RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 27 april 2010
[eiseres], wonende te Meppel, eiseres,
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Meppel, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 8 december 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat eiseres in aanmerking komt voor een vervanging van een scootermobiel, op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (hierna: de Wmo) en dat een besparingsbijdrage van
€ 345,- in rekening wordt gebracht.
Namens eiseres is bij brief, welke op 27 april 2009 door de rechtbank is ontvangen, tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Op 25 mei 2009 heeft eiseres aanvullende gronden van het beroep aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft hier een afschrift van ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 9 oktober 2009. Namens eiseres is haar gemachtigde mr. M.L. Starkenburg ter zitting verschenen. Voor verweerder is verschenen T.S.C Niemer.
Bij schrijven van 29 oktober 2009 is met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en is het beroep doorverwezen ter behandeling door een meervoudige kamer.
Het beroep is andermaal behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 maart 2010. Namens eiseres is haar gemachtigde mr. M.L. Starkenburg ter zitting verschenen. Voor verweerder is verschenen T.S.C Niemer.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Op 11 juli 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een scootermobiel.
Bij primair besluit van 8 december 2008 heeft verweerder eiseres te kennen gegeven dat zij in aanmerking komt voor vervanging van haar scootermobiel Booster Trophy door een scootermobiel Ortocar. Voorts is eiseres op grond van het bepaalde in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Meppel een besparingsbijdrage van
€ 345,- in rekening gebracht voor dat gedeelte dat in de plaats komt van een fiets, die als een algemeen gebruikelijke voorziening wordt beschouwd.
Eiseres heeft op 5 januari 2009 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 25 februari 2009 heeft eiseres haar bezwaren ten overstaan van de Commissie bezwaarschriften toegelicht. De Commissie heeft verweerder het advies uitgebracht de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren.
Bij besluit van 1 april 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college terecht een besparingsbijdrage van € 345,- in rekening heeft gebracht bij de verstrekking van een scootermobiel aan eiseres.
Tussen partijen is in geschil of deze besparingsbijdrage een wettelijke grondslag in de Wmo heeft. Eiseres neemt het standpunt in dat dit niet zo is en verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 september 2008 (LJN: BF6623), waarin een vergelijkbare bepaling uit de in die zaak van toepassing zijnde gemeentelijke regelgeving onverbindend is verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het compensatiebeginsel, dat is neergelegd in artikel 4 van de Wmo, de wettelijke grondslag voor de besparingsbijdrage geeft.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 5, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vaststelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorzieningen in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Artikel 5 biedt de grondslag voor de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (verder: de Verordening) die in de gemeente Meppel geldt.
Op basis van deze Verordening is het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Meppel (verder: het Besluit) tot stand gekomen. In artikel 4 van het Besluit is bepaald dat het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een scootermobiel, € 345,- bedraagt. Blijkens artikel 1, aanhef en onder p, van de Verordening wordt onder een besparingsbijdrage verstaan een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.
De redenering van verweerder is dat een fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is en dat de bezitter van een scootermobiel de kosten van de aanschaf van deze algemeen gebruikelijke voorziening bespaart. In de toelichting bij de Verordening is ten aanzien van dit punt het volgende opgenomen: "Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn".
De meerkosten zijn, zoals gezegd, in artikel 4 van het Besluit op € 345,- vastgesteld.
Verweerder stelt dat de besparingsbijdrage zijn wettelijke grondslag vindt in artikel 4 van de Wmo. In artikel 4, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat het college ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Ingevolge het tweede lid houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Volgens verweerder brengt het tweede lid mee dat een besparingsbijdrage mag worden berekend.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 4 van de Wmo niet de wettelijke grondslag voor een categorale regeling met betrekking tot een besparingsbijdrage. De rechtbank overweegt hiertoe dat in de systematiek van de Wmo twee bepalingen de wettelijke grondslag geven voor categorale regels over financiële bijdragen van rechthebbenden op een Wmo-voorziening, te weten de artikelen 15 en 19 van de Wmo. Van belang hierbij is dat, zoals in de toelichting op de Verordening is opgenomen de onderhavige besparingsbijdrage niet een bijdrage is als bedoeld in artikel 15 of 19 van de Wmo.
In artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wmo is neergelegd dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een eigen bijdrage is verschuldigd die mede afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van de leefeenheid. Ook artikel 19, eerste lid, van de Wmo biedt een grondslag voor een categorale regeling: hierin is bepaald dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Artikel 15, derde lid, van de Wmo en artikel 19, tweede lid, van de Wmo bepalen voorts dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen. In het (Koninklijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning (verder: het Besluit mo) is deze eigen bijdrage vastgesteld.
In artikel 4.1 van het Besluit mo worden maxima gesteld aan het totale aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van de financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft. Hierbij wordt slechts gesproken over de uitvoering van artikel 15 en 19 van de Wmo en niet over een andere grondslag waarop een deel van de kosten voor eigen rekening van de aanvrager dient te blijven. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wmo blijkt dat weliswaar gemeenten voldoende vrijheid moeten krijgen om een bijdrage vast te stellen, maar dat het onwenselijk is geacht dat gemeenten een eigen inkomensbeleid gaan voeren. Het Besluit mo voorziet daarin. Hieruit leidt de rechtbank af dat de wetgever beoogd heeft met de artikelen 15 en 19 van de Wmo een gesloten systeem van wettelijke bijdragen te regelen.
Eveneens blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wmo dat de wetgever groot gewicht toekent aan het in artikel 4 van de Wmo neergelegde compensatiebeginsel. Dit beginsel voorziet er naar het oordeel van de rechtbank in dat steeds op individueel niveau bezien dient te worden of de voorzieningen ook het beoogde resultaat bereiken, te weten het zelfredzaam zijn en de mogelijkheid tot maatschappelijke participatie. Ook in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dit een belangrijke toets; de CRvB legt het compensatiebeginsel zo uit dat dit tot maatwerk in het individuele geval dient te leiden.
Uit dit samenstel van bepalingen leidt de rechtbank af dat de besparingsbijdrage, zoals in de Verordening en het Besluit is geregeld, niet zijn grondslag kan vinden in de Wmo. Met de artikelen 15 en 19 van de Wmo is voor wat betreft de categorale regelingen een sluitend systeem beoogd. Artikel 4 van de Wmo geeft niet de mogelijkheid daarop een categorale regeling te baseren waarin een financiële bijdrage van belanghebbenden wordt geregeld, nu artikel 4 van de Wmo juist beoogt maatwerk in een individueel geval te leveren. Dit staat haaks op een categorale regeling.
Artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Meppel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onverbindend wegens strijd met de wet. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank ziet daarbij aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat het primaire besluit wordt herroepen en dat in de plaats daarvan wordt besloten dat verweerder aan eiseres een scootermobiel (Ortocar) in bruikleen verstrekt waarbij geen besparings-bijdrage verschuldigd is.
De rechtbank ziet aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze gewaardeerd op € 966,- voor verleende rechtsbijstand.
Tevens dient verweerder het griffierecht ter hoogte van € 41,- aan eiseres te voldoen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder aan eiseres een scootermobiel (Ortocar, in bruikleen) verstrekt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 966,-;
- bepaalt dat de gemeente Meppel deze kosten, alsmede het betaalde griffierecht van
€ 41,- aan eiseres dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter en mrs. K. Wentholt en
E. Läkamp, rechters, bijgestaan door H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. L. Mulder
In het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.