG 1,-
een goede en reeële prijs was, waardoor Stichting De Thuiszorg Icare werd
bewogen tot de hierboven genoemde afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
(parketnummer 19/996505-08)
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 2 februari 2002 tot
en met 13 februari 2009, te Meppel en/of Zwolle en/of Dronten, althans
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
(rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (de opbrengst van) aandelen, te weten
aandelen Thuiszorg Perfect B.V., heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van de aandelen Thuiszorg Perfect B.V.
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat (de opbrengst van) bovenomschreven
aandelen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van oplichting, althans afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
(parketnummer 19/996502-08)
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2002 tot en met 13 februari
2009, te Meppel en/of Zwolle en/of Dronten, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 150.000,-, heeft
verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans
van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt, door een cheque, afkomstig van UBS
AG te Bern en gedateerd 9 mei 2000, ter waarde van dat geldbedrag te innen
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 4 februari 2002 en/of op of omstreeks 19 augustus 2002,
te Heerenveen en/of (elders) in Nederland,
(telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
- een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000 en/of
- een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2001
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen
en/of de Belastingdienst te Heerenveen ingeleverde aangiftebiljet
inkomstenbelasting over genoemd(e) ja(a)r(en) een te laag bedrag aan
inkomsten, althans inkomen opgegeven, althans een te laag belastbaar bedrag,
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Nietigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3, met betrekking tot “het ten onrechte verrekende deel van de vordering van de EmCart Groep”, betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Het is voor de verdediging onduidelijk wat bedoeld wordt met het verrekende deel van de vordering van de EmCart Groep, danwel wat daarvan het ten onrechte verrekende deel zou zijn.
De rechtbank kan de raadsman niet volgen in zijn verweer. Evident is dat de officier van justitie doelt op de – naar hij stelt - vermindering van de aanvankelijke EmCart claim van
fl. 2.100.000,-- als gevolg van de in februari 2002 tussen de heer [naam 5](commissaris van de EmCartgroep BV) en verdachte gesloten overeenkomst, inhoudende dat aan EmCart een schadevergoeding zal worden betaald van fl. 500.000,--. Deze vermindering van de claim is in de ogen van de officier van justitie ten onrechte in mindering gebracht op de waarde van de aandelen van ITW. Dat hij deze vermindering van de claim in de tenlastelegging minder gelukkig heeft aangeduid als “het ten onrechte verrekende deel” leidt er naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet toe dat niet is voldaan aan de eisen die op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de inhoud van de dagvaarding worden gesteld.
Met betrekking tot de feiten 1 en 3, ten dele (terzake de huisvestingsbijdrage)
Uit de hieronder vermelde tot de gedingstukken behorende documenten blijkt ten aanzien van het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten het volgende:
- Door de Stichting De Thuiszorg Icare (nader: de Stichting), vertegenwoordigd door haar Raad van Bestuur, bij monde van de verdachte [verdachte 1], is in 2001 opdracht gegeven aan het makelaarskantoor [naam 1] om de waarde van het pand, plaatselijk bekend Fazantendreef 17-19 te Dronten, te bepalen. Het was de bedoeling de taxatie te gebruiken ten behoeve van een mogelijke management buy-out. Ing. [naam 2], makelaar/taxateur o.g., werkzaam voor genoemd kantoor, heeft op 16 oktober 2001 een taxatierapport uitgebracht (D3-022, blz. 1651). De taxateur heeft de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, per 16 oktober 2001 vastgesteld op fl. 1.680.000,-- en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op fl. 1.470.000,--.
- Uit de koopovereenkomst van eind november 2001 (D3-001, blz. 1470) tussen medeverdachte [verdachte 2], handelend als directeur van Icare Thuiszorgwinkels BV (nader: ITW) en een vertegenwoordiger van Eurocommerce Robex Groep BV (nader: Eurocommerce) blijkt dat het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten door ITW aan Eurocommerce is verkocht voor fl. 3.000.000,--. Met ingang van de leveringsdatum heeft Eurocommerce volgens die overeenkomst het verkochte pand verhuurd aan ITW tegen een aanvangshuurprijs van fl. 296.000,-- per jaar. Bij notariële akte van 11 december 2001 (D3-002, blz. 1478) heeft de levering van het pand plaatsgevonden.
- Bij notariële akte van 12 april 2002 (D3-005, blz. 1504) is het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten door Eurocommerce overgedragen aan Enna BV, vertegenwoordigd door haar directeur, medeverdachte [verdachte 2], tegen een koopsom van € 663.653,11. Enna BV neemt volgens deze notariële akte de lopende huurovereenkomst over.
Tot de gedingstukken behoren verder een tweetal documenten, beide gedateerd 3 oktober 2001, afkomstig van de commercieel directeur van Eurocommerce, [getuige 1], en gericht aan de Stichting, ter attentie van verdachte [verdachte 1] (D3-019, blz. 1644 en D3-006, blz. 1514). Volgens de inhoud van die brieven zijn ze een vervolg op eerdere contacten tussen Eurocommerce en verdachte [verdachte 1]. De brieven hebben betrekking op de door verdachte [verdachte 1], namens de Stichting, gestelde uitgangspunten met betrekking tot de huur door de Stichting van Eurocommerce van de in aanbouw zijnde kantoorvilla “Le Rhône”, gelegen in het Hanzeland te Zwolle. De beide brieven zijn wat inhoud betreft gelijkluidend, behoudens op het onderdeel van “de huisvestingsbijdrage” op de derde bladzijde.
De in het dossier onder bijlage D3-019 opgenomen brief bevat op bladzijde 3 de volgende passage:
“Huisvestingsbijdrage: Indien Icare gebruik maakt van bovenstaande huisvestingsmogelijkheid binnen kantoorgebouw “Le Rhône”, stelt Eurocommerce een financiële compensatie beschikbaar ten bedrage van f 1.300.000. Deze compensatie wordt betaalbaar gesteld per 1 september 2002 en kan vrij door Icare worden besteed”.
Deze passage ontbreekt in de brief, die is opgenomen in het dossier onder bijlage D3-006.
[getuige 1] is als getuige door Belastingdienst/FIOD-ECD gehoord (bijlage 3-G05-02, blz. 3824). Hij heeft daarbij onder meer het volgende verklaard:
“Het initiatief tot de transactie tussen Icare Thuiszorgwinkels B.V. (als verkoper) en Eurocommerce met betrekking tot de Fazantendreef 17-19 te Dronten is genomen door de Stichting Thuiszorg Icare. De heer [verdachte 1] trad op namens Icare.
In het stuk, door u genummerd D3-019, staat op pagina 3 vermeld dat er door Eurocommerce een huisvestingsbijdrage van f 1.300.000,- zou worden betaald aan Stichting Thuiszorg Icare. Dit had te maken met de verhuur door Eurocommerce van het pand Le Rhône aan Stichting Thuiszorg Icare. Dit stuk is door mij opgemaakt en vervolgens opgestuurd ter beoordeling aan de heer [verdachte 1] van Icare. De heer [verdachte 1] moet toen kennelijk met het voorstel zijn gekomen om de huisvestingsbijdrage op een andere wijze te regelen. Hij moet toen zijn gekomen met het definitieve voorstel om het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten in de onderhandelingen te betrekken. De heer [verdachte 1] kwam toen kennelijk met het volgende voorstel.
Eurocommerce moest het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten kopen voor een prijs van
f 3.000.000 en binnen een half jaar weer verkopen aan Icare Thuiszorgwinkels BV of een door Icare Thuiszorgwinkels aan te wijzen koper. De verkoopprijs van Eurocommerce werd destijds meteen vastgesteld op f 3.288.888 verminderd met een bedrag van f 1.500.000.
Daarna is door mij, op verzoek van [verdachte 1], een nieuwe brief gedateerd 3 oktober 2001 opgemaakt, door u genummerd D3-006. In deze brief is de passage op pagina 3 betreffende de huisvestingsbijdrage weggelaten. Eurocommerce is hier in meegegaan omdat Eurocommerce hier financieel niets te kort kwam. Daar kwam nog bij dat Eurocommerce maar één belang had en dat was de verhuur van het kantoorpand Le Rhône. In eerste instantie was het de bedoeling om de huisvestingsbijdrage te betalen via de verhuur van het pand Le Rhône aan Stichting Thuiszorg Icare. Door de kosten voor de huisvestingsbijdrage te laten vervallen en dit bedrag te verdisconteren in de te dure inkoop van het pand Fazantendreef leed Eurocommerce per saldo geen financiële schade. Het voordeel voor Icare betreffende deze transactie komt kennelijk niet ten goede aan Stichting Thuiszorg Icare maar aan de koper van het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten.”
Voor de rechtbank is er geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] te twijfelen. Door [getuige 1] wordt immers een begrijpelijke verklaring gegeven voor het bestaan van de twee brieven gedateerd 3 oktober 2001 en tevens voor het gegeven dat in de ene brief wel en in de andere brief niet een door Eurocommerce aan de Stichting te betalen huisvestingsbijdrage is opgenomen.
Dat – zoals door en namens verdachte is aangevoerd - de verbalisanten [getuige 1] verklaringen in de mond hebben gelegd (door hem bepaalde processtukken voor te houden en hem verklaringen te ontlokken), acht de rechtbank niet aannemelijk. Hoewel de verbalisanten her en der minder gelukkige woorden hebben gebruikt in hun weergave van de verklaring van [getuige 1], duiden de inhoud en de strekking van deze verklaring er wel degelijk op dat de getuige uit eigen wetenschap heeft verklaard. De stelling van de verdediging en verdachte [verdachte 1] dat laatstgenoemde niet op de hoogte zou zijn geweest van het voorstel van Eurocommerce om bij de huur van Le Rhône een huisvestingsbijdrage aan de Stichting te voldoen en dat hij geen wetenschap heeft gehad van de huisvestingsbijdrage acht de rechtbank, gelet op de verklaring van [getuige 1], dan ook niet geloofwaardig.
Op grond van de inhoud van de - onder bijlage D3-019 in het dossier opgenomen - brief van 3 oktober 2001 (met passage over de huisvestingsbijdrage) en de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1], in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er van uit dat er tussen de Stichting, vertegenwoordigd door verdachte [verdachte 1], en Eurocommerce, vertegenwoordigd door [getuige 1], na overleg overeenstemming was bereikt over de verhuur van de in aanbouw zijnde kantoorvilla “Le Rhône”, mede inhoudende dat Eurocommerce een huisvestingbijdrage van fl. 1.300.000,-- aan de Stichting zou gaan betalen. Dat Eurocommerce de verplichting is aangegaan om, in het kader van de huur door de Stichting van “Le Rhône”, een substantieel bedrag aan de Stichting te betalen, blijkt overigens ook wel uit het feit dat –zoals hieronder nader zal worden besproken- Eurocommerce vervolgens bereid is gebleken om een bedrag in dezelfde orde van grootte te steken in de aankoop van het pand aan de Fazantendreef in Dronten.
Op grond van de inhoud van de – onder bijlage D3-006 in het dossier opgenomen – brief van 3 oktober 2001 (zonder passage over de huisvestingsbijdrage) in onderling verband bezien met de verklaring van [getuige 1], gaat de rechtbank ervan uit dat vervolgens op verzoek van verdachte [verdachte 1] de hierboven bedoelde afspraken (die al bestonden tussen Eurocommerce en de Stichting) zijn gewijzigd, in die zin dat de huisvestingsbijdrage, die op grond van deze afspraken ten goede moest komen aan de Stichting, is komen te vervallen en dat in plaats daarvan ervoor is gekozen om Eurocommerce het al eerdergenoemde pand aan de Fazantendreef 17-19 te Dronten, dat op dat moment nog in eigendom was bij ITW, te laten kopen voor een bedrag van fl. 1.500.000,-- boven de getaxeerde waarde. Deze nieuwe overeenkomst hield tevens in de verplichting voor Eurocommerce om het pand binnen een half jaar weer te verkopen aan ITW of een door ITW aan te wijzen koper, waarbij de toekomstige verkoopprijs al op dat moment werd vastgesteld op fl. 3.288.888,-- minus een bedrag van fl. 1.500.000,--. Aan dit laatste is klaarblijkelijk op 12 april 2002 uitvoering gegeven door de levering van het pand Fazantendreef 17-19 te Dronten door Eurocommerce aan Enna BV, een vennootschap die werd bestuurd door medeverdachte [verdachte 2], die op dat moment ook nog directeur van ITW was.
De bovenomschreven handelwijze van verdachte [verdachte 1], die ertoe heeft geleid dat een substantieel bedrag dat voor de Stichting bestemd was terecht is gekomen in het vermogen van ITW, in een periode waarin reeds duidelijk was dat ITW niet binnen het Icare-concern zou blijven maar zou worden overgenomen door haar directeur, medeverdachte [verdachte 2], lijkt geenszins in het belang van de Stichting en roept de nodige vragen op. Verdachte [verdachte 1] heeft echter ter terechtzitting volgehouden dat hij geen weet had van de bedoelde huisvestingsbijdrage, een verklaring die, zoals eerder al overwogen, de rechtbank niet geloofwaardig acht.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan evenwel niet leiden tot een veroordeling wegens verduistering zoals verdachte [verdachte 1] dat onder feit 1 op de dagvaarding wordt verweten.
In de eerste plaats acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [verdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan de vermelde verboden gedraging van ITW, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of andere (rechts)perso(o)nen. Duidelijk is dat verdachte [verdachte 1] binnen de Stichting geen kenbaarheid heeft gegeven aan de oorspronkelijke afspraken rond de huur van het pand “Le Rhône” en evenmin aan de vervolgens gekozen constructie om Eurocommerce het pand van ITW aan de Fazantendreef in Dronten voor een veel hoger bedrag dan de taxatiewaarde te laten kopen. Daarmee heeft hij, zoals al eerder overwogen, bewerkstelligd dat ITW zonder medeweten van de Stichting de beschikking kreeg over een bedrag van fl. 1.500.000,--. Dat ITW dit bedrag zich vervolgens heeft toegeëigend, door van dat geldbedrag nimmer melding te maken, ondanks het feit dat ITW verzelfstandigd werd, staat eveneens wel vast. Voor die laatste gedraging kan echter alleen ITW of haar bestuurder verantwoordelijk gehouden worden en niet verdachte [verdachte 1], die binnen ITW –voor zover bekend- geen functie of rol had.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat ITW in het traject naar overname door Rubi BV de in de tenlastelegging genoemde huisvestingsbijdrage heeft overgedragen gekregen. Van het verstrekken aan de Stichting van deze huisvestingsbijdrage –die was bepaald op een bedrag van fl. 1.300.000,-- - is immers in opdracht van verdachte [verdachte 1] juist afgezien. In plaats daarvan is sprake geweest van verwerving door ITW van een geldbedrag van fl. 1.500.000,-- door de prijs voor de Fazantendreef 17-19 te Dronten te verhogen met genoemd bedrag.
De rechtbank spreekt verdachte [verdachte 1] mitsdien vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Aan verdachte [verdachte 1] is onder feit 1 echter ook tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van het al vaker genoemde bedrag van fl. 1.500.000,--.
Dat betekent dat de rechtbank zal moeten beoordelen of verdachte [verdachte 1] één van de in dit deel van de tenlastelegging omschreven handelingen in het kader van witwassen met dit bedrag heeft uitgevoerd, terwijl hij wist dat het bedrag afkomstig was van misdrijf. Gezien dat laatste zal de rechtbank derhalve tevens dienen te beoordelen of de hierboven geschetste gang van zaken een ander misdrijf oplevert dan de verduistering, waarvoor verdachte [verdachte 1] is vrijgesproken.
Zoals al eerder overwogen, staat vast dat verdachte [verdachte 1] de door Eurocommerce te betalen huisvestingsbijdrage – die hij, als voorzitter van de Raad van Bestuur, namens de Stichting in het kader van onderhandelingen over de huur van het pand ”Le Rhône” voor de Stichting had gerealiseerd – niet heeft gemeld bij of heeft laten verwerken in de administratie/boekhouding van de Stichting. Verdachte [verdachte 1] heeft vervolgens eigenmachtig bewerkstelligd dat deze aan de Stichting toekomende huisvestingsbijdrage kwam te vervallen en heeft vervolgens bedongen dat het verkoopbedrag dat ITW voor het pand aan de Fazantendreef 17-19 te Dronten zou ontvangen, verhoogd werd met fl. 1.500.000,--. Onder de gegeven omstandigheden moet deze constructie naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het aanwenden van listige kunstgrepen, waardoor de Stichting bewogen werd tot het tenietdoen van een inschuld. Indien verdachte [verdachte 1] het recht op de huisvestingsbijdrage had gemeld bij de Stichting en/of het (administratief/boekhoudkundig) bij de Stichting had laten verwerken, had het teniet gaan van de vordering op Eurocommerce immers moeten worden verantwoord in die administratie/boekhouding. Duidelijk is verder dat het oogmerk van verdachte [verdachte 1] erop was gericht om ITW (en indirect medeverdachte [verdachte 2], die de aandelen van ITW zou gaan overnemen) hierdoor te bevoordelen.
Verdachte [verdachte 1] heeft zich naar het oordeel van de rechtbank derhalve schuldig gemaakt aan oplichting.
Aan de overwegingen hiervoor doet niet af dat zowel de Stichting als ITW deel uit maakten van Icare. Het waren immers afzonderlijke rechtspersonen, waarbij – zoals al meermalen opgemerkt - tevens van belang is dat al in juni 2001 door de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de Stichting is besloten om ITW af te stoten en de directie van ITW de mogelijkheid te bieden door middel van een management buy-out ITW over te nemen. Aan dit laatste is op 21 maart 2002 daadwerkelijk uitvoering gegeven door de verkoop van de aandelen ITW aan Rubi BV, een rechtspersoon waarvan de directeur van ITW, medeverdachte [verdachte 2], aandeelhouder was.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals dat op de dagvaarding in het tweede deel van feit 1 is tenlastegelegd. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank van een geldbedrag van ongeveer fl. 1.500.000,-- gebruik gemaakt (door te bewerkstelligen dat het aankoopbedrag dat voor het pand aan de Fazantendreef te Dronten door Eurocommerce moest worden betaald aan ITW, met genoemd bedrag werd verhoogd), terwijl hij wist dat deze verhoging mogelijk werd door, en daarmee afkomstig was uit, het door middel van het plegen van oplichting teniet doen gaan van een schuld (de te betalen huisvestingsbijdrage door Eurocommerce aan de Stichting).
Gelet op de hiervoor vermelde overwegingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen met betrekking tot (een gedeelte van) de huisvestingsbijdrage zoals hem dat onder feit 3 van de tenlastelegging wordt verweten. De rechtbank gaat er immers van uit dat door oplichting de te betalen huisvestingsbijdrage teniet is gegaan en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door gebruik te maken van een geldbedrag van ongeveer fl. 1.500.000,--.
Verdachte [verdachte 1] dient dan ook te worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging onder feit 3.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3, ten dele (terzake de EmCart claim)
Uit het verslag van de bijeenkomst tussen de Raad van Bestuur van de Stichting en de directie van ITW inzake de verkoop van aandelen van 14 november 2001 (D3-062, blz. 1854), waarbij aanwezig waren verdachte [verdachte 1], handelend namens Holding TBO BV, voorzitter van de Raad van Bestuur Icare, medeverdachte [verdachte 2], directeur ITW, [getuige 2], manager Financieel Economische Zaken en [getuige 3], KPMG Accountants, blijkt onder meer het volgende:
“4. Partijen (toevoeging rechtbank: Rubi BV als koper en Icare Thuiszorg Beheer en Ontwikkeling BV (nader: ITBO) als verkoper) komen overeen dat de verkoopprijs van de aandelen ITW f 1.300.000 zal bedragen.
5. Partijen komen overeen dat de verkoper ITBO balansgaranties zal verstrekken uitgaande van de verklaring van volledigheid van de directie van ITW. Hiervan wordt de claim van EmCart ad f 2.100.000 uitgesloten.
6. ITW is aansprakelijk voor eventuele betaling van een claim ad f 2.100.000 voor welk bedrag Stichting de Thuiszorg Icare en ITW beiden zijn gedagvaard.”
Uit het verslag van de Raad van Commissarissen van 12 december 2001 (D3-016, blz. 1633) van de Stichting blijkt dat zij akkoord gaat met de verkoop van de aandelen ITW, waarbij de schadeclaim van EmCart door ITW wordt overgenomen.
Uit het inhoudelijke verslag van de Raad van Commissarissen (D3-017, blz. 1638) blijkt dat de uitkomst van de taxatie van ITW door het bureau [naam 4] als uitgangspunt voor het verkoopbedrag wordt genomen.
In dat verslag is onder meer het volgende vermeld:
“Een waarde van 3,5 miljoen gulden wordt alles wegende realistisch geacht. Een nog af te wikkelen schadeclaim van EmCart op Icare/ITW bedraagt 2,1 miljoen gulden. De claim wordt in mindering gebracht op de vastgestelde waarde. Icare wordt gevrijwaard van alle financiële gevolgen die te maken hebben met onderhavige claim.
Onderhandelingen over de verkoopprijs hebben geresulteerd in een verkoopprijs van 1,3 miljoen gulden. Dit is het bedrag dat Icare verwerft voor de verkoop van de aandelen.”
Op grond van het voormelde is de rechtbank van oordeel dat, na instemming van de Raad van Commissarissen, al op 14 november 2001 tussen enerzijds Rubi BV als koper en anderzijds ITBO als verkoper is overeengekomen dat de aandelen van ITW zullen worden verkocht voor een bedrag van 1,3 miljoen gulden en dat ITW aansprakelijk is voor de mogelijke gevolgen van de claim van EmCart.
De afspraken zijn geformaliseerd in “de overname overeenkomst door middel van overdracht van de aandelen in Icare Thuiszorgwinkels B.V.” van 21 maart 2002 (D3-009, blz. 1541), waarbij partij zijn Rubi BV als koper, ITBO als verkoper, de Stichting, vertegenwoordigd door verdachte [verdachte 1] en ITW, vertegenwoordigd door haar directeur, medeverdachte [verdachte 2].
In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“- verkoper in het kader van de verkoop van de aandelen door [naam 4] een waardebepaling van de vennootschap (rechtbank: ITW) per 30 juni 2001 heeft laten uitvoeren, welke voor partijen uitgangspunt is geweest voor het vaststellen van de koopprijs;
- de waarde van de vennootschap per 30 juni 2001 door RWP is berekend op (circa)
€ 1.588.230,76, uitgaande van de waardering op activabasis zoals nader is omschreven in dat rapport;
- de Stichting, de vennootschap en hun bestuurders gedagvaard zijn door EmCart Groep B.V c.s. teneinde zich onder andere te weren tegen een vordering groot in hoofdsom € 952.938,45;
- partijen vervolgens hebben afgesproken dat de vennootschap de volledige draagplicht ten aanzien van deze vordering op zich neemt, welke om die reden op de bovengemelde waarde van de vennootschap in mindering is gebracht.
De koopprijs bedraagt € 589.914,28.”
De rechtbank kan de officier van justitie in het licht van hetgeen hierboven is weergegeven niet volgen in het verwijt dat hij verdachte [verdachte 1] onder feit 2 primair heeft tenlastegelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan meer in het bijzonder niet wettig en overtuigend worden bewezen dat hij (al dan niet samen met anderen) de Raad van Commissarissen van de Stichting toen deze in moest stemmen met de verkoop van de aandelen ITW, in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat de vordering van EmCart nog altijd fl. 2,1 miljoen gulden bedroeg en daarbij heeft verzwegen dat deze claim was vastgesteld op een bedrag van fl. 500.000,--, en dat daarom de prijs van € 589.914,28 een goede en/of reële prijs zou zijn.
Weliswaar stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte 1] in de maand februari 2002 betrokken is geweest bij onderhandelingen over het uiteindelijke bedrag aan te betalen schadevergoeding aan EmCart als gevolg van de door die organisatie neergelegde claim, welke onderhandelingen uiteindelijk hebben geleid tot overeenstemming over een te betalen bedrag aan schade van fl. 500.000,--, maar vast staat dat deze onderhandelingen en de daaropvolgende afspraak over het te betalen bedrag aan schadevergoeding, geen invloed kunnen hebben gehad op de al in november 2001 tussen Rubi BV en ITBO gemaakte afspraken over de verkoopprijs van de aandelen ITW, aan welke afspraken, zoals uit het bovenstaande blijkt, in december 2001 door de Raad van Commissarissen goedkeuring is verleend. Dat de verkoopprijs van de aandelen fl. 1,3 miljoen zou moeten bedragen is, met andere woorden, reeds toen vastgesteld door partijen. Onderdeel van de gemaakte overeenkomst was verder dat de aansprakelijkheid voor de mogelijke financiële gevolgen van de vordering van EmCart, die eind 2001 nog altijd fl. 2,1 miljoen bedroeg, bij ITW kwam te liggen. De hoogte van het uiteindelijk aan EmCart naar aanleiding van die claim te betalen bedrag stond op dat moment nog niet vast. Het ging immers slechts om een claim en dat gegeven was ook bij de Raad van Commissarissen bekend. Desondanks is er bij het vaststellen van de verkoopprijs voor gekozen om het volledige bedrag van de claim in mindering te brengen op de door de waardedeskundigen vastgestelde waarde van de aandelen ITW en de aansprakelijkheid voor de claim neer te leggen bij ITW, waardoor Icare (de Stichting/ITBO) vanaf dat moment was gevrijwaard van alle financiële gevolgen van die claim. Hoewel het uit een oogpunt van een adequate informatievoorziening wellicht voor de hand had gelegen dat verdachte [verdachte 1] voor de overname van ITW door een rechtspersoon van medeverdachte [verdachte 2] de Raad van Commissarissen van de Stichting van de bereikte resultaten met betrekking tot de EmCart-claim op de hoogte had gesteld, was dit van geen enkele invloed meer geweest. Dat verdachte [verdachte 1] één en ander kennelijk heeft nagelaten levert derhalve, anders dat de officier van justitie heeft gesteld, geen oplichting op.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, zoals hem dat onder feit 2 subsidiair wordt verweten.
De overeenkomst van 21 maart 2002 bevat immers een correcte weergave van de afspraken die al in november 2001 tussen Rubi BV en ITBO zijn gemaakt over de verkoopprijs en de overname van de EmCart-claim door ITW. De betreffende overeenkomst, in het bijzonder de daarin opgenomen prijs voor de aandelen ITW, is uit die afspraken voortgekomen. Meer of andere informatie hoefde de overeenkomst niet te bevatten. Dat verdachte [verdachte 1] daarin niet heeft opgenomen of heeft laten opnemen dat de claim inmiddels was vastgesteld op een bedrag van fl. 500.000,--, een gegeven dat, gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, van geen betekenis was voor de verkoopprijs van de aandelen, betekent dus niet dat de overeenkomst valselijk is opgemaakt.
De hiervoor vermelde overwegingen leiden tot de conclusie dat verdachte [verdachte 1] moet worden vrijgesproken van het verwijt dat hem onder feit 2, primair en subsidiair, is tenlastegelegd.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het feit onder 3, voor zover dat feit betrekking heeft op heeft op witwassen met betrekking tot de vordering van de EmCart Groep. Niet bewezen kan immers worden dat er sprake is van een ten onrechte verrekend deel van de vordering van de EmCart Groep via ITW.
Met betrekking tot de feiten 4 en 5 (verkoop van de aandelen Thuiszorg Perfect BV)
In 1999 hebben de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van de Stichting besloten om zich meer te richten op de publiekrechtelijke taken van de zorg en minder op de commerciële activiteiten. Dit heeft er toe geleid dat is besloten om de commerciële activiteiten te beëindigen en onderdelen binnen Icare die commerciële activiteiten uitvoeren af te stoten.
Verdachte [verdachte 1] was voorzitter van het tweeledige bestuur van de Stichting en had in 2000/begin 2001 het voornemen om de aandelen van Thuiszorg Perfect BV (nader: TP), een onderneming binnen Icare die op commerciële basis zorg verleende, over te nemen en zijn dienstverband binnen de Stichting Icare te beëindigen. In het voorjaar 2001 heeft hij besloten toch bij de Stichting te blijven werken en van zijn plan tot overname af te zien.
Vervolgens zijn de aandelen TP eind 2001 voor een bedrag van fl. 1,--, met overname van een schuld van fl. 852.500,--, verkocht aan Breevenen BV, waarvan de directrice van TP, mevrouw [verdachte 5], aandeelhouder en bestuurder was. In 2003 zijn diezelfde aandelen TP door Breevenen BV verkocht aan Randstad BV voor een bedrag van ruim 8 miljoen euro.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte [verdachte 1] zich persoonlijk heeft willen verrijken en zelfs heeft verrijkt aan handelingen en transacties die te maken hadden met of het gevolg waren van de verkoop en overdracht van de aandelen TP. Op grond van in beslag genomen documenten (memo’s, optie-overeenkomsten en overeenkomsten van geldleningen), verklaringen van de getuigen ([getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7]), alsook de door de officier van justitie in zijn requisitoir zichtbaar gemaakte geldstromen, is aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte 1] na de verkoop van de aandelen TP aan Breevenen BV vanaf eind 2001, gedurende de periode dat hij nog voorzitter was van de Raad van Bestuur van de Stichting, heel bewust handelingen heeft verricht met de bedoeling om de aandelen TP tegen een zo hoog mogelijke prijs voor Breevenen BV te verkopen en dat hij zich een belang van aanvankelijk 75% en later iets meer dan 70% heeft verschaft in het aandelenpakket van Breevenen BV, met de bedoeling om daar zelf financieel voordeel uit te behalen, welk voordeel hij ook daadwerkelijk (uit de opbrengst van de verkoop van de aandelen TP door Breevenen BV aan Randstad BV) heeft gerealiseerd.
Terecht kan dan de vraag worden gesteld of dit handelen van verdachte [verdachte 1], die een toppositie bekleedde binnen Icare, een grote zorginstelling die verantwoordelijk was voor het organiseren, uitvoeren en behartigen van de zorg voor een groot aantal hulpbehoevenden, maatschappelijk gezien niet als laakbaar gedrag moet worden aangemerkt. Het is echter niet aan de strafrechters van de rechtbank om deze vraag te beantwoorden. De rechtbank dient zich te beperken tot de vraag of de strafrechtelijke verwijten die de officier van justitie verdachte [verdachte 1] in de tenlastelegging maakt zijn te bewijzen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het in ons economische stelsel in beginsel is toegestaan om met aandelentransacties opbrengst te genereren.
Blijkens de dagvaarding heeft de officier van justitie ervoor gekozen verdachte [verdachte 1] met betrekking tot de verkoop van de aandelen TP te vervolgen ter zake van vormen van oplichting (feit 4) en witwassen (feit 5).
Ten aanzien van het onder 4. tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Naar aanleiding van de nota “definitieve ontvlechting en vervreemding Thuiszorg Perfect” had de Raad van Commissarissen van de Stichting in juni 2001 al besloten dat de Raad van Bestuur van de Stichting goedkeuring wordt verleend tot het afstoten/privatiseren van de ondernemingen TP en ITW en is aan de Raad van Bestuur opdracht gegeven om vast te stellen onder welke voorwaarden beide ondernemingen worden geprivatiseerd/afgestoten.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat daarmee de prijsvorming door de Raad van Commissarissen aan de Raad van Bestuur was gemandateerd. De prijs voor de overname van de aandelen TP door Breevenen BV is nadien tot stand gekomen.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat de Stichting is bewogen tot de afgifte van de aandelen TP door te doen voorkomen dat de prijs van fl. 1,-- een goede en reële prijs was, zoals dat in de tenlastelegging is opgenomen. Reeds daarom dient verdachte van het hem onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat de prijs van fl. 1,-- geen goede en reële prijs was, zoals dat in de tenlastelegging is verwoord.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank er van uit dat deze prijs tot stand is gekomen door onderhandelingen tussen aan de ene kant [verdachte 5] (de aandeelhouder en bestuurder van Breevenen BV) en [getuige 8] (fiscaal jurist en haar administrateur), namens de koper Breevenen BV en aan de andere kant [getuige 2] en verdachte [verdachte 1], ondersteund door medewerkers van KPMG, waaronder [getuige 3], namens de verkoper ITBO. Op basis van historische gegevens (de balansgegevens over de eerste helft van 2001) is men uiteindelijk tot een overnameprijs van fl. 1,-- gekomen. Daarbij is tevens afgesproken dat een schuld ten bedrage van fl. 852.500,-- door Breevenen BV zal worden overgenomen. Zowel van de zijde van de Breevenen BV alsook van de kant van ITBO waren derhalve deskundigen bij de onderhandelingen en de prijsbepaling betrokken. Bij deze personen mag -tot op zekere hoogte- kennis verondersteld worden ter zake van (waarderings)methoden en criteria om de prijs van die aandelen te bepalen. [getuige 2] heeft immers een hogere beroepsopleiding in de accountancy gevolgd en had een jarenlange ervaring als controller, terwijl [getuige 3] bedrijfseconomie heeft gestudeerd, zijn opleiding tot registeraccountant heeft afgerond en een jarenlange werkervaring had als manager bij KPMG. Kennelijk heeft men er na gevoerde onderhandelingen uiteindelijk voor gekozen een historische benadering (de balansgegevens over de eerste helft van 2001) als uitgangspunt te hanteren om de prijs van de aandelen te bepalen. Reeds vanwege het feit dat er meerdere personen, waaronder de genoemde deskundigen, bij de onderhandelingen betrokken waren, acht de rechtbank niet aannemelijk wat de tenlastelegging op dit punt veronderstelt, namelijk dat bewust een te lage prijs is vastgesteld als gevolg van een “één-tweetje” tussen verdachte [verdachte 1] en [verdachte 5]. Daarbij verdient opmerking dat verdachte [verdachte 1], anders dan de genoemde deskundigen, geen (bedrijfs)economische achtergrond heeft. Dat de invloed van verdachte [verdachte 1] op de prijs en de wijze waarop deze is vastgesteld gering is geweest, wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 8] bij de rechter-commissaris. [getuige 3] heeft verklaard dat hij bij de onderhandelingen voornamelijk met [getuige 2] te maken had. [getuige 8] heeft verklaard dat verdachte [verdachte 1] geen bepalende rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de prijs, het vaststellen van de goodwill op nihil en de voorwaarden voor overname en dat hij met name heeft onderhandeld met [getuige 2], die namens Icare optrad.
Dat (achteraf beschouwd) bij de bepaling van de prijs voor de aandelen rekening gehouden had kunnen worden met al bekende (mogelijk) positieve ontwikkelingen voor TP (de opwaardering van de tarieven voor de verzorging, de door de politiek gewenste uitbreiding van het aantal zorguren ter verkorting van de wachtlijsten, de verlenging van de periode van het first providerschap, het doorbetalen van 87,5 % van het ontvangen CTG-tarief door de Stichting Icare aan TP), leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat bewezen kan worden dat er destijds in de beleving van partijen geen goede en reële prijs overeengekomen is. Meer in het bijzonder kan uit de stukken niet worden opgemaakt dat verdachte [verdachte 1] relevante informatie heeft achtergehouden om de prijs te drukken. Ook [getuige 2], die mede namens de Stichting de onderhandelingen voerde, was immers op de hoogte van deze ontwikkelingen en heeft daarin geen aanleiding gezien om tot andere afspraken te komen dan zijn gemaakt.
Evenmin doet aan het oordeel van de rechtbank af dat achteraf bezien, met de kennis van de latere positieve ontwikkelingen voor (de omzet en winst van) TP en gelet op het feit dat de aandelen TP in 2003 door Breevenen BV aan Randstad BV zijn verkocht voor een bedrag van ruim 8 miljoen euro, een andere waarderingsmethode had kunnen worden toegepast of zelfs voor de hand had gelegen om de prijs van de aandelen te bepalen. De onderhandelaars hebben er in 2001, met de kennis en informatie van toen, voor gekozen om de prijs vast te stellen op basis van de genoemde historische gegevens, met overname van vermelde schuld door Breevenen BV.
Verdachte [verdachte 1] dient mitsdien te worden vrijgesproken van het feit dat hem onder 4 op de dagvaarding wordt verweten.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte 1] in de onder feit 5 ten laste gelegde periode met de (de opbrengst van) aandelen TP handelingen heeft verricht, terwijl hij wist dat (de opbrengst van) deze aandelen afkomstig was/waren van oplichting of enig ander misdrijf. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor opgenomen overwegingen met betrekking tot het onder feit 4 op de dagvaarding. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van witwassen door verdachte [verdachte 1].
Met betrekking tot feit 6
Ten aanzien van het onder 6. tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank het volgende:
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, nu uit de stukken niet kan blijken dat verdachte de daar bedoelde cheque daadwerkelijk heeft geïnd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De medeverdachte [verdachte 3] heeft tegenover de FIOD verklaard dat verdachte [verdachte 1] bij de verkoop van de panden die behoorden tot de zogeheten Pantheon-portefeuille in privé en buiten het zicht van de formele kanalen een bedrag van fl. 5.000.000,-- wilde verdienen. [verdachte 3] heeft aangegeven dat zij vervolgens een bekende van haar, [verdachte 4], heeft benaderd om dit vorm te geven en dat [verdachte 4] vervolgens voorstelde om de gelden via een contact van hem in Zwitserland, [verdachte 6], te laten lopen. [verdachte 3] heeft verder verklaard dat verdachte [verdachte 1] na de verkoop van de eerste vier panden bij haar op kantoor is geweest en dat hij toen een deel van de winst in de vorm van twee of drie cheques aan toonder van haar zou hebben gekregen. Deze cheques had zij weer van [verdachte 4] gekregen. [verdachte 4] zelf heeft zich met betrekking tot dit onderwerp consequent op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit de stukken blijkt dat [verdachte 6] op 8 mei 2000 per faxbericht UBS AG, een in Zwitserland gevestigde bank, een aantal betaalopdrachten gegeven, waaronder de opdracht om een cheque aan toonder ter waarde van € 150.000,-- te verzenden aan [verdachte 4]. [verdachte 6] heeft tegenover de FIOD verklaard dat deze betaalopdrachten voortvloeiden uit de afspraken die tussen hem en [verdachte 4] waren gemaakt over de verdeling van de winst die was gemaakt op de verkoop van een aantal panden uit de Pantheon-portefeuille. Volgens [verdachte 6] had [verdachte 4] nadrukkelijk om een cheque aan toonder gevraagd, maar wat de reden daarvan was of voor wie deze bestemd zou zijn kon [verdachte 6] niet zeggen.
De opdracht met betrekking tot de cheque is blijkens de stukken op 9 mei 2000 door UBS AG verwerkt en op dezelfde datum per koerier aan [verdachte 4] verzonden. Op 4 februari 2002 heeft UBS AG per faxbericht aan [verdachte 6] laten weten dat de betreffende cheque was verzilverd. Door wie dat is gebeurd vermeldt dit faxbericht niet. Nader onderzoek door de FIOD heeft evenmin uit kunnen wijzen wie deze cheque uiteindelijk geïnd heeft.
Feitelijk kan derhalve alleen uit de verklaring van [verdachte 3] worden opgemaakt dat verdachte [verdachte 1] een of meer cheques aan toonder zou hebben ontvangen. De verdediging heeft er evenwel terecht op gewezen dat van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verdachte 3] niet zonder meer kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft haar immers bij uitspraak van heden veroordeeld ter zake van oplichting en valsheid in geschrifte, waarbij een groot deel van haar verklaringen als ongeloofwaardig zijn gekenmerkt. Ook als de rechtbank wel van deze verklaringen zou uitgaan, moet echter worden vastgesteld dat daarmee nog niet het bewijs is geleverd voor de kern van hetgeen aan verdachte [verdachte 1] is tenlastegelegd, namelijk dat hij de betreffende cheque zou hebben geïnd. Zoals uit het voorgaande blijkt staat dat immers geenszins vast. De rechtbank merkt in dit verband op dat het handgeschreven document waarnaar de officier van justitie in dit verband heeft verwezen, en waarvan op grond van verschillende getuigenverklaringen wel mag worden aangenomen dat dit inderdaad van de hand van verdachte is, evenmin het bewijs voor deze gedraging kan vormen. Uit dit document kan hoogstens worden afgeleid dat verdachte [verdachte 1] op enig moment en op enige wijze een bedrag van fl. 330.000,-- heeft ontvangen, maar niet dat dit de inning van de cheque van 9 mei 2000 betreft.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat voor het onder 6 tenlastegelegde geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, zodat daarvoor vrijspraak dient te volgen.
Met betrekking tot feit 7
Aan verdachte [verdachte 1] wordt verweten dat hij over de belastingjaren 2000 en 2001 opzettelijk de aangiften inkomstenbelasting onjuist of onvolledig heeft gedaan, waardoor er te weinig belasting zou zijn geheven
Over 2000 zou het gaan om een verzwegen bedrag aan inkomsten van in totaal
fl. 1.099.956,--. Dit bedrag is samengesteld uit een bedrag van fl. 250.000,-- dat verdachte [verdachte 1] in contanten zou hebben ontvangen, een bedrag van fl. 519.400,-- dat hij in contanten danwel in cheques zou hebben verkregen en een bedrag van € 150.000,-- (fl. 330.556,--) dat hij in de vorm van een cheque zou hebben ontvangen.
De genoemde gelden houden blijkens de processtukken verband met de opbrengst van in het strafdossier zogenoemde Pantheon-portefeuille. Het gaat om de verkoop van een aantal onroerende zaken die toebehoorden aan de Stichting. Deze onroerende zaken zijn door de Stichting afgestoten.
De officier van justitie stelt dat verdachte [verdachte 1] een deel van de opbrengst uit de Pantheon-portefeuille heeft genoten en dat hij deze inkomsten ten onrechte niet heeft verantwoord in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000.
In het dossier bevinden zich bescheiden en verklaringen van getuigen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte [verdachte 1] gelden heeft verworven uit de verkoop van bedoelde onroerende zaken. Echter, de aanname dat verdachte [verdachte 1] bedoelde inkomsten heeft genoten is met name gebaseerd op de verklaringen van medeverdachte [verdachte 3], die als enige heeft verklaard dat zij daadwerkelijk gelden uit de Pantheon-portefeuille aan verdachte [verdachte 1] heeft verstrekt. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan van de betrouwbaarheid van verdachte [verdachte 3] niet zonder meer worden uitgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen aannemen dat verdachte [verdachte 1] in het jaar 2000 inkomsten uit de opbrengst van de Pantheon-portefeuille heeft genoten. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte [verdachte 1] zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 onjuist of onvolledig aangifte heeft gedaan.
Over 2001 betreft het volgens de officier van justitie een begroot bedrag van € 6.450.000,-- gebaseerd op een door hem verworven optierecht op 75% in de aandelen van Breevenen BV, dat verdachte voor de inkomstenbelasting had moeten opgeven. Zoals al eerder in dit vonnis is overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat de waarde van de aandelen TP in het jaar 2001 meer heeft bedragen dan de door partijen vastgestelde overdrachtsprijs van fl. 1,--. Reeds daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte [verdachte 1] zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001 onjuist of onvolledig heeft gedaan, wat er ook zij van de stelling van de officier van justitie dat verdachte [verdachte 1] al in 2001 een optierecht op een deel van de aandelen van Breevenen BV had verworven.
Verdachte [verdachte 1] dient mitsdien van het onder 7 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
B.
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 april 2002, in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer NLG 1.500.000,-, gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit het justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft als topbestuurder van een grote zorginstelling door middel van oplichting een geldbedrag van fl. 1.300.000,-- buiten de macht van die zorginstelling gebracht. Hij heeft vervolgens bewerkstelligd dat een rechtspersoon buiten die zorginstelling van dit strafbare handelen van verdachte heeft geprofiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze van verdachte, gelet op zijn maatschappelijke positie, als kwalijk te bestempelen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op een veel groter aantal bewezenverklaarde feiten. Ook neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking, zoals hij deze ter terechtzitting van de rechtbank heeft weergegeven. Desondanks acht de rechtbank de ernst van het door verdachte gepleegde feit en de omvang van het betrokken geldbedrag van zodanige betekenis dat de enige passende en geboden sanctie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te zijn.
Vordering van de benadeelde partij Stichting Icare:
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd Stichting Icare, gevestigd te Assen, bij monde van mr. A.B. Schoonbeek en mr. R.D. van Heffen, beiden advocaat te Amsterdam.
De benadeelde partij heeft schriftelijk en mondeling ter terechtzitting opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van fl. 1.300.000,00 (éénmiljoendriehonderdduizend gulden). De rechtbank zal de vordering tot de tegenwaarde van dat bedrag in euro’s toewijzen.
Het overige deel van de vordering houdt verband met feiten die de rechtbank niet bewezen acht.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel
420 bis lid 1 ahf/onder b van het Wetboek van Strafrecht
- verklaart het onder 1 onder A, 2 primair en subsidiair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 1 onder B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1 onder B meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting Icare:
Wijst de vordering van de benadeelde partij Stichting Icare, gevestigd te Assen, bij monde van mr. A.B. Schoonbeek en mr. R.D. van Heffen, beiden advocaat te Amsterdam, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 589.914,28 (vijfhonderdnegenentachtigduizendnegenhonderdveertien euro en achtentwintig eurocent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2010.