ECLI:NL:RBASS:2010:BM5114

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
72252 / HA ZA 09-235
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand in hotel en geschil over NEN 1010-clausule

In deze zaak vordert eiseres, eigenaresse van een hotel, schadevergoeding van de onderlinge waarborgmaatschappij Univé na een brand die op 24 september 2008 het hotel volledig verwoestte. Eiseres had het hotel verzekerd tegen brand, maar Univé weigerde de schade te vergoeden op basis van een NEN 1010-clausule die volgens hen niet was nageleefd. Eiseres betwistte dat deze clausule onderdeel uitmaakte van de verzekeringsovereenkomst, omdat zij deze niet had ontvangen voor of tijdens het sluiten van de polis. De rechtbank diende te beoordelen of de clausule geldig was en of Univé onzorgvuldig had gehandeld in het onderzoek naar de brand.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 72252 / HA ZA 09-235
Vonnis van 10 februari 2010
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.J. Reiziger,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij U.A.
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ UNIVÉ
DRENTHE-OVERIJSSEL U.A.,
statutair gevestigd te Coevorden,
kantoorhoudende te Emmen,
gedaagde,
advocaat mr. H. Dontje.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 maart 2009;
- de akte overlegging producties van [eiseres] van 22 april 2009;
- de conclusie van antwoord van 22 april 2009;
- de conclusie van repliek van 17 juni 2009;
- de conclusie van dupliek van 12 augustus 2009;
- het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken:
* de pleitaantekeningen tevens akte overlegging producties en wijziging van eis
van [eiseres] van 20 oktober 2009;
* de pleitnotitie van Univé van 20 oktober 2009;
- de bij de stukken gevoegde en overigens ingebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenares van het hotel [naam hotel] (hierna verder te noemen: “hotel”) gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. [eiseres] heeft het hotel tegen het risico van brand verzekerd bij Univé.
Het polisblad vermeldt bij “Voorwaarden”:
“Algemeen reglement ALG-5. Overige reglementen zijn vermeldt onder de resp. objecten.”
Bij object 1, het horecabedrijf, object 2, inventaris inclusief voorraden aanwezig in horecabedrijf, en object 3, horecabedrijf, wordt onder “voorwaarden” onder meer vermeld:
“clausule 27 (zie clausuleblad).”
In het “Clausuleblad bedrijven”wordt in punt 27 “Horecaclausule (garanties)” onder 4 het volgende bepaald:
“De elektrische installatie moet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties norm NEN 1010 en aan de aansluitvoorwaarden van het stroomleverende bedrijf. De installatie dient ten minste eenmaal per drie jaar door een erkend elektrotechnisch bedrijf gecontroleerd te worden en eventueel geconstateerde gebreken dienen onverwijld te worden verholpen.
Indien in geval van schade blijkt dat niet is voldaan aan een of meer van de hier voren vermelde garanties, verliest verzekerde alle recht op schadevergoeding. Indien verzekerde bewijst dat de schade door het niet nakomen van de garanties noch veroorzaakt noch vergroot is, dan wel door onvolkomen zeggenschap zijnerzijds hem het niet nakomen van de garanties niet verweten kan worden, vervalt het in de vorige alinea gestelde.”
2.3. Op 24 september 2008 is het hotel door brand volledig verwoest.
2.4. QM Contra-Expertise B.V. heeft in opdracht van [eiseres] bij brief van 24 februari 2009 de schade geschat. Dit bureau komt tot de volgende schatting:
- opstal € 1.244.505,09,
- opruimingskosten p.m.
- inventaris € 455.999,00,
- bedrijfsschade € 125.000,00,
- elektronica € 32.000,00,
- inboedel € 18.395,00,
totaal € 1.875.899,09.
Voorts meldt het bureau dat de bedrijfsschade geraamd wordt op € 125.000,00.
2.5. [eiseres] heeft Univé verzocht de schade onder de polis te vergoeden. Univé heeft dit geweigerd.
2.6. Op 25 september 2008 heeft Univé aan Compander B.V. verzocht om een brandtechnisch onderzoek in te stellen naar de oorzaak en omstandigheden van de brand. Op 26 september 2008 heeft Univé Compander verzocht ook een tactisch onderzoek in te stellen. Vanaf 2 oktober 2008 is in dit verband een aantal verklaringen opgenomen van de direct en indirect betrokkenen. De door Compander uitgebrachte rapporten dateren van 8 en 10 december 2008.
2.7. Het rapport van 8 december 2008 vermeldt, onder meer, dat na de blussing van de brand in opdracht van de brandweer met een graafmachine de brandrestanten ernstig werden verstoord. Aansluitend werd een hekwerk om de schadelocatie geplaatst. En:
“Als gevolg van de na de brand genomen maatregelen met een graafmachine tijdens het nablussen, was het pand en daarmee ook het resterende brandbeeld geheel verloren gegaan.
De brandrestanten waren op het oog dermate door elkaar gegooid en verstoord met de graafmachine dat slechts de [naam1]- en [naam2]kamer redelijk waren te betreden. De overige kamers en de verdieping waren niet meer aanwezig. (…)
Gezien het destructieve karakter van deze brand kon ter plaatse in eerste aanleg niet veel onderzoek worden verricht ten aanzien van het vaststellen van een brandbeeld.”
2.8. Het rapport vermeldt onder de paragraaf “Veiligheidsbepalingen NEN 1010”, onder meer, het volgende:
“(…) Blijkens de informatie heeft tot het moment van het ontstaan van de brand geen inspectie conform de NEN 1010 plaatsgevonden. Gelet op het destructieve karakter kon niet meer worden vastgesteld of aan de richtlijnen van de NEN 1010 is voldaan. Gezien de niet deugdelijk bevestigde aardleidingen wordt vermoed dat de installatie minimaal ten aanzien van een deugdelijke aarding in gebrek was.”
2.9. Aan de hand van de in opdracht van Univé ingestelde onderzoeken kon niet vastgesteld worden dat sprake is geweest van brandstichting.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voorzover wettelijk mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat er dekking is onder de Polis en dat Univé gehouden is de schade ten gevolge van de brand op 14 september 2008 (bedoeld zal zijn
24 september 2008, rb) onder de Polis te vergoeden;
II. voor recht zal verklaren dat Univé jegens [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij het onderzoek niet binnen een redelijke termijn heeft afgerond en/of dat het onderzoek onzorgvuldig is;
III. Univé zal veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een voorschot op de totale nog vast te stellen schade onder “object 2”, “object 3”, “object 4” en “object 7” van de Polis van het bedrag groot € 504.331, althans een voorschot door de rechtbank in goede justitie te bepalen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2008, althans vanaf 8 december 2008, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Univé zal veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, thans berekend op twee punten van het geldende liquidatietarief volgens rapport Voorwerk II, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het betekenen van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Univé zal veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW, welke bedrag thans, op de dag van de betekening van de dagvaarding, bedraagt € 26.844,71 te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening over het bedrag groot € 2.174,13 vanaf 14 januari 2009, over het bedrag groot
€ 3.265,29 vanaf 4 februari 2009, over het bedrag groot € 5.572,77 vanaf 5 maart 2009, over het bedrag groot € 699,72 vanaf 1 april 2009, over het bedrag groot
€ 199,92 vanaf 7 mei 2009, over het bedrag groot € 49,98 vanaf 3 juni 2009, over het bedrag groot € 574,77 vanaf 4 augustus 2009,
over het bedrag groot € 174,93 vanaf 2 oktober 2009, over het bedrag groot
€ 7.875,66 vanaf 5 maart 2009, over het bedrag groot € 2.836,29 vanaf 4 november 2009, over het bedrag groot € 3.421,25 vanaf 16 oktober 2009 en over het bedrag groot € 3.235,21 vanaf 2 oktober 2009.
3.2. [eiseres] stelt dat Univé gehouden is de schade tengevolge van de brand onder de polis te vergoeden.
3.3. Ook stelt [eiseres] dat Compander, die in opdracht van Univé onderzoek deed, niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen heeft. Die onzorgvuldigheid is aan Univé toe te rekenen nu Compander als een hulppersoon van Univé beschouwd dient te worden, aldus [eiseres]. Ten gevolge van dat onzorgvuldig handelen lijdt [eiseres] schade, bestaande onder meer uit advocaatkosten.
3.4. In reactie op het verweer van Univé stelt [eiseres] dat partijen de NEN 1010-clausule niet zijn overeengekomen. [eiseres] stelt dat zij deze clausule niet voor of tijdens het sluiten van de polis onder ogen heeft gehad, laat staan dat zij de inhoud daarvan heeft aanvaard bij het sluiten van de polis of daarna. Het clausuleblad met daarin de tekst betreffende de NEN 1010-clausule heeft [eiseres] eerst van Univé ontvangen na de brand, aldus [eiseres].
[eiseres] ging ervan uit clausules in de algemene voorwaarden stonden vermeld.
Zij heeft de NEN 1010-clausule in december 2008 vernietigd met een beroep op de
artikelen 6:233 aanhef en sub b jo. 6:234 lid 1 sub a BW.
3.5. Tenslotte betwist [eiseres] dat de elektrische installatie niet voldeed aan de NEN 1010-norm en stelt zij zich op het standpunt dat, indien de rechtbank tot een ander oordeel zou komen, Univé geen beroep op de clausule toekomt omdat het causaal verband tussen eventuele schending hiervan en de brand ontbreekt.
4. Het verweer
4.1. Univé heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2. Univé stelt in dit verband - in de kern genomen - dat partijen mede de door haar bedoelde clausule 27 van het clausuleblad Bedrijven, zoals hierboven aangehaald zijn overeengekomen. In het bijzonder heeft Univé als verweer gesteld dat de elektrische installatie niet voldoet aan de eisen van NEN 1010, en dat de installatie niet gecontroleerd is. Volgens Univé kan [eiseres] dan ook geen aanspraak maken op vergoeding van haar schade.
4.3. Op de stellingen van Univé wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Overeenkomst clausule 27 en vernietiging hiervan
5.1. De rechtbank zal allereerst beoordelen of clausule 27 (de NEN 1010-clausule) tussen partijen is overeengekomen en, zo ja, of [eiseres] zich terecht op vernietiging hiervan heeft beroepen.
5.2. De rechtbank constateert dat de betreffende clausule in de polis is vermeld, zoals aangegeven onder de feiten. Uit de reactie van [eiseres], namelijk dat zij ervan uitging dat op het polisblad werd verwezen naar een clausule die in de algemene voorwaarden stond vermeld en daar kennelijk verder geen aandacht aan heeft geschonken, leidt de rechtbank af dat zij die clausule ook heeft aanvaard.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat de betreffende clausule onderdeel uitmaakte van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. De overige stellingen en verweren op dit punt behoeven geen bespreking.
5.4. Voorts zal de rechtbank het door [eiseres] gedane beroep op vernietiging van deze clausule c.q. algemene voorwaarde bespreken.
5.5. Univé stelt dat zij bij de afgifte van de polis alle verzekeringsvoorwaarden inclusief het blad met betreffende horecaclausule aan [eiseres] heeft verzonden. [eiseres] stelt weliswaar dat zij die clausule niet heeft aangetroffen doch, gelet op een tweetal uitspraken waarop Univé zich beroept, kan haar dit, aldus Univé, niet baten.
5.6. Univé verwijst in dit verband naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam
(NJF 2005, 343) waarbij de rechtbank een beroep op artikel 6:233 aanhef en sub b BW heeft afgewezen, nu de verzekerde na ontvangst van de polis nimmer heeft laten weten dat hij de als bijlage meegezonden algemene voorwaarden niet heeft ontvangen, terwijl hij blijkens het aanvraagformulier alsmede blijkens de verwijzing in de polis zelf wist dat de algemene voorwaarden onderdeel uitmaakten van de overeenkomst.
5.7. Univé stelt zich op het standpunt dat zij in de onderhavige zaak in de polis uitdrukkelijk heeft verwezen naar de relevante voorwaarden en clausules. Het had volgens Univé op de weg van [eiseres] gelegen om na ontvangst van de polis, zo zij de horecaclausule niet had ontvangen, Univé hierover te informeren.
5.8. Voorts verwijst Univé naar een uitspraak van de rechtbank Groningen.
5.9. [eiseres] heeft zich naar aanleiding van de stellingen c.q. verweren van Univé
- samengevat - op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank Groningen waar Univé op doelt, onjuist is. [eiseres] stelt dat Univé zich kennelijk beroept op het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 1999, NJ 2000, 207. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg met zich brengt dat de wederpartij zich niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Ook kunnen zich blijkens dit arrest omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.10. In de door Univé aangehaalde zaak die in het vonnis van de rechtbank Rotterdam is beslist, had de verzekeringnemer het aanvraagformulier waarnaar verwezen werd naar algemene voorwaarden ondertekend, had hij expliciet verzocht de polis en de voorwaarden in het Engels of in het Frans te verstrekken en had hij na ontvangst van de polis niet geprotesteerd dat hij niet de algemene voorwaarden had ontvangen, waar hij juist expliciet om had gevraagd.
5.11. [eiseres] is van mening dat zich in deze zaak geen omstandigheden voordoen die een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou maken. Zij kende het beding bij het sluiten van de overeenkomst niet, aldus [eiseres]. Bij ontvangst van de polis en de daarbij gevoegde algemene voorwaarden ging [eiseres] ervan uit dat zij alle stukken had ontvangen. Zij was in de veronderstelling dat de op het polisblad genoemde clausules onderdeel waren van de aan haar verstuurde algemene voorwaarden. In de begeleidende brief heeft Univé geen opsomming gemaakt van de bij de polis gevoegde stukken, aldus [eiseres].
[eiseres] stelt dat Univé derhalve geen beroep toekomt op de genoemde jurisprudentie.
5.12. De rechtbank overweegt als volgt.
5.13. [eiseres] beroept zich op artikel 6:233 onder b BW, waarin wordt bepaald dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, terwijl artikel 6:234 BW, daarop voortbouwend, bepaalt dat de gebruiker aan de wederpartij die redelijke mogelijkheid heeft geboden indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld.
5.14. Op zichzelf betwist Univé niet dat zij de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand heeft gesteld. De Hoge Raad heeft bij het arrest van
1 oktober 1999, NJ 2000, 207 het stelsel van de wet uitgebreid met een tweetal nadere criteria. De wederpartij kan zich volgens dit arrest niet tegenover de gebruiker beroepen op de vernietigbaarheid van het betreffende beding, indien zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.
5.15. Univé stelt dat de betreffende voorwaarden, het clausuleblad, bij de polis aan [eiseres] zijn/is toegestuurd. Zij licht die stelling toe middels de mededeling dat Univé en haar medewerkers weten dat het van eminent belang is dat verzekerden kennis kunnen dragen van alle relevante bescheiden die bij de betreffende verzekeringsovereenkomst horen. Met het oog daarop wordt altijd zorgvuldig gecontroleerd of bij het toezenden van de offerte of de polis alle toepasselijke reglementen, voorwaarden en clausules worden bijgevoegd, aldus Univé. Zo is dat volgens Univé uiteraard ook in de situatie van [eiseres] gebeurd. Alle stukken, inclusief het clausuleblad, zijn aan [eiseres] gezonden.
5.16. [eiseres] heeft betwist het betreffende clausuleblad bij de polis te hebben ontvangen.
5.17. Univé biedt geen bewijs aan van haar stelling dat alle stukken, inclusief het clausuleblad, aan [eiseres] zijn gezonden. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om aan Univé bewijs op te dragen. Immers, ook als zou komen vast te staan dat de medewerkers van Univé met de nodige zorgvuldigheid te werk gaan, zoals boven door Univé beschreven, dan nog staat daarmee niet vast dat bij het toezenden van de polis aan [eiseres] ook het clausuleblad was gevoegd.
5.18. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank uit de door Univé genoemde omstandigheden niet worden afgeleid dat [eiseres] geacht moet worden bekend te zijn geweest met de betreffende clausule.
5.19. De Hoge Raad heeft bij bedoeld arrest van 1 oktober 1999 het wettelijke systeem ook nog uitgebreid in die zin dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin een beroep zoals door [eiseres] gedaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het enkele feit dat de polis het clausuleblad vermeldt is naar het oordeel van de rechtbank niet zo’n omstandigheid. Andere feiten of omstandigheden die het door [eiseres] gedane beroep onaanvaardbaar zouden maken in bovenbedoelde zin zijn niet gesteld of gebleken.
5.20. Univé voert nog aan dat in het algemeen reglement dat op de overeenkomst van toepassing was, is bepaald dat, indien de inhoud van de polis niet in overeenstemming is met hetgeen werd overeengekomen, de verzekeringnemer binnen vier weken na ontvangst van de polis daarvan verbetering dient te verlangen. Ook in de standaardbrief die wordt verzonden bij afgifte van de polis en de voorwaarden wordt verwezen naar de mogelijkheid verbetering te vragen, aldus Univé. [eiseres] heeft volgens Univé echter nimmer, derhalve ook niet binnen de gestelde termijn van vier weken, om verbetering verzocht.
5.21. [eiseres] stelt dat zij de betreffende clausule nimmer heeft ontvangen. Zij ging ervan uit dat gedoeld werd op een clausule die onderdeel was van de haar toegestuurde algemene voorwaarden.
5.22. De rechtbank overweegt dat de door Univé aangehaalde bepaling in het algemeen reglement niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Er was immers geen sprake van dat inhoud van de polis niet in overeenstemming was met hetgeen werd overeengekomen. Integendeel, het beroep van [eiseres] op vernietigbaarheid vooronderstelt immers dat de voorwaarden wel zijn overeengekomen.
5.23. De conclusie uit dit alles moet zijn dat [eiseres] terecht een beroep op vernietigbaarheid van de betreffende clausule heeft gedaan en dat deze clausule derhalve geen deel meer uitmaakt van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank zal derhalve niet ingaan op de tussen partijen gevoerde discussie of de elektrische installatie van het hotel wel of niet voldeed aan de NEN 1010-norm.
5.24. In de opvatting van Univé (zie de pleitnotitie, punt 4) zijn de enige twee aspecten die beoordeeld moeten worden in het kader van de vraag of [eiseres] dekking dient te worden verleend voor de brandschade, de vraag of [eiseres] gehouden kan worden aan de betreffende clausule en of [eiseres] daaraan heeft voldaan.
Nu die twee vragen zijn beantwoord, moet de conclusie zijn dat Univé dekking dient te verlenen voor deze schade. De vordering sub I van [eiseres] ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Onzorgvuldig handelen Compander/Univé
5.25. Voorts staat de rechtbank te beoordelen of Univé jegens [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij het onderzoek naar de brand niet binnen een redelijke termijn heeft afgerond. [eiseres] heeft daarnaast een verklaring voor recht gevorderd dat het in opdracht van Univé verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest.
5.26. [eiseres] heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat Compander en/of Univé in eerste instantie wel voortvarend hebben gehandeld, maar dat het onderzoek niet binnen een redelijke termijn nadat het is gestart, is afgerond.
Door het onderzoek te laten voortduren terwijl meer dan vijf maanden zijn verstreken heeft Univé volgens [eiseres] haar privacybelang, financiële belang en haar belang op een snelle en zorgvuldige besluitvorming uit het oog verloren. Univé heeft onzorgvuldig gehandeld jegens [eiseres] door het onderzoek te laten voortduren, terwijl volgens [eiseres] al kort na de brand duidelijk was dat het brandbeeld verloren was gegaan door de brand en de bluswerkzaamheden en de brandoorzaak niet achterhaald kon worden.
5.27. [eiseres] heeft aan haar vordering tot verklaring voor recht dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest - samengevat - ten grondslag gelegd dat het Compander al vanaf het begin van het onderzoek duidelijk moet zijn geweest dat door de brand en de bluswerkzaamheden geen betrouwbaar technisch sporenonderzoek mogelijk was. De conclusie van Compander dat de elektrische installatie niet voldeed aan de NEN 1010-norm is volgens [eiseres] daarom volledig gebaseerd op tactische gegevens, zoals verklaringen en gespreksnotities. Deze verklaringen en gespreksnotities zijn echter niet met de nodige zorg en nauwkeurigheid afgenomen, aldus [eiseres]. [eiseres] is bovendien van mening dat een aantal belangrijke getuigen niet is gehoord.
5.28. Univé heeft tot haar verweer - samengevat - aangevoerd dat zij er naar streeft onderzoeken snel uit te voeren, maar dat dat in dit geval niet goed mogelijk was, omdat er complexe factoren meespeelden waardoor het onderzoek de nodige tijd vergde. Zo waren er brandversnellende middelen aangetroffen die nader onderzocht dienden te worden, was het strafrechtelijk onderzoek nog niet afgerond en was Compander in het kader van het tactisch onderzoek afhankelijk van getuigen die niet altijd op even korte termijn gehoord konden worden. Ten slotte heeft [eiseres] zelf volgens Univé een voortvarend onderzoek tegengewerkt en voor de nodige vertraging gezorgd, doordat zij, onder meer, afspraken annuleerde en doordat bij de gesprekken die met haar plaatsvonden steeds nieuwe feiten boven tafel kwamen die nader onderzoek vergden. Univé betwist voorts de stelling van [eiseres] dat het onderzoek niet objectief is geweest.
5.29. De rechtbank overweegt in verband met het één en het ander als volgt.
5.30. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus, dat [eiseres] zich op het standpunt stelt dat Univé jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Op grond van
artikel 6:162 lid 2 BW dient in dit verband sprake te zijn van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.31. [eiseres] heeft niet gesteld, noch is de rechtbank anderszins gebleken, dat van één van deze genoemde ‘bestanddelen’ voor een onrechtmatige daad sprake zou zijn. De in de dagvaarding (zie, onder meer, punt 51 tot en met 61) geschetste gang van zaken bij het onderzoek door Compander, het enkele feit dat in het rapport van Compander is opgenomen dat gezien het destructieve karakter van de brand ter plaatse niet veel onderzoek kon worden verricht ten aanzien van het vaststellen van een brandbeeld en de (blote) stellingen van [eiseres] dat de verklaringen die Compander in het kader van het tactisch onderzoek heeft afgenomen onjuist zijn en dat geen sprake is geweest van een objectief onderzoek, kunnen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet tot de, vèrstrekkende, conclusie leiden dat Compander c.q. Univé onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Het één en het ander temeer nu Univé gemotiveerd heeft aangegeven waarom het onderzoek de nodige tijd heeft gevergd en dit niet door [eiseres] is weersproken.
5.32. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering sub II van [eiseres] afwijzen.
Voorschot op de uitkering
5.33. [eiseres] vordert voorts een voorschot op de totale nog vast te stellen schade. [eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de schade die aan haar vergoed dient te worden de schadebedragen omvat zoals die in de polis zijn opgenomen, vermeerderd met de indexering. [eiseres] vordert in dit verband geleden inventarisschade (“object 2”), bedrijfsschade met indexatie (“object 3”), schade aan elektronica (‘object 4”) en inboedelschade (“object 7”). Volgens [eiseres] heeft zij in dit verband in ieder geval recht op een schadebedrag ad € 504.331,00 (€ 300.000,00 + € 15.000,00 + € 189.331,00).
5.34. Univé heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] geen objectieve financiële gegevens heeft overgelegd en dat zij de hoogte van haar schade niet heeft aangetoond. Volgens Univé heeft het er alle schijn van dat [eiseres] bovenmatig claimt. Univé noemt in dit verband dat op grond van het door [eiseres] overgelegde financieel jaarverslag van 2005 een waarde aan de gebouwen en inventaris zou kunnen worden toegeschreven van € 511.119,00. Het door [eiseres] geclaimde totaalbedrag voor de opstal van € 1.244.505,09 kan hieruit niet volgen, aldus Univé.
5.35. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de stellingen van partijen als volgt.
5.36. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van de brand. De rechtbank zal hiervan dan ook uitgaan.
5.37. Univé heeft zich in haar processtukken over het gevorderde voorschotbedrag niet uitgelaten, maar haar verweer, in meer algemene zin, gericht tot de door [eiseres] overgelegde raming(en) van de totaalschade. Univé heeft, zoals in het voorgaande weergegeven, een bedrag genoemd van € 511.119,00 dat blijkens het financieel jaarverslag van 2005 aan de gebouwen en inventaris zou kunnen worden toegeschreven. Gelet hierop en gezien het feit dat uit de verschillende ramingen van de totaalschade bedragen tot in enkele miljoenen voortvloeien, acht de rechtbank het door [eiseres] geraamde en gevorderde voorschot van
€ 504.331,00 op de totale nog vast te stellen schade redelijk. [eiseres] heeft bij pleidooi nog gesteld dat Univé de opstalschade zelf heeft begroot op € 900.000,00. Onduidelijk is echter waaruit dit volgt. Nu [eiseres] de exacte schade nog niet heeft vastgesteld c.q. kunnen vaststellen, en dus niet duidelijk is in hoeverre de door Univé betwiste ramingen redelijk zijn geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding een groter voorschot toe te wijzen dan het bedrag van € 504.331,00.
Buitengerechtelijke kosten
5.38. Ten slotte heeft [eiseres] vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten.
5.39. [eiseres] heeft aan haar vordering sub IV zoals onder het kopje “de vordering” weergegeven - samengevat - ten grondslag gelegd dat zij aanzienlijke kosten heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijkheid van Univé jegens haar. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor vergoeding in aanmerking, aldus [eiseres]. Volgens [eiseres] heeft zij zich van juridische bijstand moeten laten voorzien omdat Univé weigerde haar schade te vergoeden.
[eiseres] heeft Univé meermalen moeten sommeren en rappelleren, zij heeft haar standpunt meermalen uiteen moeten zetten en meerdere besprekingen moeten voeren. De kosten die hiermee gemoeid zijn geweest, bedragen volgens [eiseres] in ieder geval hetgeen is begroot in het rapport Voorwerk II.
5.40. Univé heeft geen verweer gevoerd tegen de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten.
5.41. De rechtbank overweegt in verband met deze vordering sub IV van [eiseres] als volgt.
5.42. [eiseres] heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij de betreffende kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Deze vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden afgewezen.
5.43. Aan haar vordering sub V, welke eveneens betrekking heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd.
5.44. Volgens [eiseres] heeft zij kosten moeten maken om haar onschuld te bewijzen in verband met de beschuldigingen van brandstichting die Univé, in eerste instantie, tegen haar heeft geuit en in verband met het vaststellen van de vergoedingsplicht van Univé meer in het algemeen. De kosten zijn gemaakt in verband met onderzoekswerkzaamheden door, onder meer, ingenieur [derde] en de raadsman van [eiseres], zo stelt [eiseres], en bedragen in totaal
€ 26.844,71. Zij komen volgens [eiseres] voor vergoeding in aanmerking op grond van
artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
5.45. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering van [eiseres] kan worden toegewezen. Zij acht in dit verband het volgende van belang.
5.46. [eiseres] heeft middels de overgelegde facturen voldoende onderbouwd gesteld dat zij de betreffende kosten (in dit geval gericht op het vaststellen van de vergoedingsplicht door Univé en de door haar geleden schade) daadwerkelijk heeft gemaakt. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking als er een redelijke noodzaak bestond de werkzaamheden uit te (doen) voeren en voor zover de omvang van de daarmee gemoeide kosten redelijk is.
5.47. [eiseres] heeft in verband met de vast te stellen vergoedingsplicht van Univé en de te vergoeden schade diverse (contra)rapportages doen opstellen. Ook is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de advocaat van [eiseres] in het kader van een eigen onderzoek, onder meer, veelvuldig contact heeft opgenomen met betrokkenen in het kader van het tactisch onderzoek door Compander. De hoogte van de in totaal gemaakte kosten is inzichtelijk gemaakt middels de overgelegde facturen en komt de rechtbank niet onredelijk voor. Univé heeft de hoogte van de kosten bovendien niet betwist. Gelet op het één en het ander zullen de gevorderde kosten worden toegewezen.
Wettelijke rente
5.48. [eiseres] heeft toewijzing gevorderd van de wettelijke rente over het toe te wijzen voorschot en de buitengerechtelijke kosten met ingang van diverse data.
5.49. De rechtbank zal deze vorderingen, als niet weersproken en op de wet gegrond, toewijzen.
Proceskosten
5.50. Univé zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht 4.938,00
- salaris advocaat 11.610,00 (4,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 16.633,98.
BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart voor recht dat er dekking is onder de Polis en dat Univé gehouden is de schade ten gevolge van de brand op 24 september 2008 te vergoeden,
2. veroordeelt Univé om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een voorschot op de totale nog vast te stellen schade onder “object 2”, “object 3”, “object 4” en “object 7” van de Polis van het bedrag groot van € 504.331,00 (vijfhonderdvierduizenddriehonderdéénendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 14 september 2008 tot de dag van volledige betaling,
3. veroordeelt Univé om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 sub b BW, welke bedrag op de dag van de betekening van de dagvaarding, bedraagt € 26.844,71 te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening over het bedrag groot € 2.174,13 vanaf 14 januari 2009, over het bedrag groot € 3.265,29 vanaf 4 februari 2009, over het bedrag groot € 5.572,77 vanaf 5 maart 2009, over het bedrag groot € 699,72 vanaf 1 april 2009, over het bedrag groot € 199,92 vanaf 7 mei 2009, over het bedrag groot € 49,98 vanaf 3 juni 2009, over het bedrag groot € 574,77 vanaf 4 augustus 2009, over het bedrag groot € 174,93 vanaf 2 oktober 2009, over het bedrag groot € 7.875,66 vanaf 5 maart 2009, over het bedrag groot € 2.836,29 vanaf 4 november 2009, over het bedrag groot € 3.421,25 vanaf 16 oktober 2009 en over het bedrag groot € 3.235,21 vanaf 2 oktober 2009,
4. veroordeelt Univé in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 16.633,98,
5. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 2, 3 en 4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Vinne en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2010 en ondertekend door mr. M.E. van Rossum.