RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.606085-09
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 18 mei 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te Stadskanaal op [geboorte datum] 1981,
wonende [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 04 mei 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2009, te Borger, althans in de gemeente Borger- Odoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: Volvo), daarmede rijdende over de weg, N374, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid en/of
- terwijl er ter plaatse gewaarschuwd werd voor een langere remweg tengevolge van nieuw asfalt,
een oversteekplaats te naderen, waar [slachtoffer] met de door hem bestuurde scootmobiel zich bevond en/of de weg (N374) opreed/overstak, tengevolge waarvan een botsing/aanrijding ontstond, waardoor genoemde [slachtoffer] werd gedood;
hij op of omstreeks 24 juni 2009, te Borger, althans in de gemeente Borger- Odoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk: Volvo), daarmede rijdende over de weg, N374, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid en/of
- terwijl er ter plaatse gewaarschuwd werd voor een langere remweg tengevolge van nieuw asfalt,
een oversteekplaats te naderen, waar [slachtoffer] met de door hem bestuurde scootmobiel zich bevond en/of de weg (N374) opreed/overstak, tengevolge waarvan een botsing/aanrijding ontstond, waardoor genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 24 juni 2009 te Borger, gemeente Borger-Odoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Volvo), daarmee rijdende op de weg, N374, met een snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid en/of terwijl er ter plaatse gewaarschuwd werd voor een langere rem-weg tengevolge van nieuw asfalt, een oversteekplaats is genaderd, waar [slachtoffer] met de door hem bestuurde scootmobiel zich bevond en/of de weg (N374) opreed/overstak, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S. Kromdijk acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander werd gedood. De officier vordert dat de rechtbank aan verdachte voor dit feit de volgende straf op zal leggen:
* 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen hechtenis;
* 1 jaar rijontzegging, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Beoordeling van het tenlastegelegde
Het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte schuld -in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994- heeft aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen. De officier leidt dat af uit de omstandigheid dat verdachte de maximum toegestane snelheid heeft overschreden en niet heeft geanticipeerd op de langere remweg waarvoor werd gewaarschuwd door middel van bebording.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Hoewel verdachte harder heeft gereden dan de maximum toegestane snelheid van 80 km/uur, is die overschrijding zo gering geweest dat daaruit onvoldoende de verweten schuld kan worden afgeleid. Ook de omstandigheid dat er werd gewaarschuwd voor een langere remweg in verband met een nieuw wegdek kan niet bijdragen aan de onderbouwing van de schuld omdat het dossier geen uitsluitsel geeft over de invloed van het wegdek op de lengte van de remweg.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het dossier blijkt voldoende dat verdachte de toegestane maximum snelheid met 12 kilometer per uur heeft overschreden. De rechtbank acht die overschrijding niet dusdanig dat daardoor bewezen kan worden geacht dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld.
Ook de omstandigheid dat verdachte, door zo hard te rijden, geen rekening heeft gehouden met een mogelijk langere remweg in verband met een nieuw wegdek kan aan een bewezenverklaring niet bijdragen omdat uit het dossier niet blijkt dat die remweg ten tijde van het ongeval langer is geweest dan gebruikelijk.
Overigens is niet gebleken van enige omstandigheid die duidt op onvoorzichtig of onoplettend gedrag van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, mede gelet op de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, niet voldaan aan de vereisten voor aanmerkelijke onoplettendheid of aanmerkelijke onvoorzichtigheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld en daarmee schuld -in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994- heeft aan het ongeval.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot de beoordeling van het tenlastegelegde overweegt de rechtbank, ten overvloede, dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] dan wel het ernstige letsel als gevolg waarvan hij is overleden, het gevolg is van het aan verdachte verweten gedrag.
In het dossier bevindt zich immers met betrekking tot de causaliteit slechts een verslag van lijkschouwer J. Dekker, gedateerd 9 augustus 2009. Uit dat verslag blijkt dat de heer [slachtoffer] op 9 augustus 2009 is overleden. In dat verslag staat onder meer: “Op 24-06-09 werd betrokkene, zittend / rijdend op zijn scootmobiel aangereden door een auto. Hierbij liep hij een nekkneuzing op en diverse bekkenfracturen.” en “Gezien de lange periode van hospitalisatie was lijkschouwing niet meer bijdragend. Er werden door mij alleen aanwijzingen gevonden van bloeduitstortingen nabij de heupen.” Uit het tweede citaat blijkt dat de lijkschouwer niet uit eigen wetenschap heeft verklaard dat de nekkneuzing en de bekkenfracturen het gevolg zijn van de aanrijding op 24 juni 2009. De reden van die wetenschap blijkt nergens uit. Ook op grond daarvan zou de verdachte moeten worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde
De raadsman heeft op de hiervoor genoemde gronden eveneens vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde. De enkele omstandigheid dat verdachte te hard heeft gereden is onvoldoende voor bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte de toegestane maximum snelheid heeft overschreden -nu vaststaat dat het gevaar zich heeft gerealiseerd- voldoende is voor het bewijs dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Door de maximum-snelheid te overschrijden bestaat de reële kans op een ongeval omdat mede verkeersdeel-nemers er op moeten kunnen vertrouwen dat andere verkeersdeelnemers zich aan de verkeersregels houden, in casu de toegestane maximum snelheid.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juni 2009 te Borger, gemeente Borger-Odoorn, als bestuurder van een voertuig personenauto, merk: Volvo, daarmee rijdende op de weg, N374, met een snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur en terwijl er ter plaatse gewaarschuwd werd voor een langere remweg tengevolge van nieuw asfalt, een oversteekplaats is genaderd, waar [slachtoffer] met de door hem bestuurde scootmobiel zich bevond en de weg N374 opreed/overstak, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 april 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door overschrijding van de maximum snelheid. Door zo hard te rijden heeft verdachte onvoldoende kunnen anticiperen op de mogelijkheid dat een medeverkeersdeelnemer het weggedeelte overstak op het moment dat verdachte hem naderde. Bovendien bestaat bij harder rijden dan is toegestaan de mogelijkheid dat medeweggebruikers een verkeerssituatie onjuist inschatten hetgeen gevaar op de weg kan veroorzaken, hetgeen zich in casu heeft geëffectueerd.
Verdachte heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen waardoor een aanrijding is ontstaan waarbij [slachtoffer] in eerste instantie gewond is geraakt.
Uit de ter zitting door mevrouw [naam], de dochter van slachtoffer [slachtoffer], voorgelezen verklaring blijkt dat de gevolgen van het bewezen verklaarde gevaarzettend gedrag, met name voor de nabestaanden, zeer ingrijpend zijn. De rechtbank realiseert zich dat. In beginsel legt de rechtbank in zaken, waar het gevaarzettend gedrag als bedoeld in art 5 van de wegenverkeerswet bewezen is verklaard, als straf een onvoorwaardelijke geldboete op. De rechtbank zal dat ook in deze zaak doen.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* een geldboete ten bedrage van € 500,-- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter en mr. P.L.M.J. Rooijakkers en mr. H.R. Bracht, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 mei 2010.
Parketnummer: 19.606085-09
Uitspraak d.d.: 18 mei 2010 5