RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830009-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 09 april 2010.
De verdachte is verschenen.
De officier van justitie, mr. G. Souër, acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering nu de officier van justitie voornemens is de in beslag genomen kleding van de benadeelde partij aan haar terug te geven.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 24 maart 2009, te Wilhelminaoord, althans in de gemeente Westerveld, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1993, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte - zijn, verdachte's penis, (deels) in de vagina van de [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of - de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of - die [slachtoffer] zijn, verdachte's penis, in de mond laten nemen.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten en kennelijke vergissingen in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
[slachtoffer] heeft [verdachte], wiens achternaam [achternaam verdachte] is, leren kennen via een vriendin. Ze is een keer met een groep uitgeweest.
[verdachte] wist dat zij minderjarig was; ze heeft dat zelf een keer tegen hem gezegd.
Het was twee weken na 14 februari 2009. Ze was met een groep naar [verdachte] toegegaan.
[verdachte] vroeg of ze bleef slapen. Ze is gebleven. Op een gegeven moment zijn ze naar boven gegaan. Toen zijn ze naar bed gegaan. Ze heeft hem gepijpt en hij heeft haar gebeft. Toen ging hij op haar liggen. Hij was opgewonden. Hij ging bij haar naar binnen. Hij ging één of twee keer op en neer.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eind februari 2009 in Wilhelminaoord seks heeft gehad met [slachtoffer]. Hij heeft haar gebeft, zij heeft hem gepijpt en hij heeft zijn penis in haar vagina gebracht. Hij wist dat zij op dat moment vijftien jaar was. Hij was niet met haar gehuwd.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 24 maart 2009 te Wilhelminaoord met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1993, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis deels in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en de vagina van die [slachtoffer] gelikt en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond laten nemen.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 26 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij vordert primair schadevergoeding voor haar kleding (broek en boxershort) die in beslag is genomen. Subsidiair vordert zij teruggave van deze kleding.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegezegd dat hij de in beslag genomen kleding aan de benadeelde partij zal teruggegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvangen in haar primaire vordering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in haar primaire vordering en verstaat dat de officier van justitie de in beslag genomen kleding aan de benadeelde partij zal teruggeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. H. de Wit en mr. H.R. Bracht, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 april 2010. Mr. Schoemaker is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.